Skip to main content

Full text of "Handboek der Middel-Nederlandsche geographie naar de bronnen bewerkt"

See other formats


Google 



This is a digital copy of a book that was prcscrvod for gcncrations on library shclvcs bcforc it was carcfully scannod by Google as part of a project 

to make the world's books discoverablc onlinc. 

It has survived long enough for the copyright to cxpirc and the book to enter the public domain. A public domain book is one that was never subject 

to copyright or whose legal copyright term has expired. Whether a book is in the public domain may vary country to country. Public domain books 

are our gateways to the past, representing a wealth of history, culture and knowledge that's often difficult to discover. 

Marks, notations and other marginalia present in the original volume will appear in this file - a reminder of this book's long journey from the 

publisher to a library and fmally to you. 

Usage guidelines 

Google is proud to partner with libraries to digitize public domain materials and make them widely accessible. Public domain books belong to the 
public and we are merely their custodians. Nevertheless, this work is expensive, so in order to keep providing this resource, we have taken steps to 
prevent abuse by commercial parties, including placing lechnical restrictions on automated querying. 
We also ask that you: 

+ Make non-commercial use of the files We designed Google Book Search for use by individuals, and we request that you use these files for 
personal, non-commercial purposes. 

+ Refrainfivm automated querying Do nol send aulomated queries of any sort to Google's system: If you are conducting research on machine 
translation, optical character recognition or other areas where access to a laige amount of text is helpful, please contact us. We encourage the 
use of public domain materials for these purposes and may be able to help. 

+ Maintain attributionTht GoogXt "watermark" you see on each file is essential for informingpeopleabout this project and helping them find 
additional materials through Google Book Search. Please do not remove it. 

+ Keep it legal Whatever your use, remember that you are responsible for ensuring that what you are doing is legal. Do not assume that just 
because we believe a book is in the public domain for users in the United States, that the work is also in the public domain for users in other 
countiies. Whether a book is still in copyright varies from country to country, and we can'l offer guidance on whether any specific use of 
any specific book is allowed. Please do not assume that a book's appearance in Google Book Search means it can be used in any manner 
anywhere in the world. Copyright infringement liabili^ can be quite severe. 

About Google Book Search 

Google's mission is to organize the world's information and to make it universally accessible and useful. Google Book Search helps readers 
discover the world's books while helping authors and publishers reach new audiences. You can search through the full icxi of this book on the web 

at |http: //books. google .com/l 



Google 



Dit is ccn digitale kopie van een boek dat al generaties lang op bibliothcckpl anken heeft gestaan, maar nu zorgvuldig is gescand door Google. Dat 

doen we omdat we alle boeken ter wereld online beschikbaar willen maken. 

Dit boek is na oud dat het auteursrecht erop is verlopen, zodat het boek nu deel uitmaakt van het publieke domein. Een boek dat tot het publieke 

domein behoort, is een boek dat nooit onder het auteursrecht is gevallen, of waarvan de wettelijke auteursrecht termijn is verlopen. Het kan per land 

verschillen of een boek tot het publieke domein behoort. Boeken in het publieke domein zijn een stem uit het verleden. Ze vormen een bron van 

geschiedenis, cultuur en kennis die anders moeilijk te verkrijgen zou zijn. 

Aantekeningen, opmerkingen en andere kanttekeningen die in het origineel stonden, worden weergegeven in dit bestand, als herinnering aan de 

lange reis die het boek heeft gemaakt van uitgever naar bibliotheek, en uiteindelijk naar u. 

Richtlijnen voor gebruik 

Google werkt samen met bibliotheken om materiaal uit het publieke domein te digitaliseren, zodat het voor iedereen beschikbaar wordt. Boeken 
uit het publieke domein behoren toe aan het publiek; wij bewaren ze alleen. Dit is echter een kostbaar proces. Om deze dienst te kunnen blijven 
leveren, hebben we maatregelen genomen om misbruik door commerciële partijen te voorkomen, zoals het plaatsen van technische beperkingen op 
automaüsch zoeken. 
Verder vragen we u het volgende: 

+ Gebruik de bestanden alleen voor niet-commerciële doeleinden We hebben Zoeken naar boeken met Google ontworpen voor gebruik door 
individuen. We vragen u deze bestanden alleen te gebruiken voor persoonlijke en niet -commerciële doeleinden. 

+ Voer geen geautomatiseerde zoekopdrachten uit Stuur geen geautomatiseerde zoekopdrachten naar het systeem van Google. Als u onderzoek 
doet naar computervertalingen, optische tekenherkenning of andere wetenschapsgebieden waarbij u toegang nodig heeft tot grote hoeveelhe- 
den tekst, kunt u contact met ons opnemen. We raden u aan hiervoor materiaal uit het publieke domein te gebruiken, en kunnen u misschien 
hiermee van dienst zijn. 

+ Laat de eigendomsverklaring staan Het "watermerk" van Google dat u onder aan elk bestand ziet, dient om mensen informatie over het 
project te geven, en ze te helpen extra materiaal te vinden met Zoeken naar boeken met Google. Verwijder dit watermerk niet. 

+ Houd u aan de wet Wat u ook doet, houd er rekening mee dat u er zelf verantwoordelijk voor bent dat alles wat u doet legaal is. U kunt er 
niet van uitgaan dat wanneer een werk beschikbaar lijkt te zijn voor het publieke domein in de Verenigde Staten, het ook publiek domein is 
voor gebniikers in andere landen. Of er nog auteursrecht op een boek mst, verschilt per land. We kunnen u niet vertellen wat u in uw geval 
met een bepaald boek mag doen. Neem niet zomaar aan dat u een boek overal ter wereld op allerlei manieren kunt gebruiken, wanneer het 
eenmaal in Zoeken naar boeken met Google staat. De wettelijke aansprakelijkheid voor auteursrechten is behoorlijk streng. 

Informatie over Zoeken naar boeken met Google 

Het doel van Google is om alle informaüe wereldwijd toegankelijk en bruikbaar te maken. Zoeken naar boeken met Google helpt lezers boeken uit 
allerlei landen te ontdekken, en helpt auteurs en ui tgevers om een nieuw leespubliek te bereiken. U kunt de volledige tekst van dit boek doorzoeken 

op het web via |http: //books .google .coml 



^ 



3ISZ 

35- 



k 



HANDBOEK 



D£R 



IDDEL-NEDERLANDSCHE GEOGRAPHIE 



NAAK. DE BRONNEN BEWERKT 



DOOR • : 






Miu lT ph?' c.^ van den BERGH 



TW££D£ V£llB£T£ItDE DRUIL 



*SGRAVENHAGE 

Mart IN us nijhoff 

1872 



D 

'Ni 



Gedrukt b^ Gbbr. Giunta d'Albani. 



^- 



[DBOEK 



\''T-. 

IIDDEL-NEDERLANDSCHE GEOGRAPHIE 



HE IIKONNCN llKWKilKT 



M#. L ph; c' van pek BERGH • ' 



I 1 \ 11 *; \i} iiii (■ t 



VOORREDE VOOR DEN EERSTEN DRUIL 



Het werk dat hierbij aan het publiek aangeboden wordt, 
tracht in eene lang gevoelde behoefte te voorzien. De meeningen 
over den vroegeren toestand des lands zijn zeer uiteenloopend 
en berusten veelal op gissingen die soms al vrij ongerijmd zijn. 
Hier integendeel wordt die vroegere toestand als het ware door 
de tijdgenooten zelven geschetst, want bijna elke opgave berust 
op hetgeen in echte stukken der middeleeuwen vermeld wordt, 
en daarom zijn die getuigenissen , althans waar die eenig belang 
hadden, woordelijk medegedeeld, overigens aangewezen, opdat 
elk ze zelf zou kunnen toetsen. Uit die bescheiden blijkt, dat 
's lands oude staat veelszins verschilde van de algemeene voor- 
stelling en minder van den tegenwoordigen toestand afweek 
dan men waant. Met dat al zal een werk dat de bestaande 
gevoelens op vele punten zoo zeer tegenspreekt, niet dadelijk 
allen overtuigen; het is ook mogelijk dat hier of daar iets 

• ■ • , •♦» .- . 



IV 

verkeerd begrepen of verkeerd toegepast is , en er zal ook wel 
ergens eenige verbetering of aanvulling kunnen geschieden, 
vooral bij de aanduiding van nog onbekende plaatsen in oude 
oorkonden genoemd, waar dikwijls bedorven teksten den zin 
geheel verduisteren, gelijk ook enkele bijzonderheden van deze 
of gene plaats opgespoord zullen kunnen worden, die hier 
kortheidshalve ter zijde gelaten of verzuimd zijn te melden , 
zooals het bestaan van kerken, kloosters, molens en dergelijke, 
wier melding soms eenig nut kan hebben , en van de producten 
van natuur en nijverheid, voor de geschiedenis der maatschappe- 
lijke ontwikkeling niet geheel onverschillig. 

Het voornaamste deel dezes werks betreft het Frankische tijd- 
vak van de zevende tot de twaalfde eeuw, en hierbij is naar 
volledigheid gestreefd. Het tweede gedeelte der middeleeuwen, 
de tijden van het leenregt zijn korter en anders behandeld. 
De opgave der plaatsen, die eerst in de twaalfde eeuw of later 
voorkomen, is nog gebrekkig en v<X)r vele aanvulling en ver- 
betering vatbaar, vooral uit onuitgegevene stukken, maar die 
mededeeling kwam mij nogtans zoo nuttig voor, dat ik ze ondanks 
dat onvolledige meende niet te moeten terughouden. Aanvankelijk 
had ik verzuimd telkens de bron daarbij aan te teekenen, 
later op het nut daarvan opmerkzaam gemaakt, heb ik dit in 
acht genomen en daarvoor nog eens de charterboeken door- 
bladerd; enkele opgaven heb ik toen niet terug kunnen vinden, 
en dus de opgave der bron moeten weglaten; elke melding is 
echter uit charters geput en voor de naauwkeurigheid durf ik 



instaan. Men zal zien dat in de eene provincie de berigten veel 
ouder en rijker zijn dan in de andere, het armste van allen 
in oude oorkonden is Friesland, dat voor het einde der veer- 
tiende eeuw slechts betrekkelijk weinig oorkonden oplevert. 

Ik geloof evenwel niet dat al dat andere vernield is, eerder 
dat het nog in donkere hoeken schuilt. Het charterboek dier 
provincie, schoon in reuzengedaante opgetreden is hoogst onvol- 
ledig en mist meer dan de helft der bestaande oorkonden, om 
van de slordige uitgaaf der teksten nog niet eens te spreken. 
Ik kan bij deze gelegenheid den wensch niet onderdrukken, dat 
het Friesch Genootschap zich die zaak aantrekke en eene nieuwe 
uitgave van het eerste deel van dat werkondememe,demiddel- 
eeuwsche brieven bevattend, op gelijken voet, als bij voorbeeld 
in de Gedenkwaardigheden uit de geschiedenis van Gelderland 
geschied is. In veel kleinere ruimte zou men dan den inhoud 
gemakkelijk kunnen verdubbelen, en het Friesch Genootschap 
zou zich eene duurzame eerzuil stichten en der wetenschap 
eenen gewigtigen dienst bewijzen, door de kritische behandeling 
der geschiedenis van Friesland mogelijk te maken. Men vergeve 
mij dezen uitstap waartoe het belang der zaak mij noopte. 

Bij dit werk is op veler verlangen eene kaart gevoegd, die 
'slands toestand in het Frankische tijdvak, volgens de gegevens 
van het werk zelve, voorstelt. Er is daarop aangeteekend de 
oude en tegenwoordige strekking der kusten en wateren, de 
yerdeeling des lands in gouwen of graafschappen met de hoofd- 
plaats van elk dezer en de jaartallen, wanneer deze plaatsen 



VI 

het eerst in oorkonden vermeld worden, benevens enkele 
andere plaatsen , die hetzij wegens hooge oudheid of om andere 
redenen bijzondere melding verdienden. De grenzen zijn niet 
altijd juist op te geven, maar hetgeen alleen waarschijnlijk is, 
wordt door een vraagteeken kenbaar gemaakt. Het zal nu weinig 
moeite kosten op die wijze een geheelen atlas van ons land te 
vervaardigen, op stellige gegevens gevestigd. 



VOORREDE VOOR DEN TWEEDEN DRUK. 



Sedert de eerste uitgave van dit werk in 185a, zijn er 
zooveel onbekende oorkonden aan het licht gebragt en zoovele 
duistere punten rakende 's lands vroegeren toestand opgehel- 
derd, dat eene verbeterde uitgave wenschelijk werd. Hierbij 
kwam, dat ik door mijne betrekking tot het Rijksarchief ge- 
legenheid vond nog vele onuitgegevene gedenkstukken der 
middeleeuwen te raadplegen en onderling te vergelijken, die 
meer dan eens tot belangrijke ophelderingen leidden. De beden- 
kingen door sommige geleerden tegen eenige voorstellingen 
ingebragt en andere mij mondeling en schriftelijk medegedeelde 
aanmerkingen 5 zijn naauwkeurig getoetst en hebben meer dan 
eens tot wijziging of verduidelijking van den tekst aanleiding 
gegeven* Ook op andere punten is het gebrekkige zooveel 
mogelijk verbeterd; zoo is thans aan de kerkelijke geographie 
meer zorg gewijd en zijn de grenzen der bisdommen onder- 
zocht. De oude loop der Maas en Striene is thans door 



VIII 

ooderlinge vergelgking van verschillende oorkonden duidelijker 
oiteengezet. Bovendien zijn de opgaven van plaatsen, die eerst 
na de elfde eeuw optreden, aanzienlek vermeerderd en ver- 
beterd* Daarentegen zijn in dezen druk de in den vorigen 
bgge voegde gedenkstukken weggelaten, daar zij sedert meer 
dan eens uitgegeven en algemeen toegankelijk gemaakt zijn. 

De kaart is onveranderd gebleven, daar mij die over het 
algemeen juist voorkwam. Bij groote afmetingen zou men er 
nog verscheidene meeren en plassen op kunnen plaatsen enden 
loop van kleine riviertjes duidelijker kunnen voorstellen, 
maar altijd zou nog veel onzeker blijven, daar de berigten 
uit het Frankische tijdvak vooral voor Holland en Zeeland 
zoo schraal zijn en juist deze gewesten de meeste verandering 
ondergaan hebben. 



INLEIDING. 

HISTORISCH OVERZIGT VAN HETGEEN OVER DIT 
ONDERWERP GESCHREVEN IS. 



Bij de herleving der historische kritiek in de i6' eeuw ge- 
voelde men alras de noodzakelijkheid om tot opheldering van 
'slands vroegere geschiedenis zich ook op de oude geographie 
toe te leggen en de berigten die vroegere schrijvers van 'slands 
voormaligen toestand geboekt hadden en van de veranderingen 
die de bodem ondergaan had, kritisch nategaan en te verkla- 
ren. Het was echter het oudste of Romeinsche tijdvak, dat bij 
voorkeur de aandacht der geleerden tot zich trok , deels wegens 
de geestdrift waarmede men zich toen op de Romeinsche letter- 
kunde toeleide, deels ook omdat de Romeinsche schrijvers de 
eerste en vreemdste berigten omtrent Nederland gegeven hadden , 
die noodzakelijk nieuw onderzoek en nadere toelichting vor- 
derden. Maar daar dit onderzoek ten naauwste met de kennis 
van den lateren toestand zamenhing, was men wel verpligt de 
geographie der middeleeuwen eenigermate nategaan, in zoover 
dit tot toelichting der oude schrijvers dienen kon. Eerst veel 
iater werd dat tijdvak der middeleeuwen afzonderlijk onder- 
zocht en toen nog zoo gebrekkig, dat men het zelfs heden een 
schier onbearbeid veld mag noemen, welks ontginning voor 
onzen leeftijd bewaard bleef. 

Het is echter niet onbelangrijk die pogingen van vroegere 
geleerden historisch na te gaan en te zien wat hunne navor- 
schingen hebben opgeleverd, maar dat hierbij alleen diegenen 
ter spraak kunnen komen, die iets ter bevordering der weten- 
schap hebben bijgedragen, spreekt van zelf. 

Reeds in den aanvang der i6' eeuw begon men zich met de 



oude geographie van ons land bezig te houden. Zekere Cor- 
NELius AuRELiüs uit Gouda schreef een werk ten betoog dat 
het eiland der Batavieren niet anders dan een groot gedeelte 
van het tegenwoordige Holland bevatte en bestreed daarin de 
meening van Gerardus Geldenhaurius die dit ontkend had. 
Hoofdzakelijk betreft dit betoog den oudsten toestand des lands , 
maar ter opheldering daarvan is ook hier en daar van latere 
berigten gebruik gemaakt ' , en hier vindt men voor het eerst 
van den loop des Rijns door Noordholland in de middeleeuwen 
gesproken , voor de middeleeuwsche geographie levert het even- 
wel weinig belangrijke resultaten. 

Iets meer treft men in de bekende Batavia van Hadr.Junius 
aan, die in 1588 voor het eerst het licht zag. Het Romeinsche 
tijdvak blijft echter ook daar de hoofdzaak, de middeleeuwsche 
geographie is er slechts hier en daar aangeroerd en zonder veel 
oordeel behandeld. Zoo vindt men ook eenige opmerkingen 
desaangaande in de schriften van Boxhorn, Dousa en Scri- 
VERius , maar deze allen worden ver overtroffen door Arnold 
VAN BucHEL, die in zijne aanteekeningen op de kronyken 
van Beca en Heda, in de i6' eeuw opgesteld, maar eerst 
in 1643 uitgegeven, een aantal belangrijke ophelderingen 
mededeelt en daarbij eene kaart van 's lands toestand in de 
middeleeuwen gevoegd heeft, die eene der beste is die wij tot 
nog toe bezitten; ook zijne verklaringen van duistere plaats- 
namen bij die kaart gevoegd, zijn dikwijls juist, vooral waar 
het de omstreken van Utrecht betreft. 

Van Cluverius, die meestal slechts de oudar geographie tot 
onderwerp zijner nasporingen verkoos, kunnen wij zwijgen; 
meer aandacht verdient Grama ye , die reeds in den aanvang der 
17' 'eeuw onder andere werken ook eene uitvoerige verhandeling 
over Toxandrie of Noordbraband uitgaf *, waarin hij mede over 
de oudheid der verschillende plaatsen handelde, zonder nogtans 



1 A. Aurblii Batavia 9 sive de anU yeroque ejus insulae quam Rhenus in 
Hollandia facit ^ situ^ descr. et laudibus adv. C Noyiomagum L. IL op. B. 
Viilcanii. Antv. 1585. 

2 Gramaye, Antiquitates Belgicae emend, Lov. 1780. 



over de uitgestrektheid dier gouw en haren ouden toestand veel 
opheldering te geven. Van gelijken aard zijn de werken van 
V4.N DER EicK en van Oudenhoven over Zuidholland *, 
van WiNSEMius over Friesland en de meeste stedebeschrijvingen. 
Zij helderen somtijds d& vroegere gesteldheid van eenige plaatsen 
op, maar zijn voor de middeleeuwsche geographie van onder- 
geschikt belang. 

In de tweede helft dezer eeuw verschenen echter twee be- 
langrijker werken, namelijk de Batavia illustrata door S. van 
Leeuwen, 'sGravenh. 1685. fol. en de Beschryvinge van de 
Heerlijkheydt van Fries landt tusschen V Flie end de Lauw er s^ 
door Chr. Schotanus, hoogleeraar te Franeker, 1664. fol. 
waarin ook de voormalige toestand van Holland en Friesland 
behandeld wordt; hetgeen echter hier vooral in aanmerking 
komt is de bij dit laatste werk gevoegde en sedert meer dan 
eens herdrukte kaart van oud Friesland, die volgens bevoegde 
beoordeelaars de beste wezen moet die men tot nog toe bezit*; 
evenwel heeft zij het gebrek van geen bepaald tijdpunt voor 
te stellen, daar zij zoowel de namen bij oude als bij middel- 
eeuwsche schrijvers voorkomende opneemt, terwijl weder anderen 
uit de fabelachtige verhalen der kron ijken ontleend zijn, waar- 
door zij eigenlijk weinig bruikbaar is, ook is de voorstelling 
der overige gewesten zeer onjuist. Deze kaart door 's hoog- 
leeraars zoon, B. Schotanus a Sterringa ontworpen is 
door den vader later nogmaals in zijnen Atlas van Friesland 
(1682 — 1698) met eenige verandering uitgegeven, maar op 
eene grootere Schaal. 

Wij komen thans tot het hoofdwerk over de vroegere geo- 
graphie onzes lands, tot het werk van den Groningschen bur- 
gemeester Menso Alting. Het eerste deel in 1697 bij H. Wet- 
stein te Amsterdam in folio formaat uitgegeven, draagt den 

I J. VAN DER EiCK, Cortc beschf. mitsg. handvesten enz. van den lande 
van Zuyt-HolUj Dord. i528. 4°. — J. van Oudenhoven, Out-HoUand nu 
Zuyt-Hollandt ^ vervangende eene generale Beschr, mitsg, d. Privilegiën enz., 
Dordr. 1654* 4». Zijnde eene omwerking van 'het vorige. 

a Mr. J. T. Bodel Nyenhuis en W. Eekhoff, de Algemeene Kaarten van 
de Prov» Friesland verzameld^ beoordeeld en geschiedh beschreven. Leiden en 
Leeuwarden 1846. bl. 5. 



titel : Descriptio secundum antiquos agri Batavi et Friiii una cum 
conterminis» Sive notitia Gerfnaniae infer. cis et ultra Rhenum eet. 
repraesentata tabulis geogr. V et commentario. — Het tweede 
deel, bij denzelfden drukker in 1701 verschenen, behandelt 
het tijdvak der middeleeuwen, tot omstreeks de 14* eeuw, en 
is getiteld: Descriptio Frisiae inter Scaldis portum veterem et 
Amisiam seu inter Sine et Emese: secundum medii aevi scripto- 
res eet. repraes. tabulis geogr. IX et commentario. Dit werk, 
het eerste dat afzonderlijk en uitvoerig de vroegere geographie 
onzes lands behandelde, maakte terstond eenen grooten opgang 
en verkreeg een gezag dat het tot onzen tijd toe behouden heeft, 
en het verdiende dit ook in vele opzigten. De schrijver was 
de eerste die de fabelachtige of althans onbewezene verhalen 
der kronijken over den voortijd versmadend, een zelfstandig 
onderzoek instelde en daarbij den koninklijken weg inslaande, 
zijne opgaven ontleende uit de charters en de berigten van tijd- 
genooten, maar ongelukkig had men in zijnen tijd nog geene 
charterboeken, slechts weinige oorkonden waren uitgegeven en 
dezen nog zeer gebrekkig. Hierdoor reeds zijn een aantal misslagen 
in zijn werk ingeslopen, doch bovendien ontbrak het den schrij- 
ver aan de noodige taalkennis en vooral aan kritiek ; zoodoende 
heeft hij vele plaatsnamen verkeerd geduid en naar die verkla- 
ring verkeerd op de kaart gesteld. De vorm van een woorden- 
boek dien hij voor zijnen commentarius koos, was ook minder 
geschikt om een overzigt van 's lands grenzen en verdeeling te 
geven, en wat eindelijk de kaarten aangaat, wij beamen het 
ongunstige oordeel daarover in het werkje van Bodel Nyen- 
Huis en Eekhoff uitgesproken, dat zij geheel verkeerde voor- 
stellingen geven en niets te vertrouwen zijn. ' Ondanks alle 
deze groote gebreken is Altings werk nog door geen later 
overtroffen nóch zelfs geëvenaard geworden. 

Het schijnt dat hierdoor de belangstelling in de middeleeuw- 
sche geographie eenigermate aanwakkerde, althans de 18* eeuw 
levert over dit onderwerp iets meer op dan de 17% maar de 
schrijvers bepaalden zich 'bij enkele punten, zonder hunne na- 



I De algem. Kaarten van Friesl. bl. 7. 



sporingen over geheel Nederland uittestrekken , en hetgeen op- 
merkelijk is, onder de beste schriften van dien aard behooren 
eenige buitenlandsche. 

Wij zullen hier alleen de voornaamsten vermelden. Zoo gaf 
o. a. D. Smits in zijne Schatkamer der NederL Oudheden 
eenige bijdragen, voornamelijk ten aanzien van Holland. Eike- 
LENBERG schrcef zijn werkje ; Ondergang van Vronen en gesteld- 
heid van West-Friesland vóór het jaar 1300, dat om des schrijvers 
naauwkeurige kennis van die landstreek gezag bezit vooral ten 
aanzien van den loop der rivieren. Mr. G. van Loon behan- 
delde in zijne Aloude geschiedenis van Holland ook den ouden 
toestand van dit gewest met veel vertoon van geleerdheid maar 
weinig oordeel, bovendien is deze schrijver om zijne groote 
onnaauwkeurigheid weinig te vertrouwen. Een ongenoemde 
(M. Bolstra of Ph. van Limborch?) gaf eene verhande- 
ling over den ouden toestand der kusten, die onderscheidene 
merkwaardige bijzonderheden bevat ^ — F. van Mieris 
behandelde in zijne Beschrijving der stad Lejden (Leyden 
1762 — 1784) uitvoerig de vraag naar de oude monden des Rijns, 
en trachtte de meening te wederleggen , dat deze rivier oudtijds bij 
Katwijk eene uitwatering gehad had. B. Huydecoper gaf in 
zijne uitvoerige aanteekeningen op Melis Stoke verscheidene 
zeer geleerde ophelderingen over enkele punten betreffende 
'slands ouden toestand; maar zijne halstarrigheid om eenmaal 
opgevatte meeningen zelfs ten koste der waarheid voltehouden 
en zijne zucht naar paradoxen maken veelal zijne geleerdheid 
onnut of schadelijk. Een belangrijker geschrift verscheen in 
1749 over den vroegeren en lateren toestand der rivieren, 
namelijk de Rivierkundige verhandeling van den landmeter C. 
Velsen. Evenwel zijn het slechts enkele punten, tot wier 
staving hij zich op waterbouwkundige bewijzen beroept, waar 
het den ouden loop der stroomen aangaat, eerbiedigt hij meestal 
het gevoelen der voornaamste oudheidkundigen, voornamelijk 
van Cluverius en Alting. Meer blijken van zelfstandig oor- 



I Beschryving van het oude Batavische Zeestrant, met landkaerten^ 
's Gravenh. 1753. 



deel geeft het in 1758 voor de tweedemaal verschenen geschrift 
van Mr. Z. l'Epie , getiteld : Onderzoek over de oude en tegen- 
woordige natuurlijke gesteldtheijd van Holland en West-Vriesland 
desself s rivieren en landen^ aanwas^ ophooging ^ zakking^ laagte 
en dijkagie enz. Met veel scherpzinnigheid heeft deze schrijver 
getracht, ook op geologische gronden de oude gesteldheid van 
Noord-Holland, den loop der rivieren aldaar, hare uitwatering 
en veranderingen op te helderen, en tevens ondersteund door 
zijne locale kennis, een zeer merkwaardig stuk geleverd, dat 
onzes inziens op den duur wetenschappelijke waarde zal be- 
houden. Voor de eigenlijke geographie evenwel levert het niet 
vele resultaten op, want de gesteldheid van den bodem is hier 
de hoofdzaak, de bebouwing en verdeeling daarvan houdt hem 
minder bezig. Even zoo is het met de Natuurlijke historie van 
Holland, door J. le Francq van Berkhey, die naauwkeu- 
riger dan iemand in dien tijd Hollands bodem onderzocht heeft , 
maar ook tevens vindt men hier over den ouden loop der 
rivieren belangrijke opmerkingen, die van 's mans ijverig 
onderzoek en scherpzinnigheid getuigen. 

Drie geleerden in Duitschland hebben om dezen tijd insge- 
lijks tot opheldering onzer geographie bijgedragen, namelijk 
Godfried Bessel, die bij zijn Chronicon Gotwicense (Tegernsee 
1752) eene uitvoerige verhandeling gevoegd heeft over de 
gouwen van Germanie, waarin hij ook de Nederlandsche be- 
handelt, met opgaaf der ligging en der daarin gelegene plaat- 
sen. Ofschoon de plaatsnamen zeer gebrekkig opgegeven zijn, 
moet men zich verwonderen dat een buitenlander zoo goede 
berigten daarover geven kon, want velen zijner verklaringen 
worden uit andere stukken bevestigd. Verder de hoogleeraar 
DiTHMAR, die eene nuttige verhandeling schreef over de grenzen 
en plaatsen van het oude Teisterband ' , en eindelijk Falke, die 
in zijne uitgaaf van den Codex traditionum Corbeiensium (Lips. 
175a fol.) de ligging van eenige Nederlandsche gouwen en plaat- 
sen, in die traditiones voorkomend, met oordeel uitvorschre. 

I In J. C. DiTHMARi Dissert, acad, atque exercitationum, varii ex jure 
publ. natur. et kist. desumti argumenti^ sylloge^ Lips. 1737. 4°. Ook opge- 
nomen in z\jne uitgave van Teschenmachers Ann, Cliyiae, 



In Nederland verscheen sedert 1740 het uitmuntende werk, 
getiteld: Tegenwoordige staat der Nederlanden^ dat dan tevens 
den ouden staat naging, maar zonder daaraan veel licht toer 
tebrengen ; dat ontstond eerst uit de nasporingen van den hoog- 
leeraar Kluit, die achter zijne uitgave der Egmondsche kro- 
nijk in eenige verhandelingen opzettelijk eenige der duisterste 
punten van 'slands oude gesteldheid onderzocht en treiFelijk 
ophelderde. Uitgebreide geleerdheid en scherpzinnigheid ken- 
merken dat onderzoek , en hebben vooral ten aanzien van Hol- 
land en Zoeland verscheidene oude dwalingen opgeruimd, eeni- 
gen echter zijn ook door hem nog geëerbiedigd, zooals over de 
Chinnelosara gemarchi^ de Ottengracht en anderen. De ver- 
handelingen die tot de geographie betrekking hebben, zijn: de 
occupatione Zuidhollandiae ^ de nexu feudali inter Flandriam et 
Zeelandiam^ en de pristina Oostergoae et fVestergoae conditione^ 
waarbij men nog voegen kan eenige uitweidingen over enkele 
charters in den Codex dipl. achter dit werk. Men moet ech- 
ter bij hem zelfs geene schets der middeleeuwsche geographie 
zoeken, het zijn slechts nasporingen over bijzondere punten. 
Zoo had Kluit reeds vroeger over den ouden loop des Rijns 
geschreven in eene wederlegging van de Vaderlandsche oudheden 
van Bent, maar daarin zich alleen tot het Romeinsche tijd- 
vak bepalende, de middeleeuwen ongemoeid gelaten. ' 

Belangrijk echter is juist in dit opzigt een werkje van 
Mr. R. Paludanus, tot het oude Westfriesland betrekkelijk *, 
omdat het oorspronkelijke nasporingen bevat met naauwkeurig- 
heid en oordeel gedaan, en zonder vooringenomenheid met 
eene of andere stelling. Dit geschrift bevat lo een onderzoek 
of Texel vroeger aan Huisduinen gehecht was, a» een berigi 
omtrent zeker onlangs gevonden kerkhof tusschen den Wierin- 
gerwaard en Wieringen, 30 onderzoek naar een ouden muur 



1 J. Bent, Aldervroegste Faderlandze Oudheden ontzwagteld 1751. 4°. — 
A. Kluit , Wederlegging der Faderlandze Oudheden van J, Bent , *s Gra- 
venh. 1762. 8°. 

2 Mr. R. Paludanus, Oudh, en natuur k, verhandelingen, meestal betr, tot 
JVestfriesL of het Noorderkwartier , St. i. Lcydcn 1776. 8°. 



8 

in en buiten den Wieringerwaard , en eenige nalezingen daar- 
op, alles met veel zorg nagevorscht en met bewijsstukken ge- 
staafd-, zoodat wij dan ook van dit werk als van eene echte 
bron, meer dan eens gebruik zullen maken, al komt ons zijn 
beweren omtrent Texel verwerpelijk voor. 

Gewigtige opheldering-en zou men verwachten van een ander 
werk dat in dien tijd het licht zag, namelijk de Aloude staat 
en geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden^ door E. M. 
Engelberts (Amst. 1784. 4 dln.); doch dit werk in den 
vorm van gesprekken geschreven, en tot volksboek ingerigt, 
behandelt slechts de gesteldheid van het land en zijne bewo- 
ners in het Romeinsche tijdvak, en draagt tot opheldering van 
ons onderwerp weinig of niets bij. 

Voortreffelijke ophelderingen vindt men daarentegen in de 
beroemde verhandeling van Mr. D. F. J. van Halsema , over 
den staat en regeringsvorm der Ommelanden tusschen de Eems en 
de Lauwer s *. Hierin wordt de middeleeuwsche geographie 
van dit gewest, naar aanleiding der charters en andere gelijk- 
tijdige stukken kort maar beter dan ergens elders nagespoord. 

Eindelijk moet ik nog melding maken van het geschrift van 
eenen Belgischen geleerde des Roches, in 1771 uitgekomen, 
over de indeeling des lands van de 7de tot de lode eeuw. 
Ondanks zijne nog schrale en gebrekkige berigten, heeft hij 
beter dan iemand anders de gouwverdeeling begrepen en een 
duidelijk overzigt van den staat des lands gegeven. Zijn be- 
langrijk geschrift had niet verdiend in de werken eener akademie 
begraven te worden *. 

Dezen zijn de voornaamste geschriften, die de i8de eeuw 
voortgebragt heeft. De oogst was veel ruimer, dan in de 
vorige, maar met uitzondering van enkele stukken heeft de 



1 Gedrukt in het tweede deel der Ferhandelingen van het Groningsche 
genootschap Pro excolendo jure patrio^ Groningen 1778. Een herdruk van dit 
uitmuntende geschrift zou wenschelijk z^n. 

2 Des Roches 9 Mem, sur la question: quels ont iti depuU Ie commencement 
du yme siècle jusqtCau ^me exclus, les limit es des contrées etc. dans les dix- 
sept proy. des PayS'Bas et de la princip. de Liège^ in de Mém, de Pacad. de 
Bruxelles, 



wetenschap er weinig bij gewonnen, en zelfs ten aanzien der 
oude geographie waren de resultaten niet bevredigend , en men 
zal dan ook daaromtrent niet veel verder komen, alvorens de 
middeleeuwsche landgesteldheid eerst behoorlijk opgehelderd is. 
Zien wij nu wat deswegens de laatste zeventig jaren hebben 
opgeleverd, en of men sedert den aanvang dezer eeuw merke- 
lijk in kennis is vooruitgegaan. • 

In 1809 gaf de hoogleeraar P. Bondam het vierde stuk uit 
van zijn reeds in 1783 aangevangen Charterboek van Gelderland^ 
een werk dat tot de uitmuntendsten van dien aard behoort en 
met breedvoerige aanteekeningen voorzien is, waarin deels 
de kritiek van den tekst, deels de geographie en staatsgesteld- 
heid der middeleeuwen ter sprake komt. Onder die geogra- 
phische ophelderingen zijn inzonderheid belangrijk die over de 
gouwen Isloi, Hameland, Teisterband en anderen, ofschoon 
ook hierin het een en ander te verbeteren is, vooral ten aan- 
zien van de uitgestrektheid der graafschappen. Over de 
grenzen van deze gouw Isloi geraakte hij in geschil met den 
Overijsselschen geleerde Racer, die in zijne Overijsselsche 
gedenkstukken^ zeker graafschap onder Deventer, gedeeltelijk 
op de Veluwe geplaatst had. Ook in dit laatste geschrift treft 
men belangrijke verhandelingen over sommige gouwen aan, 
met name óver Isloi en Salland *. Wij zullen beneden ge- 
legenheid vinden te zien, in hoever het daar gestelde juist is; 
dit alleen moeten wij hier aanstippen, dat voor de provincie 
Overijssel in dit werk zeer nuttige -aanteekeningen voorkomen, 
die en om het gebruik van onuitgegeven charters en om de 
locale kennis van den schrijver gezag verdienen. 

Voor Gelderland leverde deze tijd nog meer op; het was de 
baron W. A» van Spaen , die in zijne Inleiding tot de 
historie van Gelderland de resultaten van een grondig en veel- 
jarig onderzoek naar 's lands ouden toestand aan het publiek 
mededeelde. In dat werk werd zoowel de geographie als de 
staatsinrigting nagevorscht en elk der bijzondere gouwen ach- 



I Racer Overijsselsche GedenksU , D. II. St. 8. D. VI. bl. 375. D. VII. bl. 2. 
bl. 153. De Oyerijss. alm* voor oudh. heeft in de laatste jaren van zijn bestaan 
ook verscheidene belangrijke bijdragen geleverd. 



lO 



tcnrolgens behandeld. Scherpe kritiek en vlqtig gebruik van 
bronnen kenschetsen dit geschrift, dat vele oude dwalingen 
afbreekt, maar om die voor iets beters te ruilen. Ten aanzien 
der middeleeuwsche geographie heeft hij insgel^ks veel nieuws 
en veel goeds geleverd, al kan men ook aan sommige stellingen 
zgne goedkeuring niet hechten. Zoo is zijne meening over 
den ouden looff des Rijns, langs de Ngme^che bergketen 
zeker verkeerd, ook hetgeen hij over de veranderingen in den 
loop des IJssels, over de verschillende graafschappen op de 
Veluwe en over de betrekking dier gouw tot Friesland en 
Hameland mededeelt, en onzes inziens heeft hij ook ten 
onr^e Racer gelijk gegeven in zgn geschil met Bondam 
over zeker graafschap in eenen brief van 1046 omschreven. 
Met dat al heeft dit werk onmiskenbare verdiensten voordien 
tgd, en heeft de wetenschap doen voorui^aan. 

Later is de geographie van dit en eenige omli^ende gewes- 
ten wetenschappelijk opgehelderd door den Duitschen geleerde 
voN Ledebur * , die de berigten der oude schrijvers met de 
lateren uit de middeleeuwen vergelijkend, meermalen tot tref- 
fende uitkomsten geraakt is. Zijne grondige geleerdheid heeft 
hem echter niet voor eenige dwalingen gevrijwaard, die sedert 
weder in latere geschriften zijn overg^aan, o. a. zijne stelling, 
dat er zoowel eene Frankische als eene Saxische gouw Hame- 
land bekend was, en zijne meening over den vroegeren loop 
des Rijns en IJssels. 

De vro^re gesteldheid der provincie Utrecht is her- 
haaldelijk nagespoord door Mr. H. M. A. J. van Asch 
VAN WijcK *. Hij onderzocht achtereenvolgens den ouden 
loop der £lem, des Rijns en in verband daarmede dien 
des Gelderschen en Hollandschen IJssels en de grenzen der 
Zuiderzee, alsmede die der volksstammen oudüjds in die 
provincie gezeten en de uitgestrektheid der gouwen in het 



ï L. VON Ledebur, das Land und f^olk der Bructerer^ als Versuch einer 
yergleichtnden Geographie der dltern und mittlern Zeit ^ Berlin 1827.8. 

2 Proeve over den ouden loop van de rivier de Eem^ Utr. 1832.' — Ge- 
schiedk» beschouwing van het oude handelsverkeer der stad Utrecht^ van de 
vroegste tyden af tot aan de i^e eeuWj Utr. 1838—1846. 4 dln. 8. 



II 



algemeen, ten einde hierdoor de staatsgesteldheid, den handel 
en de nijverheid van vroegere eeuwen op te helderen. Deze 
schriften vele blijken gevend van des schrijvers geleerdheid 
en ijverig onderzoek, maakten aanvankelijk opgang door de 
nieuwheid der daarin voorgestelde resultaten , doch latere 
navorschingen , vooral van Dr. Acker Stratingh liebben 
het meeste dier vreemde stellingen weder doen instorten, en 
in de daad zijn zij veelal even zonderling als onjuist. De 
schrijver beijvert zich alle oude berigten, over wier verkla- 
ring verschil bestaat, tot zijn gewest te betrekken, als be- 
schouwde hij die als heerlooze goederen den eersten winner 
toestendig. Zoo is het met zijne meening omtrent de zooge- 
noemde Chimelosara gemarchi, Emeloord, den Rijnloop door 
de Geldersche vallei en anderen. Wij zullen later de bewijzen 
voor dit ongunstig oordeel bijbrengen. Voor de vroegere 
inwendige geschiedenis van deze provincie heeft echter' zijne 
beschouwing van Utrechts handelsverkeer veel belangrijks bij- 
eengebragt, mits men het met eenig mistrouwen gebruike. 
Behalve van Asch van Wijck heeft ook Mr. J. Scheltema 
eene verhandeling geschreven, over de sporen der groote ver- 
anderingen in den bodem van de provincie en de stad Utrecht * , 
waaruit de vorige schrijver rijkelijk schijnt geput te hebben. 
Dit stuk heeft echter weinig waarde, de heer Scheltema 
kende de ware bronnen niet, en in plaats van de charters en 
de Acta Sanctorum te raadplegen, verzamelde hij allerlei op- 
gaven uit latere kronijken en zeldzame verhandelingen. Er 
zijn echter in dit stuk ook enkele goede opmerkingen. 

Over de provincie Noordbraband is buiten hetgeen in eenige 
stedebeschrijvingen gevonden wordt, slechts weinig geschreven, 
maar dat weinige voortreffelijk, te weten de verhandeling van 
Mr. W. C. AcKERSDijCK, over Taxandrie *. Hierin worden 
de berigten der oude zoowel als der middeleeuwsche schrijvers 
en gedenkstukken verzameld, vergeleken en kritisch opgehelderd. 



1 In zijn Geschied' en Letterk, Mengelwerk^ D. VI. Deze verhandeling was 
reeds in 1826 geschreven. 

2 Gedrukt in de Nieuwe Werken der Maatschappij van Nedcrl. Letter^ 
kunde ^ D. V. St. i. Leiden 1838. 



Tü 



en hierdoor ïs nu de Hgging van dat landschap op zulke onweder- 
legbare gronden bepaald, dat het onkunde verraadt, zoo som- 
mige latere schrijvers dat nog altijd in Zeeland willen zoeken. 

Over dit laatste gewest heeft Kluit in zijne Historia critica 
belangrijke ophelderingen gegeven, sedert is die taak voort- 
gezet door AB Utrecht Dresselhuis, die vooral in zijne 
verhandeling de' provincie Zeeland^ in hare aloude gesteldheid 
en geregelde vorming beschouwd ' , den vroegeren loop der 
wateren, de bedijkingen en de opkomst der gemeenten kortelijk 
heeft nagegaan; doch ongelukkig is dit gewest arm in oude 
oorkonden, waardoor van den vroegeren toestand weinig bijzon- 
derheden met voldoende zekerheid kunnen opgegeven worden. 
Sommigen zijner stellingen zijn dus eer gissingen te noemen, 
die ook niet voor ieder even overtuigend zijn, nogtans is dit 
werkje o. i. het beste wat men tot nog toe over Zeelands 
ouden toestand bezit. 

Hollands geographie in de middeleeuwen heeft in deze eeuw 
weinigen tot eene afzonderlijke behandeling uitgelokt, indien 
men de stedebeschrijvers uitzondert, die gewoonlijk den ouden 
toestand hunner stad en omstreken trachten op te helderen, 
zooals VAN Reyn nopens Rotterdam, Maas nopens Schiedam , 
Sfrenger VAN Eyk nopens Vlaardingen, van Sandwijk 
nopens Purmerend en vooral Smits en Schotel nopens 
Dordrecht en den grooten Zuidhollandschen waard gedaan 
hebben*. De tegenwoordige stedebeschrijvers zijn evenwel voor 
het meerendeel oppervlakkiger dan die der voorgaande eeuw, 
o. a. wordt de loop der rivieren in laatstgenoemd geschrift, wat 
de vroegere eeuwen aangaat, niet zeer naauwkeurig voorgesteld , 
het grondige werk van van de Wall verdient in dit opzigt 
de voorkeur *; beiden zijn ook van kaarten voorzien. 



1 Gedrukt in de Nieuwe werken van het Zeeuwsch Genootschap der weten- 
schappen^ I. I. Middelb. 1836. Men kan hier nog bijvoegen zijn werkje: Het 
District van Sluis in Vlaanderen ^ beschouwd in deszelfs wording^ natuur L^ 
burger l, en zedeL gesteldheid^ Middelb. 18 19. 

2 Smits en Schotel, Beschr, der stad Dordrecht, Dordr. 1841. 

3 P. H. VAN DE Wall, Handvesten , privilegiën enz* van Dordrecht, Dord. 
1790, 3 dln. fol. 



13 . 

Veel meer heeft men zich bezig gehouden met Friesland , dat 
even als Holland vlak en waterrijk, sedert het vertrek der 
Romeinen aanmerkelijke veranderingen ondergaan heeft. P. 
Brouwer en W. Eekhoff onderzochten de voormalige uit- 
gestrektheid en grenzen der Burdine of Middelzee ', in een 
werkje dat van hunne naauwkeurige locale kennis, minder van 
hunne bronnenstudie getuigt, en eene nuttige bijdrage voor de 
middeleeuwsche geographie oplevert, ondanks sommige zonder- 
linge stellingen aangaande den ouden loop der rivieren. Over 
de vroegere en latere uitgestrektheid en verdeeling van Fries- 
land werd door de Groningsche hoogeschool in 183*1 ^^^^ 
prijsvraag uitgeschreven, die door van Doorninck uitvoerig 
werd beantwoord; van de oudste tijden tot aan het eind der 
middeleeuwen worden hier de berigten der beste schrijvers en 
die der gelijktijdige oorkonden bijeenverzameld en met oordeel 
tot opheldering van dat punt gebezigd *. Kort daarna ontving 
men nieuwe toelichtingen van den Berlijnschen geleerde L. 
VON Ledebur, die reeds vroeger over den stam der Bructeren 
gehandeld had. Naar aanleiding van zeker kerkregister der 15e 
eeuw, stelde hij een naauwkeurig onderzoek in naar Frieslands 
oude verdeeling in zeven Zeelanden ^, trachtte de gelegenheid 
en grenzen van elk derzelven uittevorschen en vooral uit de 
oudste oorkonden der middeleeuwen de daarin gelegene plaatsen 
op te sporen, waarbij hij tevens de uitkomsten van zijn 
onderzoek op een kaartje aanteekende. ^ 

Ook de tusschen Friesland en Holland stroomende Zuider- 
zee heeft in de laatste jaren een onderwerp van nasporing der 
geleerden uitgemaakt. De eerste zoo ik meen, die daarover 
historische berigten verzamelde was Jacobüs Scheltema. Eene 
(^misschien nog niet voor den druk gereed gemaakte) Proev£ 



1 P. Brouwer Pz. en W. Eekhoff, Nasporingen hetr, de geschiedenis der 
voormalige Middelzee in Friesland. Leeuwarden 1834. 

2 J. VAN Doorninck, Comment, ad quest, acad, Groning.: yyQuinam ftte* 
runt Frisiae termini pro diyersis aetatibus diyersi; in quae partes f uit diyisa 
et quae regiones il lis fuerunt comprehensae", — Gron. 1835. 4°» 

3 L. VAN Ledebur, die fünf Münsterschen Gauen und die sieben Seelande 
Frieslands, Berlin 1836. 



. 14 

eener geschiedenis der Zuiderzee werd uit zijne nagelatene papieren 
in het licht gegeven , door verdere Bijdragen gevolgd ' ; het 
is eene bloote schets, die nader uitgewerkt en bewezen had 
moeten worden, niet uit de Friesche kronijken en latere wer- 
ken die de schrijver naar het schijnt bijna alleen geraadpleegd 
heeft, maar uit de gedenkstukken der middeleeuwen, dan zou 
hij zeker zijne meening op vele punten aanmerkelijk gewijzigd 
hebben; intusschen treft men hier eenige merkwaardige berig- 
ten aan over aloude, (naar het schijnt, Romeinsche) wegen 
en gebouwen, thans onder den waterspiegel of den grond ver- 
borgen, die tot aanvulling kunnen strekken van het vroeger 
door Paludanus daarover medegedeelde. 

De door Scheltema aangevangen taak is vervolgd door 
Dr, Ottema in eene verhandeling w^ het ontstaan der Zui- 
derzee en door Mr. D. Fockema in een stuk van gelijken 
titel *• Beiden beschouwen die waterkom zoowel gedurende 
het Romeinsche tijdvak als in de middeleeuwen; maar wat 
deze laatsten aangaat hebben zij zich om de gelijktijdige ge- 
denkstukken niet bekommerd en alleen de berigten der latere 
Friesche kronijken geraadpleegd en die met hunne gissingen 
aangevuld; het is dus geen wonder dat zij tot verkeerde 
resultaten komen, zooals reeds Dr. Acker Stratingh uit- 
voerig heeft aangewezen. 

De provincie Groningen was in deze eeuw minder een 
onderwerp van geographische dan van historische nasporingen; 
behalve wat Westendorp in zijne Jaarboeken van Groningen 
over 's lands ouden toestand mededeelt , werd daarover op ver- 
schillende plaatsen gehandeld door Driessen in zijne aantee- 
keningen op de Monumenta Groningana^ hoewel dit alleen een 
aantal bijzondere punten niet den algemeenen staat des lands 
betreft. Ook in Drenthe werd de oude geographie in verband 
met de geschiedenis behandeld in het werk van den archivaris 
Magnin, geschiedenis der besturen van Drenthe^ waarbij men 



1 In zijn Geschied, en letter k. Mengelwerk ^ D. VI. St. 2. Utr. 1836. 

2 Beiden geplaatst in het tijdschrift de f^rtje Fries, D. IV. St. 2. Leeuwar- 
den 1845. 



15 

zijne geschiedenis der kloosters van dat gewest en de belang- 
rijke Bijdragen tot de geschiedenis en oudh. van Drenthe door 
Mr. J. DE Wal voegen kan. 

Evenzoo is het met Limburg; dit gewest vroeger veel ver- 
brokkeld e» welks oude geographie ook om die reden moeilijk 
is, heeft in den kanunnik Ernst een grondig geschiedschrijver 
gevonden, die ook de oude geographie niet verwaarloosd*, 
en hetgeen hier vooral noodig was, er de nog onbekende be- 
wijsstukken, de charters bijgevoegd heeft; hierdoor heeft dit 
werk eene blijvende waarde. 

Wij moeten nu nog van eenige schriften gewagen die eene 
meer algemeene strekking hebben, die namelijk over den ouden 
toestand onzer kusten of onzer wateren handelen. 

Hier komt vooreerst weder Mr. J. Scheltema in aanmer- 
king, die behalve over de Zuiderzee ook eene verhandeling 
geschreven heeft Over de groote veranderingen in de kusten en 
stranden aan de Noordzee tusschen Schelde en Eems * naderhand 
met verscheidene bijvoegselen vermeerderd; wij moeien van 
dit stuk zeggen dat het hoogst oppervlakkig en onbeduidend 
is en volkomen gebrek aan bronnenstudie verraadt, waardoor 
er dan ook grove dwalingen in voorkomen, die men in deze 
eeuw niet verwachten zou; voor de wetenschap heeft het 
geene waarde. 

Een veel uitvoeriger geschrift over dit onderwerp verscheen 
in Duitschland, dat vervolgens in het Nederiandsch vertaald 
en met aanmerkingen vermeerderd werd, namelijk Arends 
geschiedenis der Noordzee-kusten * ; dat werk echter beschouwt 
het onderwerp voornamelijk uit een natuurkundig oogpunt; 
ten aanzien van het historische is slechts ten deele van de 



1 Ernst, Histoire du Limbourg, suiyie de celle des comtés de Daelhem et 
de Fauquemont etc, publié avec notes etc. par M. E. Lavalleye, Liège 
II 38 — 40. 6 vol 8°. 

2 Scheltema, Geschied- en Letterk. Mengelw,, D. VI. St. 2. 

3 De titel is F. Arends, Natuurk, geschied* van de kusten der Noordzee 
en van de verander, -welke zij sedert den Cimhrischen vloed tot op heden door 
watervloeden ondergaan hebben; uit het Hoogd, met eene voorrede en aanteek. 
veim. door Dr. R. Westerhoff. Groningen 1835 — 37. 3 dln. Het oorspron- 
kelijke verscheen te Emdcn in 1833. 



l6 

bestaande berigten partij getrokken en aan de twijfelachtige 
opgaven der kronijken meer vertrouwen geschonken dan daar- 
aan toekomt; de aanteekeningen van Dr. Westerhoff hebben 
dit niet verholpen, zij zijn insgelijks meest van natuurkun- 
digen aard. ^ 

Over den ouden loop der rivieren is een afzonderlijk onder- 
zoek ingesteld door Dr. Swarts * , die o. a. over de Rijn- 
monden uitvoerig handelt, maar met wiens resultaten wij ons 
slechts ten deele kunnen vereenigen, en over den oorsprong, 
de strekking en verandering der duinen is laatstelijk door 
VAN DEN HüLL ^ uitvocrig gehandeld, die aldaar tevens den 
vroegeren loop des Rijns door Kennemerland tracht te be- 
toogen. 

Ook een Belgisch geleerde, A. G. B. Schayes heeft zich over 
den ouden tóestand onzes lands uitgelaten * , en ofschoon hij 
bijzonder het Romeinsche tijdvak behandelt, toch ook de 
middeleeuwen niet geheel verwaarloosd. Dit werk getuigt zeker 
van des schrijvers geleerdheid en bronnenstudie, maar het is 
jammer dat de nieuwste werken hem voor een deel onbekend 
gebleven en de plaatsnamen veelal zeer verminkt zijn; overi- 
gens bevat dit geschrift veel merkwaardigs, al hecht men niet 
aan alles zijne goedkeuring. 

Het laatste werk dat ons over dit onderwerp voor oogen 
kwam, is de Aloude staat en geschiedenis des Vaderlands door 
Dr. G. AcKER Stratingh, Groningen 1847 — 52, 2 dln. waarvan 
het laatste stuk bijzonder de middeleeuwen behandelt. Wij 
hebben reeds elders een uitvoerig verslag van dit werk gegeven ♦, 
waartoe wij verwijzen ; hier merken wij slechts op dat het niet 
enkel de middeleeuwen, maar voornamelijk het vroegere tijd- 
vak behandelt. 



1 D. Swarts, Geschied" en Natuur k. overw. betr» de rivieren enz. 1822. 

2 W. VAN DEN HuLL, over den oorspr, en de geschied, der Holl. duinen 
Haarl. 1838. 

3 A. G. B. Schayes , les Pays-Bas avant et durant la domination Romaine, Brux. 
1837. 2 vol. Eene omgewerkte en vermeerderde uitgave verscheen in 1858. 3 vol. 

4 de' Gids voor October 1851. 



17 

Het eerste en derde deel bevatten bouwstoffen voor de mid- 
deleeuwsche geographie, dat eerste deel handelt over den 
bodem en de wateren, het laatste beschouwt de bewoners in 
de eerste eeuwen na de invoering des Christendoms. Wij her- 
halen hier gaarne ons gevoelen dat dit werk het beste is tot 
nog toe in Nederland over ^slands aiouden staat verschenen, 
doch eene eigenlijke geographie moet men hier niet verwachten 
en nog minder eene zoodanige die zich bijzonder met den 
toestand des lands van de zevende tot de vijftiende eeuw bezig 
houdt: de aardrijkskunde is slechts een onderdeel, den ge- 
heelen zedelijken en maatschappelijken toestand, het openbare 
en huiselijke leven der voorouders te beschrijven, dit was de 
taak die de geleerde schrijver op zich nam. 

Sedert zijn nog enkele bijdragen tot de geographie der mid- 
deleeuwen geleverd; de Geer gaf in 1860 Bijdragen tot de 
geschiedenis en oudheden der provincie Utrecht , waarin ook de 
oude toestand van dit gewest beschreven en door eene kaart, 
naar zijne opvattingen ingerigt, opgehelderd wordt. Over den 
vroegeren loop des IJssels gaf Tadama eene verhandeling in 
den Overijsselschen Volksalmanak voor 1852 en onlangs leverde 
Dr. Westerhoff in zijne verklaring van een oud cijnsregister 
der abdij Werden, rijke bijdragen voor de oude geographie 
der provincie Groningen. Eindelijk heeft Mr. G. de Vries 
in de werken der Kon. Akademie van wetenschappen ten jare 
1864 eene verhandeling in het licht gegeven over den ouden 
waterstaat van het zoogenaamde noorderkwartier of Holland 
benoorden het IJ sedert het laatst der 13* eeuw, en daarbij 
eene kaart gevoegd van den toestand des lands omstreeks 1288, 
die op de berigten van gelijktijdige oorkonden en plaatselijke 
onderzoekingen gegrond , eene vrij naauwkeurige afbeelding geeft 
van die streek en hare wateren in de latere middeleeuwen '. 

Wanneer wij nu op die reeks van schriften terug zien, 
dan vinden wij er slechts één onder dat afzonderlijk aan 
ons onderwerp gewijd was, dat van Alting, alle de overigen 
behandelden of enkele punten of de beschouwing van het alge- 



I Dit verklaart de schrijver zelf in de voorrede van zijn laatste deel. 



i8 

meene was aan andere bedoelingen ondergeschikt. En hoe 
gebrekkig is voor onzen tijd niet dat werk van Alting, nu 
wij honderden van oorkonden en andere gedenkstukken uit de 
middeleeuwen bezitten die ten zijnen tijde nog onbekend 
waren, en die ons niet alleen in staat stellen verscheidene 
bijzondere punten op te helderen , maar eene tamelijk volledige 
kaart van Nederland in de eerste helft der middeleeuwen te 
ontwerpen, op zekere gegevens gegrond. 

Dit herinnert ons de meening die nog altijd door sommige 
geleerden omhelsd wordt, dat onder onze merkwaardigste oude 
gedenkstukken , ook eenige kaarten uit de middeleeuwen zouden 
overig wezen. Men bezit namelijk een kaartje, Utrecht voor- 
stellende in de zevende eeuw, en vier kaarten van Zeeland, 
waarvan eene uit den tijd van Willebrord, de anderen van 
de jaren 1230, 1274 en ia88 zijn zouden. Doch alle deze 
stukken dragen duidelijke blijken van onechtheid. Wij ont- 
kennen wel niet dat men ook in de middeleeuwen kaarten 
bezat, FiscHER in zijne handelsgeschiedenis heeft daaromtrent 
belangrijke berigten verzameld ^, ook is het wel mogelijk 
dat hier te lande insgelijks eenige kaarten gevonden worden, 
maar degenen die men ons als zoodanig vertoont en waarvan 
ook alleen afschriften uit later tijd bestaan, behooren daar 
niet toe, zij zijn door dezen of genen bedrieger gesmeed , evenals 
ook zekere beruchte* kaart van Helgoland, waarvan men thans 
den tijd der vervaardiging opgespoord heeft. Van oude kaarten 
over Nederland bezitten wij vóór de 15* eeuw, zoover ons 
bekend is, niets dan de tafel van Peutinger. 

Wij hebben in dit overzigt ons tot de wetenschappelijke 
geschriften bepaald en die alleen beoordeeld voor zoover zij 
de middeleeuwen betreffen, hunne waarde voor het overige 



I Eene afbeelding van het Utrechtsche kaartje is te vinden in het werk Batavia 
Sacra van van Henssen en eenigzins gewyzigd in het Tijdschrift der Geschied, 
van Utr. 1835. ^i® <^ok hierover van Asch van Wijck, Handelsverk. van 
Utr.9 St. 4. De Zeeuwsche kaartjes vindt men in de kronijk van Reigersberg, 
bij SmXllegange Chron, van Zeeland, bl. 120 en 209 en bij Gargon Walch. 
Arcadia, D. I. bl. 37. 

I FiscHER, Gesch* des teutschen Handels^ I. 498. 



19 

onaangeroerd latende. Ook hebben wij niet van die werden 
gewag gemaakt die over andere onderwerpen handelend, in 
het voorbijgaan het een of andere punt uit de geographie op- 
helderen, want dan zou onze opgaaf, vooral door het groote 
aantal stedebeschrijvingen aanzienlijke vermeerdering moeten 
ondergaan, maar ieder die eenig vraagstuk van plaatselijk be- 
lang wenscht nategaan, zal natuurlijk die werken raadplegen. 
Hier was het meer om de land- dan om de plaatsbeschrijving 
te doen , en om den lezer een algemeen overzigt te geven van 
hetgene bij ons tot nog toe over dat onderwerp geschreven en 
van de wijze waarop dat geschreven is. Wat ons aangaat, 
zonder die vroegere nasporingen gering te achten of te ver- 
waarloozen , raadplegen wij in de eerste plaats de berigten van 
tijdgenooten en bij voorkeur zoodanige stukken, die blijken 
van naauwkeurige kennis hunner opstellers dragen , in de eerste 
plaats de charters, voorts de landswetten, de oudste levens- 
beschrijvingen der heiligen, de oudste kronijken; aan die der 
latere tijden of de meeningen der geleerden schenken wij dan 
alleen geloof, wanneer zij behoorlijk bewijs bijbrengen. Zoo- 
doende zullen wij meermalen gebrek aan goede opgaven moeten 
erkennen, maar wat wij geven zal ten minste bewezen zijn 
en daaraan hechten wij waarde. 



HOOFDSTUK I. 

liESCHOUWING DER NEDERXANDSCHE KUSTEN VAN DE ZEVENDE 

TOT AAN DE DERTIENDE EEUW. 



Weinige vraagstukken onzer vroegere geographie zijn zoo 
duister als dat nopens de oude gesteldheid onzer kusten; wij 
weten uit de ondervinding en de verhalen van vroegere tijden 
dat door stormen en hooge zeevloeden onze stranden deerlijk 
geteisterd, onze duinen afgenomen, geheele eilanden wegge- 
spoeld en de zeegaten merkelijk verruimd zijn, dat zich van 
tijd tot tijd zandbanken en platen voor de stranden en in de 
vaarwaters hebben vastgezet en sommigen boven water geko- 
men en ingedijkt zijn; wij weten ook dat die platen dikwijls 
weder afslijten of zich verplaatsen, waardoor de geulen voor 
het vaarwater mede van tijd tot tijd veranderen; dit alles is 
ons bekend , en wij weten ook dat dit reeds voor eeuwen plaats 
had, maar zoeken wij naar historische berigten om de bij- 
zonderheden dier veranderingen op te sporen, dan vinden wij 
die naauwelijks voor de laatste honderd jaren van genoegzame 
zekerheid en naauwkeurigheid. Zelfs voor dien tijd kost het 
moeite te ontdekken, hoeveel onze kusten en duinen op ver- 
schillende plaatsen in een bepaald tijdvak zijn afgenomen, en 
hoeveel land weder aangeslijkt is; van vroegere tijden vindt 
men zeldzaam berigten van deskundigen op wetenschappelijke 
nasporingen gevestigd, meestal zijn het opgaven van strand- 
bewoners gissenderwijs opgemaakt en niet zelden met elkander 
in strijd, en komt men eindelijk tot de middeleeuwen, inzon- 
derheid tot het eerste tijdperk van de 7® tot de ia® of 13** 
eeuw, dan vindt men bijna niets dan de onkritische ver- 
halen der latere kronijk-en uit de t6* eeuw, op onzuivere 



21 

overleveringen gevestigd en eene enkele onbepaalde melding 
van de Frankische annalisteri, die ver van Nederland hunne 
werken schreven en met 's lands gesteldheid weinig bekend 
waren. Van deskundige strandbewoners uit dien tijd zijn ons 
geene berigten overgebleven. 

Om die vragen met eenlge zekerheid te beantwoorden moet 
men dus naar andere bronnen omzien en de verhalen der 
kronijken daaraan toetsen. Men kan dan of uit de zekere 
berigten omtrent lateren tijd tot het gebeurde in vroegere 
eeuwen besluiten, of uit de overblijfsels van den voortijd, die 
onder de zee of de duinen bedolven en allengs ontdekt zijn , 
een besluit opmaken omtrent den tijd en de uitgestrektheid 
dier verwoestingen van vorige eeuwen. Zeker is op deze wijze 
menige belangrijke inlichting te verkrijgen, doch ook veel blijft 
nog duister en inzonderheid is de tijdsbepaling uiterst moeilijk. 
Deze is echter van het hoogste belang, omdat 's lands toe- 
stand in het eene tijdvak geheel anders dan in het andere 
was en de kamp met de zee in de eene eeuw geweldig was, 
terwijl die in eene volgende bijna rustte; men wint er dus 
weinig bij met den voortijd in het algemeen te beschrijven, 
en zich met de uitdrukkingen voorheen^ oudtijds^ in vroeger 
eeuwen^ te vergenoegen. Hoe naauwkeuriger de tijd der voor- 
gevallen veranderingen bepaald kan worden, des te beter, en 
hiernaar zullen wij zooveel mogelijk streven; onze mededee- 
lingen zullen echter zeer onvolledig zijn, maar de billijke lezer 
zal dat niet aan ons wijten, die niet meer geven kunnen dan 
wij vinden en het alleen betreuren dat ef geen naauwkeuriger 
berigten omtrent die tijden voorhanden zijn. 

Wij zullen ons dus hier bezig moeten houden met de be- 
antwoording dezer drie vragen : 

i" Waren in dit tijdvak onze kusten evenals thans door eene 
rij eilanden omzoomd ? 

2° Waren zij omrand door eene keten van duinen en welke 
was de toestand dier duinen ? 

5" Waar en hoever is onze kust afgenomen en zijn onze 
zeegaten veranderd ? 



22 

§1. 

De Eilanden. 

De vraag of in dit tijdvak de thans bestaande Noordzee- 
eilanden reeds onze kusten omgaven, is door vroegere schrij- 
vers geheel verschillend beantwoord; sommigen beaamden dit, 
anderen evenwel meenden dat zij toen nog aan het vaste land 
gehecht waren , of althans alleen door ondiepten of lage landen 
daarvan gescheiden, die bij de ebbe droog liepen; anderen 
eindelijk namen wel het bestaan als eilanden van enkelen aan, 
maar beschouwden de meesten alsnog ten minste bij de eb 
met de vaste kust vereenigd. Wij meenen echter dat dit vraag- 
stuk zich thans uit middeleeuwsche berigten voldoende laat 
beantwoorden. 

Vooraf moeten wij opmerken, dat de oude schrijvers reeds 
een aantal eilanden aan deze kusten kennen, dat Plinius er 
o. a. drie en twintig optelt van het Promontorium Cimbricum af 
westwaarts ', waaronder Burchana of Fabarie, bij Strabo 
BvQxavtg, bij Stephanus Byzantinüs Bov^x^^wg genoemd =^, 
dat men algemeen voor het tegenwoordige Borkum houdt, 
benevens Austrania of Austravia, waarschijnlijk Oostergo, en 
Actania. Zoo de kust toenmaals reeds met eilanden omzoomd 
was is er naauwlijks eenige reden te bedenken om dit voor 
de middeleeuwen te loochenen. 

Maar ook in de middeleeuwen zelf treft men eenigen als 
eilanden aan 3, naiQelijk vooreerst Ameland, dat in een stuk 



1 Plinius HisU Nat. L. IV. C. 13 ed Sillig. „Tres et viginti inde (a 
promont. Cymbr.) insulae Romanorum armis cognitae. Earum nobilissima Bur- 
chana (var. Burcana")^ Fabaria nostris dicta a firugis similitudine sponte provc- 
nientis; item Glessaria, a succino militiae appcllata, a barbaris Austrania (var. 
Justerania, Austeravia) praeterque Actania.'" Latere Friesche schrijvers willen 
dat er in hunnen tijd op Borkum nog een toren het Boonhuis genoemd gestaan 
hebbe. 

2 Strabo Geogr. L • VII. T. II. p. 326 ed. Siebenkees , die hier op gezag 
van Stephanus Byzant. Bovgxavig in den tekst heeft opgenomen. 

3 Ekkehardus, Chron. univ. bij Pertz, Monum. Germ. hist. T. VIII. p. 
170 op het jaar 810 „ mpcraior autem adhuc Aquisgrani agens — nuncium 
accepit classem ducentarum navium de Normannia Fresiam appulisse totasque 



^3 

uit het laatst der 8' eeuw uitdrukkelijk insula Amhla genoemd 
en tot Oostergo gerekend wordt'. Het werd bespoeld regts 
door den mond der Laiibachi, thans de Lauwerzee, links door 
dien der Burdine, de latere Middelzee, en dus moet ook 
Schiermonnikoog, dat voor den mond der Lauwerzee ligt, 
toen als^ afzonderlijk eiland bestaan hebben, ofschoon wij er 
geene melding van vinden. 

Van Vlieland en Terschelling is ons vóór de 14* eeuw geen 
berigt voorgekomen *, maar wel van Texel, dat van ouds 
aanzienlijker geweest is. In de bekende lijst van de goederen 
der Utrechtsche kerk, een stuk dat zooals wij elders hebben 
aangetoond, tor het laatst der lo** eeuw behoort, wordt 
het als insula Texle vermeld; wel is waar heeft men aange- 
voerd, dat dit ook een weerd in de middeleeuwen kon be-, 
teekenen, en die geven wij gaarne toe, maar behalve dat dit 
Texel evenals Wiron en in later tijd ook Urk en Schokland 
bijzonder terra ^ praedium^ land^ landekijn geheeten wordt, zoo 
meenen wij, dat de scheiding van den vasten wal reeds blijkt 
uit de Traditiones Fuldenses uit het einde der 8' eeuw, want 
de fluvius Maresedop daar genoemd kan geen andere dan het 
Marsdiep wezen, dat nog heden Texel van Huisduinen afscheidt. 
Met dat al is het zeer wel mogelijk dat de wadden tusschen 
de eilanden en de kust bij de ebbe of althans bij zeer laag 
water waadbaar of geheel droog waren, hetgeen nog heden 
wel plaats heeft met de Oostfriesche eilanden, zonder dat 
men ze daarom als deelen van den vasten wal beschouwen 
kan. Evenmin is het een bezwaar dat het noorden van West- 
friesland tot de gouw Texla behoorde, hetzelfde was met het 



Frisiaco littori adjacentes insulas vastasse, jamque exercitum illum in conti- 
nenti terra esse." Anon. Ravennas ed. Pinder et Parthey, p. 422. „Iteriim in 
ipso Oceano Septentrionali aliquantae insulae experiuntur, sed post Saxonum 
patriam, ex quibus una dicitur Nordostracha et alia EustrachiaC^ 

1 Oorkondenh, van Holl. I. n®. 9 , § 21 „ In pago Ostrahe in his quinque villis, i. e." 
in Sibinwerde, in Bintheim, in Fatruwerde, in insula quae dicitur Amhla et 
in villa Tunuwerde." 

2 Van Terschelling (Scellinghé) vind ik voor het eerst melding in 1322 
bij van Mieris, Charterb, II. 284. 



24 

eiland Schouwen het geval en ook de naam Holland is allengs 
over streken uitgebreid die er oorspronkelijk niet toe behoor- 
den, terwijl wederkeerig Ameland tot Oostergo gerekend werd 
ondanks de afscheiding van het vaste land. 

Hetzelfde had ook zoo wij meenen met Wieringen plaats, 
dat in denzelfden Utrechtschen blaffert als terra Wiron vermeld 
staat en naar het schijnt een deel uitmaakte der gouwWironi, 
in de Fuldasche schenkingen. Hierop volgt in het Utrecht- 
sche register zekere bezitting Varoth^ Varoch of Waroht ge- 
noemd, waar de Utrechtsche kerk het regt van zeevond van 
de gestrande schepen had, hetgeen bewijst dat hier een zeegat 
was, maar waarschijnlijk een nieuw ingebroken, want er wordt 
aangemerkt dat er geen tol was. Denkelijk wordt dus hierdoor 
zeker eiland bedoeld, dat thans vergaan is; meestal verklaart 
men het door Wieringerwaard , dat niet onwaarschijnlijk, 
maar toch grammatisch aan eenige bedenking onderhevig is ' ; 
evenwel moet men in het oog houden dat de tekst in dit 
geheele stuk zeer bedorven is. 

Nog een ander eiland leeren wij uit de Tradit. Fuldenses kennen, 
als in de 8* eeuw hier omstreeks gelegen, maar welks juiste 
ligging ons onbekend blijft, daar het nergens elders genoemd 
wordt en zeker zeer vroeg vergaan is , namelijk het eiland Ganc^ 
of zooals het daar misschien op eene andere plaats geheeten 
wordt Gankchala^ d. i. Gankchaland even als Amhla voor Amb- 
land^ Ameland. Het wordt daar aangeduid als gelegen in Fresia 
en opgeteld nevens verscheidene bezittingen in of omstreeks de 
gouw Texla, en elders wordt het met zekere thans onbekende 
plaats Fardincheim verbonden *. In het Utrechtsche register 
komt mede de naam Ganga voor, maar de varianten hebben 
Panga en Hanga^ ook schijnt het daar eene villa, geen eiland 

1 Het woord waard (iiisula) wordt in de oudste stukken doorgaans werde 
wort, yurdh, wyrd geschreven. De Hoogl. M. Tydeman, aangehaald bij 
Palüdanus, Oudheidk. Ferh, bl. 55 meent dat Varoth of Varoch hetzelfde zijn 
zal als het Normandische yarech^ jus in bona naufragorum , waarover zie Otto 
NoHu rer. pubL p, 187, en hij gist dat men dan voor et in Varoch, moet 
lezen etiam of item, Palüdanus echter denkt liever aan de buurschap Vartrop 
op Wieringen. 

2 Oorkondenb* yan HolL I. n<». 9, § 10, 24, 96. III. 125. 



25 

te zijn, zoodat de identiteit zeer onzeker is. De juiste ligging 
van dit eiland is dan niet meer uit te maken, maar eene 
naamsovereenkomst doet ons denken aan de Gammels of 
Gamles, eene bank of volgens anderen een vaarwater O. N. O. 
van Medemblik, waar veel oud muurwerk en andere sporen 
van bewoning gevonden zijn \ 

Waarschijnlijk hebben toenmaals in deze omstreken nog 
meer kleine eilanden bestaan, gedeeltelijk bewoond, gedeel- 
telijk alleen tot weide voor schapen dienend, maar er zijn 
daarvan geene berigten overgebleven, behalve over eenige ver- 
dronkene dorpen, waarvan wij later zullen spreken; alleen 
komt hier nog in aanmerking het berigt der latere Friesche 
kronijken omtrent zeker eiland Grind of Grijn^ thans eene 
zandplaat aan den uitloop van het Vlie gelegen. Voor onge- 
veer eene eeuw stond er nog een huis en werd er nog hooi 
gewonnen, vroeger was de kaas van dit eiland beroemd; in 
1398 zou het nog omstreeks 200 morgen groot geweest zijn 
en in 121 5 een stadje bevat hebben destijds door den abt 
VAN LiDLüM omwald en van eene school voorzien, maar in 
1287 door eenen stormvloed op weinigen huizen na, wegge- 
spoeld *. Dit verhaal wordt ten minste door eene oude 
getuigenis bevestigd, namelijk uit de levensbeschrijvingen der 
abten van Mariengaard, waar het stadje Gryn aan den mond 
van het Vlie vermeld wordt 3. Nopens de overige thans 
verdwenen eilandjes Korenzand en Heffezand heeft Dr. Wes- 
TERHOFF eenige berigten verzameld, tot wien wij verwijzen '^. 

Sommigen hebben ook gemeend, dat de banken vóór de 
HoUandsche kust, bijzonder de zoogenoemde Haaks vroeger 
bewoond zouden geweest zijn en Paludanus haalt eene be- 
ëedigde verklaring aan van eenige inwoners van Huisduinen 



I Paludanus, bl. 164, 199. 

- 2 WiNSEMius, Chron, yan FriesU fol. i6o. Arends en Westerhoff, 
Noordzeekusten II, 419. Acker Stratingh, Aloude staat I 267. 

3 In Matthaei AnaL T. VIII. p. 251. ed. in 8°. „Ex Gryn oppidulo ad 
ostiutn Flevi fluminis." 

4 Arends, Noordzeek, II. 424. De oudste melding daarvan geschiedt in 
eenen brief van 1344, bij Driessen, Monum, Groning, I. 159. 



26 

afgelegd in 1592, dat in zeker huis van hun dorp een balk 
was, die naar zij van hunne voorouders verstaan hadden, op 
de Haaks gewassen was, doch behalve dat dit slechts op 
onzekere overlevering berustte, kon die wel aldaar opgevischt 
zijn, zooals men nog ten tijde van Palüdanus daar somtijds 
boomen uit den zeebodem ophaalde » , van het bestaan daar- 
van als een eiland vindt men in de middeleeuwen niet de 
minste sporen. 

Wij komen nu tot de Zeeuwsche eilanden; ook van dezen 
wordt door sommigen beweerd dat zij althans in de 8' en 9' 
eeuw nog grootendeels aan elkander of zelfs aan den Vlaam- 
schen wal gehecht waren, terwijl anderen ze voor bloote 
schorren en banken houden. Het is echter niet moeilijk hun 
bestaan als bewoonde eilanden in dien tijd te bewijzen, althans 
ten aanzien der meesten. De eilanden Rosenburg en Flakkee 
alleen zijn later opgeslijkt, van Goeree vindt men slechts 
latere berigten, maar het moet in den Romeinschen tijd be- 
woond geweest zijn blijkens de grondslagen eener oude stad 
in 161 8 bij laagwater aan de kust ontdekt. 

Schouwen daarentegen wordt in eenen brief van 976 als 
eene afzonderlijke gouw Scaldis vermeld * , ofschoon daartoe 
ook een gedeelte der vaste kust behoorde, maar dewijl in dien 
brief land vermeld wordt gelegen aan de rivier Golda, d. i. de 
Gouwe, kan men er niet anders dan het eiland door verstaan, 
en vermits deze rivier tusschen Schouwen en Duiveland 
stroomde, wordt daarmede tevens het bestaan van het laatste 
bewezen, hoewel waarschijnlijk slechts een deel van genoemde 
gouw uitmakend. Daarenboven werd het ten Z. bespoeld door 
de Oosterschelde , die, gelijk bekend is, toen de voornaamste 
uitloop dezer rivier was en de scheiding tusschen Schouwen, 
Beveland en Walcheren uitmaakte. 

Van Beveland Qpagus Bevelanda) vinden wij in hetzelfde 



1 Palüdanus, a. w. bl, 79, 97, 98. 

2 Oorkondenb. I. n». 52. — In eenen brief van 1156 aldaar n'. 134 en bij van 
Mieris, Charterb. I. loi wordt het genoemd insula quae vocatur ^coldert. 



charter melding gemaakt * en wel van de Zuidvliet tot aan 
Goes, CCurtagosum) d. i. Noord-Beveland. Of Wolfaartsdijk 
toen een gedeelte van dit eiland uitmaakte is ons nog niet 
duidelijk, het wordt eerst in 1105 onder den naam Wolfgersdike 
vermeld * en het blijkt niet of de terra Fulfras in eenen 
brief van 961 genoemd 3 hetzelfde was en of voorts terra 
daar eiland beteekent. 

Van Brumsale d. i. Borsele wordt daar insgelijks melding 
gemaakt, waarschijnlijk was het toen mede een eiland, ofschoon 
het niet stellig blijkt. 

Duidelijker berigten zijn ons van Walcheren overgebleven. 
Dat eiland van ouds het gewigtigste van Zeeland, treedt ook 
het eerst in de geschiedenis op. Reeds Alcuinus in het leven 
van Willebrord noemt het een eiland, ofschoon een der HSS. 
voor insula^ villa leest, hetgeen opmerkelijk is, daar Balde- 
Ricus NoviOMENSis het insgelijks dien naam geeft. Het eerste 
moet echter de ware lezing zijn, want ook in de Fuldasche 
en Bertiniaansche jaarboeken op het jaar 837 wordt het be- 
paaldelijk als een eiland aangeduid. 

Dit zijn de Noordzee-eilanden waarvan wij voor de ia* eeuw 
berigten vonden, dat ook de overigen toen bestaan hebben 
^ordt hierdoor waarschijnlijk, vooral wanneer wij ze in de 
twee volgende eeuwen als bewoonde streken aantreffen. Boven- 
dien kan men aannemen dat er toenmaals nog meerdere kleine 
eilanden geweest zijn, wier namen niet tot ons zijn gekomen, 
omdat zij onbeduidend waren en vroeg verzwolgen zijn. 
Hebben wij een voorbeeld daarvan aangetroffen in het eiland 
Ganc, in Zeeland zullen er gewis mede van dien aard bestaan 
hebben, hetgeen blijken zou, indien men meer oude brieven 
van dat gewest overig had. Intusschen is uit het medegedeelde 
ten volle de vraag beantwoord of Nederland toen door eene 
rij van eilanden omzoomd werd; wij gaan dus tot het tweede 
punt over. 



I. 



1 „In pago Bevelanda omnem terram a suthera ("d. i. ten Z.) Suthflita 
usque Curtagosum (Goes?) et Campan. 

2 Oorkondenb. I. n». 95. 

3 MiRAEUS, Opera diplom, I. 44. 



28 

De duinen. 

Over den oorsprong der zandheuvelen langs onze kusten 
duinen genoemd, wordt zeer verschillend geoordeeld en inzon- 
derheid zijn er vele schrijvers die er aan twijfelen of zij reeds 
ten tijde der Romeinen bestonden, daar dezen er nergens 
melding van maken. Hoezeer het eigenlijk niet tot ons onder- 
werp behoort dit te onderzoeken, willen wij hier toch op- 
merken dat de uitgang dunum in plaatsnamen , vooral in Gallie , 
dikwijls bij de oude schrijvers voorkomt. Het schijnt een oud 
Gallisch woord te zijn , dat berg of hoogte beteekende. Zoo 
merkt b. v. Strabo bij de beschrijving van Lugdunum ("Lyon) 
op, dat die stad aan eene hoogte gelegen was ', en wij mee- 
nen dan ook dat dit woord in plaatsnamen alleen dan voorkomt , 
wanneer er een heuvel of berg in de nabijheid was. Vandaar 
is het woord in Nederland en Engeland bekend geworden en 
vroeger van eene hoogte in het algemeen * , later alleen van 
de zandige strandheu velen gebruikt. Dat nu in de 7* en 8* eeuw 
onze zeekusten met duinen bezet waren, laat zich van zelf 
reeds uit den staat des lands betoogen; dezelfde oorzaken toch 
die nog heden op verscheidene plaatsen, zooals in Noordhol- 
land en elders duinen doen ontstaan, waren toen ook reeds 
aanwezig; wanneer het door de zee aangeworpen stuifzand 
een vast punt aantreft, waaraan en waarom het zich kan ^ 
vastzetten, vormt zich dikwijls in weinige jaren een duin en 
die gelegenheid bestond toen evenzeer bij de dorpen aan het 



1 Strabo Geogr, L. IV. ed. Siebenkees II. 44. Avtó fièv Sij ro Aovy- 
Sovvov, èxTt^afisvov vno X6(poi xata rijv avfi^oltjv toi» xe " AgaQog noxa- 
fiov xal Tov ^PoSavov , xaxéxovai, ^Putfiatot. Hetzelfde zal dus ook wel 
van het Lugdunum Batavorum gelden. 

2 Zoo in de brieven der 8ste en 9de eeuw Lisiduna, Husiduna. In de Fita 
Theoderici episc, (geschreven in de eerste helft der iide eeuw) bij Leibnitz 
Rer, Brunsy, Scriptt, I. 307 , leest men : Dunum Gallica lingua montem vocari, 
studiosis non est incognitum." Verg. Ducange Gloss, i. v. Ook het An- 
gelsaxisch heeft een woord dun, mons. Zie Lye, Dict» i. v. 



^9 

strand gelegen ». Maar men heeft bovendien historische be- 
wijzen, dat toen onze kust van duinen omgeven was; de 
Frankische jaarboeken toch maken gewag van eenen stormvloed 
ten jare 839, die zoo geweldig was, dat de zee bijna de 
hoogte der duinen bereikte «. In onze oudste kronijken en 
charters wordt daarvan gezwegen; de vroegste melding ons 
voorgekomen is in eenen brief van 1173 ^ 9 de duinen van 
Schouwen worden vermeld in 13 13 (van Mieris IL 133) 
het dorp 'sGravezande (jirena comitis^ vindt men in 1200 
vermeld 4, Loosduinen komt in het Chronicon Egmond. ten 
jare 11 86, Huisduinen aan de N. punt van Holland in het 
Utrechtsche register der 10* eeuw voor; daarenboven worden 
in Noordholland reeds in de 11* eeuw een aantal dorpen ver- 
meld op de geest d. i. hoogen zandgrond gelegen, hetgeen aan 
overgestoven duinen doet denken. Met dat al is het nog 
twijfelachtig of de kust toen wel overal zoozeer met duinen 
omzoomd was als nu, want indien deze overal goed gesloten 
was, terwijl de zeegaten nog naauwer waren, dan blijft het 
duister hoe de Oceaan telkens zulke geweldige overstroomingen 
kon aanrigten als die waarvan de kronijken gewagen, tenzij 
dat er toen sterke beroeringen der zee plaats hadden uit na- 
tuurkundige oorzaken te verklaren, zooals verheffing van den 
zeebodem door onderaardsch vuur. De natuurlijkste verklaring 
schijnt ons derhalve deze, dat de kust wel met duinen om- 
geven was, maar dat dezen nog niet zooals thans met helm 
beplant, onophoudelijk verstoven en weder aangroeiden, zoo- 



I Zie dit uitvoerig betoogd bij Arends en Westerhoff II. 431 — ^437. Acker 
Strat|NGH I. 24. Gevers, Ferh, over de duinvalleijen^hh 16 tn 150 en anderen. 

2. Ann, Bertin, ad a. 839 (een werk der 9de eeuwj bij Bouquet ScripuRer, Franc. 
VI. 201. 3, Die septimo Kal. Januar. die videlicet passionis B. Stephani proto- 
martyris, tanta inundatio contra morein maritimorum aestuum per totain pene 
Frisiam occupavit ut aggeribus arenarura illic copiosis quos dunos vocitant, fere 
coaequaretur," 

3 Kluit 1. 1. n». 33. „Terram tam arabilem quara pascualera quae apud 
Westenda de Ttstrep, ubicunque inter dunos et Isaram et mare jacet — dona- 
viraus." Latere voorbeelden aldaar I. 2. 140 en bij Meerman Geschied, van 
IVillem IL D. II. n». 53. 

4 Oor kond enk, I. \\°, 182. 



5Ö 



dat de kust dan eens beschut, dan weder hier of daar open 
was, waardoor dan het zeewater binnendronsf. 



s 3. 



De afneming der kusten. 

Wij komen nu aan een moeilijker punt. Dat onze kusten 
sedert eeuwen door den oceaan afgeschuurd zijn, wordt alge- 
meen erkend en de ondervinding leert dat die afschuring nog 
plaats heeft , maar hoeveel die in het geheel of in een bepaald 
tijdvak bedraagt, daarover is men het geheel oneens, en geen 
wonder, want het kost moeite dit zelfs van de laatste hon- 
derd jaren te bepalen, hoeveel bezwaarlijker moet het dan 
niet zijn ten aanzien van vroeger eeuwen, waarvan men riet 
dan onbepaalde berigten der kustbewoners, geene wetenschap- 
pelijke opgaven van deskundigen bezit. Men vergenoegt zich 
dan ook meestal met te gissen of te beweren dat de kust zich 
oudtijds zoo of zoo ver uitgestrekt heeft , zonder eene poging 
tot nadere bepaling te doen. 

Zoo beweren sommigen dat oudtijds Engeland aan Frankrijk 
gehecht was, dat oudtijds ons strand zich tot buiten de banken 
uitstrekte en wel zes uren gaans verloren heeft, dat sommige 
eilanden vroeger wel vier uren meer noordwaarts lagen, dat 
op en tusschen de banken groote wouden groeiden en sommi- 
gen beweren dat zoodanige afslijting zelfs gedurende de laatste 
duizend jaar geschied is. 

Als gewoonlijk heeft de overlevering de zaak overdreven. 
Om dit te bewijzen moeten wij zoowel de berigten omtrent 
het Romeinsche als omtrent het latere tijdvak nagaan, ten 
einde bij gebrek aan meetkundige opgaven door vergelijking tot 
eenige zekerheid aangaande ons tijdvak te komen. 

Vooreerst de Friesche eilanden. Ook deze beweert men dat 
geweldig geleden hebben en zelfs sedert de laatste honderd 
jaren zeer afgesleten zijn. Zoo zouden op Terschelling de dijken 
meermalen landwaarts in verplaatst zijn en Ameland sedert eene 



eeuw een vierde gedeelte aan omvang verloren hebben *. Dit 
wordt echter door historische berigten gelogenstraft, althans 
ten deele. Terschelling is thans zonder de buitengronden 3 
uren lang en | uur breed, en met deze 4 uren lang en i uur 
breed *; en' nu blijkt uit eene oorkonde van 1469 dat het 
eiland toen op omstreeks drie uren gerekend werd *; er is 
dus eer aangewonnen dan afgesleten , of zóo het land aan de 
eene zijde afspoelde, groeide het aan de andere weder aan. 
Ameland en Schiermonnikoog schijnen wel meer geleden te 
hebben, paar zoolang men geene echte stukken van vroegeren 
tijd voor den dag brengt waaruit van de voormalige uitge- 
strektheid blijkt, meenen wij aan de berigten der kronijkschrij- 
vers die zoovele fabelen verspreid hebben, slechts ten halve 
geloof te mogen schenken. Van Texel weet men dat daar 
reeds sedert de 14* eeuw herhaaldelijk land is ingedijkt ^; 
in vroeger tijden nogtans moet dit eiland zwaar geteisterd zijn , 
hetgeen zich ook gemakkelijk laat begrijpen , wanneer men in 
aanmerking neemt, dat het als het ware de uiterste hoek van 
Holland uitmaakt en door geweldige stroomen van alle kanten 
bestookt wordt. Hier melden de kronijken dan ook van uitge- 
strekt landverlies en noemen onderscheidene steden en dorpen 
op, deels op dat eiland, deels aan de vaste kust van Friesland 
of Noordholland gelegen, die door de golven des oceaans zouden 
verzwolgen zijn , b. v. de kleine steden Gronseind of Gonsein 
en Grebbe en de dorpen Lammoer, Grootkeins, Ter-Dorp, 
Linnen , Schulhorn of Schelphorn , Leeuwenhorn en Lagerdocs. 
Lamoor komt nog op een oude kaart voor ten W. van het 
Schermermeer, Grondseind zou op de hoogte van het dorp 
Winkel en Grebbe | uur ten N. van Wieringen aan bet 
Amsteldiep gelegen hebben ^. Dit alles berust op de berigten 



1 Arends a. w. II. 160. 

2 Van der Aa, Geogr. woordenh, der Nederl, op h. w. 

3 MiRAEUs, Opera diplom, III. 208. „Une Islc nommée Schelinge, conte- 
nant trois lieues de terre ou environ." 

4 Tegenw* Staat der Nederl, VIII. 598. Arends a w. II. 159. 

5 Zie o. a. Acker Stratingh I. 266. Valcoogh, Kron, van de de Zijp 
bl. 24 en vooral Paludanus bl. 222, die aantoont dat ter plaatse van de 






der kronijken van de i6de eeuw, in oude oorkonden treft men 
daarvan zoover ik weet, geene melding aan, maar daarentegen 
een aantal plaatsen, die thans niet meer bekend zijn. Aan de 
Friesche kust zou evenzoo de stad Westworkum, ten W. 
van het tegenwoordige Workum en de dorpen Westerbierum 
en Dijkshom in de nabijheid van Harlingen, weggespoeld zijn ". 
Dit moet échter in later tijd geschied wezen, want fVesterberen 
wordt nog in eenen brief van 1322 vermeld. * Zien wij nu 
wat er zij van het landverlies op en bij Texel. 

Wij hebben aangetoond dat Texel reeds in de 8ste eeuw 
een eiland was, in de ï4de eeuw wordt het bepaald als gelegen 
tusschen de zee, het Marssdiep en het Vlie *, maar deze 
stroomen zullen wel zooals gewoonlijk allengs het land afge- 
knaagd en de moerassige deelen daar rondom onder water gezet 
hebben en tevens de daarop groeijende bosschen hebben ver- 
zwolgen. In de Traditiones Fuldenses en zelfs in het Utrechtsche 
register treft men nog in die omstreken een aantal plaatsen 
aan, later niet meer bekend en verscheidene daarvan dragen 
den naam van more of wald^ namelijk Texalmore^ Langenmore 
of Ostmore^ Bretenmor^ Nortwalde en anderen. Uit alle deze 
gegevens laat zich nu een bepaald resultaat trekken. Indien 
men nagaat dat Texel zich nog in 1314 uitstrekte van het 
Marsdiep tot aan het Vlie, dat het stadje Grijn aan den mond 
van het Vlie lag, dat Wieringen in de 10* eeuw een eiland 
was, dat Westerbierum na 132a weggespoeld is en dat in de 
8' en lo' eeuw nog vele moeren en bosschen om Texel lagen, 
dan volgt daaruit dat Eijerland en Vlieland vóór de 14' eeuw 



Grebbe nog veel oud muurwerk in den grond zit. Ik moet echter opmerken 
dat grebbe • een water — geen plaatsnaam is , zoodat die stad of dat dorp een 
anderen naam zal gevoerd en aan de Grebbe gelegen hebben en misschien in 
het Romeinsche tijdvak; over ter Dorp, zie denz. 1. 1. 

1 Arends II. 142. 

2 VAN Mieris , Charterb. II. 284. 

3 Brieven van 13 14 bij van Mieris II. 144, 147. „ Onse lant dat geheeten 
CS Tcssel — alse wy thebben liggende tusschen dat Zie ende Maersdipe ende 
den Vlie" — „ Le terre de Tessel en Frise — gisant entre Damckzie etMaers- 
diepte et Ie Vlyc." 






33 

met Texel vereenigd waren en dat bij die doorbraak alle landen 
die in den weg lagen moeten overstroomd zijn. Voegt men 
hier het alleszins geloofwaardige berigt bij, dat het oude 
St. Odulfsklooster bij Stavoren thans omtrent 700 roeden 
westwaarts van die stad in zee verdronken ligt bij de zand- 
plaat Kxeil, die vroeger een bosch was ' , en dat ook omstreeks 
Enkhuizen veel land afgespoeld is, terwijl eindelijk de tegen- 
woordige Texelstroom wel dien naam zal verkregen hebben, 
omdat die langs dat eiland stroomde, dan kan men nagaan dat 
in de 8* en 9* eeuw en nog later, Texel met zijne moerassige 
buitenlanden ruim de helft grooter was dan thans en dat de 
Friesche kust ten W. ongeveer 700 a 800 roeden of iets meer 
zal verloren hebben. Op de kaart van Acker Stratingh is 
dit dus over het algemeen juist afgebeeld. Ten N. O. van 
Medemblik ligt thans het Kreupelzand^ hetgeen men voor een 
overblijfsel van de vroegere kust van Noordholland houdt; 
door echte berigten wordt dit niet gestaafd en waarschijnlijk 
was het in de 10* eeuw reeds daarvan afgescheurd; in een 
register der Egmondsehe abdij van vóór 11 20 vindt men wel 
bezittingen opgegeven bij Crepelfliet^ maar de vraag is waar 
dit gelegen was en dan nog duidt fliet op een water. * 

Het blijkt dus hieruit dat nergens aan onze kusten zoo 
groot landverlies geleden is als aan dezen hoek, die dan ook 
het meeste van de golven te lijden had, die hier aan beide 
kanten het land bestookten; hierbij kwamen nu nog naar de 
eenparige verhalen der Friesche kronyken, de graften en vaarten 
door de Friesche kloosterlingen van Lidlum en Ludingakerk 
van de kust naar Vlieland gegraven, die den stroom van het 
Vlie nog meer deden toenemen en vooral nadeelig werkten 
voor de lage landen tusschen de eilanden en de tegenwoordige 



I Van dit Kreilerbosch zijn m\j geene echte berigten ontmoet; het bekende 
verhaal van den twist tusschen den graaf van Holland en den Frieschen edel- 
man Galama is zeker verdichu 

a Oorkondenb, I, a°. 105. „In Geddigmore quatuor semilibras et quartum 
manipulum ejusdem terrae, id est Berechenerord, Crepelfiiet^ Warachnes, omne 
quod infra istud jacet, videlicet Sibodesmaer, Thiadenvenne, Notlevenes,Overe- 
winkel, Brunwere." 



34 

Vaste kust gelegen, en bovendien de doorbraak tusschen Texel 
en Vlieland bevorderden '. 

Van Texel gaan wij nu over tot de kust van Holland van 
het Marsdiep tot aan de Maas. Ook hier zegt de overlevering 
en herhalen de kronyken, is het strand sterk afgenomen. De 
banken en platen voor de kust zouden de voormalige grenzen 
van het strand aanduiden, ja sommigen strekken die nog 
verder uit, van zes tot twaalf uren westwaarts van het tegen- 
woordige strand *. Dat dit zeer overdreven is behoeven wij 
naauwelijks aan te toonen, maar dat de afschuring sedert de 
7* of 8* eeuw op verre na zooveel niet bedraagt zal nu uit 
een nader onderzoek der vroegere en latere berigten desaan- 
gaande blijken. De naauwkeurigste nasporingen omtrent Noord- 
holland danken wij aan Paludanus, die een aantal beëdigde 
verklaringen van strandbewoners verzameld hééft nopens het- 
geen zij van de afschuring der kusi zoowel bij ondervinding 
als door berigten van ouderen met zekerheid wisten. Deze 
verklaringen zijn van de jaren 1592, 1604, 1775 en betreffen 
vooral Calantsoog, Huisduinen, de Haaks en daaromtrent. Zij 
houden hoofdzakelijk in dat in 1570 Calantsoog wegspoelde 
en de inwoners landwaarts in naar zekere hoogte verhuisden, ^ 
dat hunne eerste kerk reeds een eind ver in zee lag, de 
tweede die zoover van het strand stond dat men met een 
stalen boog in tweemaal niet aan het duin mogt schieten, 
onder dat duin begraven was, en dat zij in 158a eene derde 
getimmerd hadden; dat hun voorts door hunne voorouders 
verhaald was, dat hun heugde dat van die eerste kerk west- 



1 Zie het verhaal nopens die vaarten uit Occo van Scharl , Schotanus , 
WiNSEMius en Emmius getrokken, bij Arends II. 135 en Acker Stratingh 
I. 270. Dat die kloosters sedert het midden der i3« eeuw bezittingen en regten 
op Texel hadden blijkt uit eenen brief van Floris V van 1284 in het Oor- 
kondenb, II. n°. 502. 

2 Zie dit opgegeven bij Acker Stratingh, I. 25 volgg. Verg. ook Engel- 
bek , Aloude staat en gesch, der Ver, NederU^ I. 61 en 130. 

3 Volgens de Inform, opten staet etc, der steden en dorpen in HolL van 15 14, 
had Calantsoog toen omtrent 150 haardsteden. In 1570 spoelden er 120 weg. 
Zie vyfde Mem. Ernst fol. 220. 



35 

aan strekkende zooveel land was, dat men maar twee wageriö 
met hooi op eenen dag kon te huis brengen. Voorts blijkt 
nog uit een ander berigt dat de grondslagen van deze eerste 
kerk in 1704 bij eene lage zee ontbloot werden ', tenzij men 
hierdoor hetgeen ons waarschijnlijker voorkomt, de vroeger 
onder het duin begravene te verstaan hebbe. 

Ten aanzien van Huisduinen wordt hetzelfde verklaard 
aangaande die twee wagenvrachten daags, en dat het dorp 
zich voormaals uitstrekte tot zekere plaats waar een baken 
gestaan had, dat de dijken viermaal ingelegd waren en dat in 
een der huizen van het dorp een balk gelegen had, die zooals 
zij van hunne voorouders verstaan hadden, op de Haaks ge- 
wassen was, die thans eene halve Duitsche mijl van Kijkduin 
of den N. hoek van Huisduinen af ligt en i| mijl breed, i^ 
lang is *. Dit laatste bewijst echter niet veel, want daar ter 
plaatse is de bodem der zee vol oude boomstronken en er 
"worden \^el eens geheele boomen opgehaald, hetgeen hier ook 
het geval zou kunnen zijn. Verder schijnt uit eene oude kaart van 
1571 vergeleken met eene van 1750 te blijken dat de vroegere 
kerk van Huisduinen van de latere ongeveer 450 Hondsbossche 
roeden vervvijderd was; op andere kaarten vindt men echter den 
afstand slechts circa 200 Zypsche roeden gesteld. Eindelijk 
verdient nog opmerking hetgeen verklaard wordt, „dat Huis- 
duinen niet veel aff en liep doen de Sype noyt bedijckt en hadde 
geweest." Van Petten weet men dat de kerk in 1422 weggespoeld 
is 3, dat in T432 een dijk tusschen de twee dorpen van Petten 
achter de duinen gelegd werd, dien men liet bestuiven om 
zoodoende de zeewering te versterken en dat eerst omtrent 1501 
de duinregel bij het Hondsbosch weggespoeld en door een 
paalwerk vervangen is. * Dit zijn nu de naauwkeurigste berigten 



1 Paludanus, bl. 70. Beschr, van het Batav» Zeestr,^ bl. 113. 

2 Paludanus, bl. 78 volgg. 

3 VAN MiBRis, IV. 640. 

4. Zie de bewijzen bij Mr. G. DE Vries, de kaart van N. Holland in ia88 
bl. a7 en N, Btjdr, tot de gesch, van den Hontshossche en duinen van Petten ^ 
bL 4 volgg. Over Scheveningen zie de Riemer, Beschr. van *sGravenh, l 
bL 27 volgg. 



36 

die men over de afschuring der HoUandsche kust heeft, en 
hoe weinig zekerheid verkrijgt men daaruit? Het zijn meest 
overleveringen of zulke opgaven, waaruit men den afstand 
tusschen de tegenwoordige en voormalige kust met geene 
mogelijkheid eenigzins naauwkeurig kan bepalen. Dat er som- 
tijds 50, 100 en meer huizen weggespoeld of door het watet 
half vernield zijn moge waar wezen, maar dezen stonden 
zeker niet allen in eene lijn achter elkander, en dus kan het 
verdronken land even goed van het Noorden naar het Zuiden 
als van het Westen naar het Oosten gerekend zijn. Nog on- 
bepaalder en onvollediger zijn de berigten van Petten, Noord- 
wijk en Scheveningen , vooral ten aanzien der middeleeuwen: 
men kan er onmogelijk eenige vaste resultaten uit bekomen; 
wij moeten dus wel een ander middel opzoeken om althans 
eenigermate tot zekerheid te geraken, en daartoe de over- 
blijfselen van een vroeger tijdvak nagaan. 

Voornamelijk komt dan in aanmerking het zoogenoemde 
huis te Britten, noordwestwaarts van Katwijk, een Romeinsch 
gebouw waarvan de overblijfselen sedert 1520 meermalen bij 
laag water zigtbaar zijn geworden. Volgens Guicctardini lag 
het 1600 schreden van Katwijk, en volgens Orlers in zijne 
Beschr, van Leiden^ 300 roeden van den Katwijkschen kerk- 
toren. Waarschijnlijk lag het niet vlak aan strand, want van 
dit gebouw liepen muren westwaarts naar zee, zooals o. a. 
Engelberts als ooggetuige verklaart *. Indien men nu aan- 
neemt dat het een uur van strand stond en dan het landver- 
lies berekent sedert den tijd dat Guicciardini schreef, dan 
zal men toch het strand ten tijde der Romeinen met geene 
mogelijkheid verder dan twee uren van het tegenwoordige 
kunnen brengen. 

Hiermede komt overeen de ligging van een ander gebouw, 
iets noordelijker in zee, en door de visschers gemeenlijk den 
ouden Caljaart^ de toren van Callo of Calloostoren genoemd, een 
naam dien men veelal van Caligula afleidt, maar die onzes 



1 VAN Mieris, IV. ^40. 

2 Engelberts. a. w. IV. 299. 



37 

inziens veel overeenkomst met andere dorpsnamen Callo en 
Calantsoog (oudtijds Callinghe) toont en dan wel van Duitschen 
oorsprong zijn zal. 

Deze Calloostoren dan, welks overblijfselen eenige vademen 
onder water staan, lag volgens Pars ', die het van visschers 
had, een uur v^n land; de schrijver der verhandeling over het 
Batavische zeestrand verhaalt echter dat hij in 171 8 een oud 
Katwijksch zeeman gesproken had, die meer dan eens in zee 
zijnde, den afstand met zijn werktuig gemeten had en be- 
vonden dat die wel omtrent anderhalf uur van de Katwijksche 
kerk bedroeg. Hij zegt echter niet of dit regt westelijk of 
noordwestelijk was. 

De Romeinsche gedenkstukken bij Domburg lagen nog dig- 
ter aan strand; men ontdekte in 1647 en in 1705 den tempel 
met de Nehalenniasteenen even buiten het duin op het strand 
bij eene lage zee en na eene afschuring dier zandheuvelen. 
De geloftesteenen schijnen aanteduiden dat daar te dien tijde 
eene haven was. Derhalve kan het landverlies daar naauwlijks 
een uur gaans bedragen. 

Deze laatste berigten zijn daarom vooral van belang, dewijl 
zij aantoonen hoe overdreven de verhalen omtrent de latere 
aiheming van het strand zijn en dit blijkt zelfs, indien men 
sommigen dier verhalen nader overweegt. Zoo beweert men 
dat te Katwijk aan Zee van 161 7 tot 163a, 79 huizen weg- 
gespoeld waren en dat van 1719 tot 1779 twee geheele straten 
door den golfslag waren ondermijnd en ingestort, dat er zelfs 
sedert 1570 tot 1753 ruim 225 huizen waren weggespoeld, 
en daar er nu in 1694 maar 160 huizen stonden, maakt men 
daaruit op, dat sedert dien tijd wel twee geheele dorpen met 
hunnen grond in zee begraven liggen *. Maar men verzuimt 
op te merken, dat de zee na eenen hoogen vloed weder 
terugloopt en het ingenomene land weder verlaat, zoodat de 
vernielde woningen ten minste grootendeels op denzelfden 
grond worden opgetrokken en alleen zij die voor nieuwe on- 



1 Pars, Katwijksche Oüdh, bl. 102. 

2 Beschr. yan het Bat. Zeestr* bl. 52. Arends, II. 115. 



3» 

hellen vreezen, hunne huizen verder landwaarts in plaatsen, 
en het bewijs hiervoor is, dat de kerk, schoon oud, nog altijd 
in het dorp staat, hoewel digt bij strand, daar die anders 
reeds een geheel eind zeewaarts in had moeten liggen. Men 
kan op die verhalen de beschrijvirg toepassen, door Virgilius 
van de faam gegeven: 

Mobilitate viget viresque acquirit eundo. 
Tam ficti pravique tenax quam nuncia veri. 

Zien wij nu of uit de verzamelde bijzonderheden van 
vroegeren en lateren tijd een besluit kan opgemaakt worden 
aangaande den toestand onzer kusten in de 9* of lo* eeuw, 
om althans ten naaste bij het verlies sedert dien tijd geleden, 
te begrooten. 

Wij hebben gezien dat de overblijfsels van verzwolgen Ro- 
meinsche monumenten ons aanleiding geven om te besluiten 
dat in dien tijd het strand zich op het ruimst genomen, niet 
meer dan twee uren verder westwaarts uitstrekte dan thans; 
de verst verwijderde bouwvallen liggen i g uur of misschien 
minder van het tegenwoordige strand af, en verder in zee 
ontmoet men geene de minste sporen meer van vroegere be- 
woning, sommigen evenwel dier Romeinsche overblijfselen liggen 
digter bij den wal, met name op het eiland Walcheren en 
ook de zoogenoemde oude wereld bij Goeree. Overblijfsels 
uit den Christelijken tijd, van kerken en kloosters namelijk, 
zijn nog niet eens zoo ver gevonden en wat de kronijken 
daarvan ook verhalen, de bouwvallen van kerken en kerk- 
hoven die bij lage zee zigtbaar werden, lagen allen digt bij 
strand. 

Het is twijfelachtig of de Zeeuwsche heiligdommen bij Dom- 
burg in de 8' of 9* eeuw bij de bekeering des volks tot het 
Christendom, reeds verzwolgen waren of niet; het laatste zou 
men mogen opmaken uit het verschijnsel dat de godenbeelden 
veelal verminkt en inzonderheid de hoofden afgeslagen zijn, 
zooals dit de gewoonte was der eerste zendelingen; het eerste 
vermoedt men omdat de Romeinsche munten bij de Nehalen- 



39 

niasteenen gevonden, van Vitellius tot op Tetricus gaan, 
d. i. van den jare 69 tot 273, en dat ook de bij eene andere 
gelegenheid bij Domburg gevondene munten insgelijks bij Te- 
tricus ophouden. Daar men echter tevens in dien omtrek 
Angelsaxische en Karolingsche munten tot op het jaar 877 
gevonden heeft, komt ons het eerste gevoelen nog het waar- 
schijnlijkste voor, en is dit het geval, dan zal men hier de 
afschuring van het strand sedert de 8* eeuw op niet veel meer 
dan een uur gaans kunnen rekenen. Stelt men nu daartegen- 
over het sedert dien tijd aangeworpene en ingedijkte land, 
dan heeft het gevoelen van Dresselhuis groote waarschijn- 
lijkheid, dat Zeeland nimmer meer waarlijk bewoonbaar land 
heeft bezeten dan thans '. 

Tusschen Schouwen en de vaste kust van Zuid-Holland 
zijn thans eenige aanzienlijke eilanden, die grootendeels later 
aangeslijkt en ingepolderd zijn, zooals het eiland Rosenburg 
en een goed gedeelte van Overflakkee en van het daarmede 
thans vereenigde Goedereede of Goeree. Ten tijde der Ro- 
meinen werd de Hollandsche kust daar door de Maas met een 
gapenden muil afgeschuurd, die allengs verzandde en opslijkte 
en zoo gelegenheid gaf tot nieuwe bedijkingen. Er heeft daar 
echter van ouds eene streek vast land of een eiland bestaan , 
waarvan misschien het eiland Wtstvoorn of Goeree een over- 
blijfsel is, want aan den N. hoek der Oostduinen beneden 
den ingang van de haven der stad Goeree heeft men in 161 8 
bij de afspoeling van het zeewater de overblijfselen eener oude 
stad ontdekt met een aantal straten en pleinen en vele Ro- 
meinsche oudheden, maar zooveel men weet geene middel- 
eeuwschen. Allerlei gissingen zijn daaromtrent gemaakt, doch 
de zaak is duister gebleven *. 

Bovendien moet hier in de middeleeuwen de koopstad Wit- 
lam of Wit land gelegen hebben, die ten jare 837 door de 
Noormannen geheel verwoest is, zoodat men zelfs hare juiste 



1 Dresselhuis, de Prov. Zeeland, bl. 5. 

2 Zie dit alles uitvoerig bij Boers, Beschr. van het eiland Goedereede en 
Overflakkee, Sommelsdijk 1843. bl. 63. 



40 

ligging niet kent en alleen gissen kan dat zij aan de Widele, 
een water dat in de Maas liep, gelegen zal hebben ' . In allen 
gevalle blijkt hieruit dat ook in de 9* eeuw hier nog vast 
land was en de heeren van Voorn komen dan ook reeds in 
het begin der 12* eeuw voor. Gebrek aan oude bescheiden 
verhindert echter van 's lands ouden toestand bijzonderheden 
op te geven, alleen dit weten wij, dat in de 11* eeuw de 
mond der Maas bij Vlaardingen nog als een zeearm (fretum) 
beschreven wordt, en dat de zoogenaamde hoek van Holland 
toen nog niet bestond *. 

Wij komen nu aan de Hollandsche kust. Hier hebben wij 
gezien dat het huis te Britten bij Katwijk 300 roeden van 
den Katwijkschen toren, Calloostoren een uur van daar ver- 
wijderd was, zoodat men het strand in den Romeinschen tijd 
ruim genomen niet meer dan twee uren westwaarts stellen 
kan; neemt men nu in aanmerking het latere land verlies, dan 
zal men het strand in de 8® of 9* eeuw hoogstens i uur 
westwaarts kunnen plaatsen en misschien is dit nog te ruim 
gerekend. 

Hetzelfde zal men ook van Noord wijk , Zandvoort en andere 
zeedorpen kunnen beweren, doch het schijnt dat naar mate 
men noordelijker komt ook de afslijting sterker geweest is, 
zoodat die ter hoogte van Huisduinen misschien wel twee 
uren mag bedragen en dus de Haaks mede insluit. Daarente- 
gen is het de vraag of achter het strand niet een wad of al- 
thans laag land was dat dikwijls overstroomde, niet enkel 
door den oceaan, maar ook door de binnenlandsche meren en 
kustrivieren , wier vrije uitwatering toen dikwijls gestremd was. 
Wij vinden dan ook reeds in de 11* en 12* eeuw in dien omtrek 
groote wadden vermeld, zoo als de Richara en Occenvorth. 
Zulke lage plaatsen kunnen door het zeewater in vervolg van 



1 Kluit, Hist. Criu I. 2. 106. 

2 Zie dit naauwkeurig aangeteeketid op de kaart van den landmèter Bolstra 
in den Tegenw. staat der NederU VIL 348. Ook blijkt daaruit dat het strand 
tussphen Terheide en den Nieuwlandschen polder van 1606 tot 1748 ongeveer 
200 RJjnL roeden afgeschuurd is. 



4T 

tijd nog verder uitgehold zijn en daardoor de Haaks van den 
vasten wal gescheiden en eindelijk zelve verzwolgen. 

Zoo zijn wij dan door dit onderzoek tot een resultaat ge- 
komen, dat ten minste op eenige bepaalde gegevens rust en 
merkelijk van de algemeene meening afwijkt. Intusschen is de 
uitkomst nog zeer onvoldoende wegens de hoogst gebrekkige 
berigten uit vroegere tijden, daar het meeste wat men daar- 
over aangeteekend vindt blijken draagt van onjuistheid en 
somtijds zelfs van geheel verkeerde voorstelling. Bovendien 
kan men uit het gebeurde in de laatste vijftig of honderd 
jaren niet besluiten tot hetgeen in vroegere eeuwen gebeurd is. 
Het dijkwezen, de veranderde loop der rivieren, de ophoo- 
ping van duinen en andere oorzaken hebben daarop eenen 
invloed uitgeoefend, die niet bestond in de eerste Frankische 
tijden en daarentegen waren er toen aanleidingen tot afspoe- 
ling en overstrooming aanwezig, die in lateren tijd niet meer 
voorkomen. Zoolang wij dus geene nieuwe bronnen kunnen 
opdelven of uit geologische en andere nasporingen betere ge- 
gevens erlangen, zal men zich met eene zekere mate van" 
waarschijnlijkheid moeten vergenoegen. Men mag echter op 
betere inlichtingen hopen, wanneer de Regering zich deze zaak 
eenmaal aantrekke en door deskundigen peilingen aan de kusten, 
een geologisch onderzoek van den zeeboezem en een onder- 
zoek naar de verzwolgene overblijfselen uit vroegere eeuwen 
laat bewerkstelligen, dan zal misschien de gesteldheid der 
kusten in verschillende tijdvakken zich geheel ophelderen of 
ten minste zal men daaromtrent beter ingelicht worden, dan 
thans het geval is. 



HOOFDSTUK II. 



DE NEDERLANDSCHE WATEREN VOOR DE TWAALFDE EEUW. 



Na de beschouwing onzer kusten komt in de tweede plaats 
die onzer wateren in aanmerking, over wier ouden loop de 
gevoelens mede aanmerkelijk verschillen, daar men te veel aan 
de onjuiste verhalen der latere kronijken gehecht heeft in 
plaats van de oude gedenkstukken, de charters der middel- 
eeuwen na te gaan, die met andere schriften van tijdgenooten 
de eenige zekere gidsen zijn en hierom door ons bij voorkeur 
gevolgd zullen worden. 

Wij zullen dan alleen berigten mededeelen van die stroomen 
en merei;, die ons in de oude gedenkschriften ontmoet zijn, 
en dat naar orde hunner gelegenheid, beginnende met het 
noordoosten des lands en dan de kusten langs gaande tot aan 
de Schelde, om vervolgens de zuidelijke streken van Neder- 
land en eindelijk het oosten te beschouwen ; met andere woorden : 
eerst de Friesche, dan de Frankische, eindelijk de Saxische 
gedeelten van Nederland. 

De eerste rivier, die ons alsdan in de middeleeeuwen ont- 
moet, is de 

Emese, Eems, de Amisia der Romeinen, welke van ouds 
zelfs tot grensscheiding van twee Friesche pagi diende en als 
zoodanig in eene oorkonde van 1040 voorkomt '• Van dddr 



I Bij Heda, de Episc, Traj. ed. Buch. p. 121; „quicquid de eorum praedio 
est in ter Emese et Laveke.** Evenzoo in eenen brief van 1399» ^y Driessen, 
Monum, Grom, p. 510; „ghelegen tusschen der Etneze ende der Lauwerze,'* 
Vreemd is het dat Driessen twyfelt, of de eerste brief wel tot de Eems 



43 

heette ook de landstreek, door hzzrhespoeld ^Emisgoa^EmisgOy 
waarvoor men in latere Latijnsche schriften jEw^^g-öw^ schreef. *. 

Van den loop der rivier in die tijden, kenbaar uit de mel- 
ding van plaatsen aan hare oevers gelegen, vind ik in gelijk- 
tijdige sehriften geen nader bescheid; alleen weet men, dat 
zij vóór de vorming van den Dollart, door de stormvloeden 
van 1277 ontstaan, onmiddellijk langs Emden liep en met een' 
matigen mond in zee stroomde ». 

FiviL, FUAL, wier naam alleen blijkt uit de melding van 
het landschap, in eenen brief van 1057, pagus Fivilga^ in 
andere van 970 Fomelgo of Fivilgo^ van 966 Fualgo^ van 
1129 Fivelgo 3 geheeten. Deze rivier schijnt reeds zeer vroeg 
digtgeslijkt te zijn, want de kronijkschrijver Menco in de 13* 
eeuw maakt daarvan reeds gewag*. Zij schijnt ten westen 
van Wittewierum naar Westeremden geloopen en zich in de 
Eems gestort te hebben ^. 

HuNESA (?), de Hunse, alleen bekend uit de melding van 



betrekking heeft. Verg. verder de uitmuntende Verh. van Halsbma, oyer den 
staat en regeringsvorm der Ommelanden^ in de werken van het Genootschap 
Pro excoL jure patrio, II. 14. 

1 Oork. van 1062: ^, Comitatum in pagis Emisgoa (var. Emisga')^ Westiala 
et Angeri situm." — Regis tr. Sarrachonis (^iie eeuw) bij Falcke, Cod trad. 
Corh. No. 607: „in Emisgo.** Adamus Bremensis Hist. EccL, L. IV, c. 6: 
„ Tertius erat comitatus in Fresia, nostrae (Bremensi) parochiae vicinus, qui 
dicitur Emisgoe,^"* Oork. van 788: „Eddenriad paludem Emisgoe et Ostergoe 
distenninantem." Zie alle deze en nog andere plaatsen bijgebragt in het werkje 
van Ledebur, die fünf münst, Gauen u/id die sieben Seelande Frieslands 
Berlin 1836, bl. 27 en 79. 

2 Adamus Bremensis, 1. I. c. 2: „Quartum ex magnis Saxoniae fluminibus 
est Emisa^ qui Wcstvalos a reliquis illius provinciae dirimit populis. Isque 
oritur in saltu Padarburnensi, currit autem per medios Fresonum terminos in 
Oceanum Britannicum." 

3 Zie deze oorkonden , wier tekst zeer bedorven is, o. a. bij Bondam , I. No. 54, 
59. II. 30; Lacomblet, Urkundenh, des Niederrheins ^ I. No. 112, 127, 306. 
Over de latere geschiedenis van dien stroom verg. men het werk van Acker 
Stratingh, Aloude staat en geschiedenis des Faderl,, deel I. bl. 315 volgg. 

4 Menconis Chron, in Matthaei AnaL II. 133. 

5 Zie AcKER Stratingh, I. 315 volgg. 



44 

de gouw HunescOy Hunergo^ in de zoo even aangehaalde brie- 
ven, en in een anderen van 1057 Hunesga^ ^ elders Hunergewe 
oï Hunesgewe *, ook Hunusga g-enoemd. 

Deze rivier die in Drenthe ontspringt, stroomde van daar 
naar het Zuidlaarder meer en verder door het Goregt en langs 
Oevelgunne voorbij het kasteel Groenenberg oostelijk om Gro- 
ningen heen, maakte de grensscheiding tusschen die stad en 
de gouwen Hunusga en het Goregt, en liep vervolgens langs 
Wierum naar zee ^. 

Laubachi, de Lauwers. Deze rivier, die almede als zoo- 
danig oudtijds tot grensscheiding diende, treft men het eerst 
in de bekende Lex Frisionum aan, die mijns inziens tot het 
laatst der 8' eeuw behoort *, alsmede in het leven van den 
H. Gregorius, door Altfridus (een werk der 9* eeuw), 
waar vermeld wordt, dat de rivier Lagbeki^ ten tijde van 
Pippijn de grensscheiding uitmaakte tusschen de Christelijke 
en heidensche Friezen ^. De naam beteekent woudbeek en 
toont dus aan', dat de stroom oorspronkelijk slechts klein was, 
en dat de hooge veenen, waaruit die ontspringt, of wel de 
streek, door welke hij heenvloeit, oudtijds boschrijk moeten 
geweest zijn. In schriften der 9* eeuw is de naam Labeki 
flumen of Loveke fluvius ^ , zoodat het toen tot eene rivier 



1 Acta S. Ludg,^ bij Leibnitz, Scriptu rer, Brunsv.^ I. 90. 

2 ScHANNAT, Corp. trad. Fuld,* p. 315, Verg. verder Ledebur, t. a. pi. 
bl. 17. en AcKER Stratingh, bl. 290. Of deze naatn van de Huni afstamt, 
die Beda hier ergens sch^'nt te plaatsen, blijft onzeker. 

3 Volgens de nasporing van Acker Stratingh, I. 293, wiens locale kennis 
wij volkomen vertrouwen. Uit oude bescheiden brengt hy geene berigten daar- 
over by. 

4 Lex Fris. u i, 8, 10, 21. Over de beteekenis laos, loe of /o, zie het 
door miy aangeteekende hierachter. 

5 Ludgeri Vita S, Gregorü Episc, Traject. C. 2 in de Acta SS. Boll. 25 
Aug. „Gregorius, Trajectum antiquam civitatem et vicum famosum Dorstad 
cum illa inradiavit parte Fresoniae, quae tune temporis Christianitatis nomine 
censebatur; id est usque in ripam occidentalem fluminis quod dicitur Lagbeki^ 
ubi confinium erat Christianorum Fresonum ac Paganorum cunctis diebus Pip- 
PiNi regis.** 

6 Altfridi Vita S. Ludg.^ bij Pertz, Monum, Germ. hist.y t. II. 410, en 
Anskarii Fita S. fFillehadi^ ib., t. II. 380. 



45 

schijnt te zijn aangewassen, waardoor allengs de oorspronke- 
lijke beteekenis van den naam zal vergeten geraakt en in Lavica 
of Lavece^ bij de kronijkschrijvers der 13* eeuw veranderd 
zijn * , waaruit dan eindelijk de tegenwoordige naam Lauwers , 
en ook Lauwerzee voor haren boezem, voortgekomen is. 

Daar deze rivier van ouds een grensstroom was, laat zich 
haar loop uit de scheiding der landschappen Oostergo en Hug- 
merchi of Humsterland bepalen , waarvan ook de Fita S. Wtl" 
lehadi een bewijs oplevert, verhalende dat deze geloofsprediker, 
van Dokkum komende, de rivier Loveke overtrok naar de 
plaats Humarcha genaamd *. 

BuRDiNE, het Boerdiep, de Middelzee. Deze stroom, reeds 
vroeg vermeld^ komt almede als grens tusschen twee gouwen 
voor. De eerste melding daarvan treft men aan in de 6® eeuw 
bij den dichter Venantius Fortunatus, die het eene kron- 
kelende rivier noemt: 

Quae tibi sit virtus cum prosperitate supema 
Saxonis et *Dani gens cito victa, probat. 

Bordaa qua fluvius sinuoso gurgite currit 
Hic ad versa acies, te duce, caesa ruit ^. 

want men zal toch door Bordaa wel niet de eerst later bekende 
Bornisse willen verstaan. 

Meer onzeker is het, of dit water ook aangeduid wordt in 
de aardrijksbeschrijving van den zoogenoemden Anonymus (of 
Guino) Ravennas, een werk dat door sommigen aan de 9*, 
door anderen en, naar het mij toeschijnt, met veel waarschijn- 
lijkheid aan de 7® eeuw toegeschreven wordt. '^ Deze schrijver 
dan verhaalt, dat Friesland slechts twee steden bezit, Bor^ 
donchar en Nocdac, en dat er een stroom, wiens naam echter 



I Zie Acker Stratingh, I. bl. a86. 

a Pertz, il 380: „Inde procedens transivit fluvium Loveke, venitqiie ad 
locum, qui dicitur Humarcha," 

3 Carm, ad Lupum Campaniae ducem, 

4 zie de inleiding van Porcheron vóór zijne uitgave. 



46 

ongelukkig in den tekst ontbreekt, midden door het land 
vloeit ^ Indien men dien overigens onbekenden naam in 
,Bordonchorn mogt veranderen, dan Het zich gissen, dat hier 
eene stad bedoeld werd, oudtijds aan den ingang, hoek of 
hom der Bordine gelegen *. 

Duidelijker opgaven leveren ons echter de Frankische Anna- 
listen en de levensbeschrijving van Bonifacius op. De kronijk 
van Fredegarius op het jaar 734 en de Annales Metenses op 
het jaar 736, verhalen namelijk, dat Karel Martel met eene 
vloot aan de eilanden Wistriamchi en Wastrachia (Wester- en 
Oostergo) aangekomen, zijn leger aan de rivier Bordo of 
Bordine nedersloeg en eene overwinning over den Frieschen 
veldheer of hertog Poppo bevocht * , en Willib ald , in het 
leven van Bonifacius, meldt uitdrukkelijk, dat die stroom de 
grensscheiding tusschen Oostergo en Westergo uitmaakte ', 
hetgeen volkomen overeenstemt met eene verklaring der abten 
van Oostergo, in 1297 afgegeven, dat het landschap Westergo 
door de zee Bordena en door eene bijzondere jurisdictie van 
hen gescheiden was ^. Het schijnt dus uit deze uitdrukking 

1 L, IV, p, 181 edit, laud, „Juxta Oceanum ponitur patria, quae dicitur 
Frigonum, quae juxta litus Occeani conjungitur cum suprascripta, quam nomi- 
navimus Saxoniam, — audaces homines eandem Frigonum patriam proferre 
asserunt, et in nullo inodo civitates in eandem Frigonum patriam fuisse legimus, 
exceptis duobus, quae antiquitus leguntur Bordonchar et Nocdac. Sed et trans- 
sire per eandem patriam legimus fluvium qui dicitur . . •" 

2 In eenen brief van 1338, bij Driessen No, 44, p, 135, komt een deken- 
schap van Bordego voor, in andere aldaar aangehaalde stukken Botnego^ Boren» 
dego en Bordengo genoemd, welks ligging dien geleerde onbekend bleef, maar 
dat h\j, met Alting, 1. \, i. v, Bornego^ van Bordine afleidt. Zie z\jne aant. 
(n) 'Jdaar. Deze laatste zoekt het omstreeks Oldeboorne, 

3 Fredegarii Chron, c. 109; jfnn. Met, ad. a, 736, bij Pertz, 1. 1. I. 326: 
5,Altumque mare ingressus, (Karolus) navium copia adunata, ad Wistriamchi 
et Wastrachia insulas pervenit. Super Bordinem (Fredeg. super Burdinè) 
vero castra ponens, Poponem gentilem ducem eorum interfecit exercitumquc 
prostravit," 

4 WiLLiBALDi yita iS. Bonif, ad. a, 755, by Pertz, 1, 1. II. 350: „Secus 
tipam fluminis quod dicitur Bordne, quod est in confinibus eorum qui rustica 
dicuntur lingua Oster- et Westeraêche," 

5 Schwarzenberg, Charterb.9 I. 130: „lUi de Westergo, quorum terra per 
mare quod Bordena yocatur et per specialem jurisdictionem a terra nostra dis- 
tincta est." 



47 

te blijken, dat in de 13* eeuw het bed van dien stroom mer- 
kelijk wijder geworden was, of de mond de uitgestrektheid 
van eenen zeeboezem verkregen had, en dat derhalve sedert 
dien tijd allengs de latere benaming Middelzee in zwang zal 
gekomen zijn ', althans dit is de eerste maal, zooveel ik weet, 
dat op dien stroom de naam zee toegepast wordt. Het schijnt 
voorts nog van elders te blijken, dat oudtijds de mond tus- 
schen de eilanden Terschelling en Ameland in lag, even als 
het op de kaart in het werk van Acker Stratingh 
wordt voorgesteld, want in de Traditiones Fuldenses^ die, voor 
zooveel Friesland aangaat, mijns oordeels, tot het einde der 
8* eeuw behooren, wordt het eiland Ameland (dat dus toen 
reeds van den vasten wal gescheiden was) uitdrukkelijk tot 
Oostergo gerekend a. 

Sommigen meenen ook, dat Friesland in dien tijd hetzij 
door de Burdine hetzij door eene andere rivier geheel in twee 
deelen gescheiden werd, zoodat die rivier met de Zuiderzee 
gemeenschap had. Brouwer en Eekhoff hebben daarvoor 
echter in de plaatselijke gesteldheid geen bewijs ontdekt. Uit 
de aangehaalde oorkonden blijkt dit evenmin genoegzaam. Wel 
noemt Fredegarius Oostergo en Westergo eilanden^ wel 
zegt de anonymus Ravennas, dat er eene rivier het land 
doorloopt (transit), en de Zevenwolden die in dien tijd on- 
vermeld blijven, schijnen deels tot Oostergo, deels tot Wes- 
tergo behoord te hebben, welke beiden door de Burdine 
gescheiden werden, doch wij zien Karel Martel buiten om 
zeilen om op de Burdine te komen, hetgeen onnoodig was, 
indien hij over de Zuiderzee in die rivier geraken kon. Het 
komt ons dus waarschijnlijker voor, dat de Burdine geene 
gemeenschap met de Zuiderzee had. 



I Verg, hiermede het werkje van Brouwer en Eekhopp, Nasp. hetr, de 
gesch, der voorm* Middelzee^ bl, 50 volgg. en Acker Stratingh, t. a. pi. 
bl. *176, 

a Oorkondenh, v. HolL L No. 9, § ai. „In pago Ostrahe in bis quinque 
villis, id est in Sibinwerde, in Binthem (Beintum), in Fatruwerde (Ferwerd), 
in insula quae dicitur Amhla^ et in villa Tunuwerde" (Tennaard). Verg. ook 
hiervoor bl. as. 



48 

Fli, de Vliestroom. De oudst bekende en vennaardste van 
Frieslands stroomen, reeds ten tijde der Romeinen Flevus ge- 
noemd, en die in de oudste landswetten eene voorname grens- 
scheiding uitmaakte. De Lex Frisionum toch onderscheidt het 
volk in Oost- en Westfriezen, naar gelang zij aan den eenen 
of anderen kant van het FH of Flehi wonen ' , en deze onder- 
scheiding was toen algemeen bekend; zoo gewagen ook de 
Annales Fuldenses van de Frisiones^ qui vocantur Occidentales ^ ^ 
en Medemblik wordt in eene oorkonde van 1118 gezegd te 
liggen in Occidentali Fresia ». Het is ook merkwaardig, dat 
het Hunsingoër landregt van 1252 als een van Karel den 
Groote bedongen voorregt opgeeft, dat de Friezen geene 
heirvaart verder behoefden te volgen, dan oostwaarts tot de 
Wezer en westwaarts tot het Vlie, ofschoon die vorst eerst 
bepaald had dat zij tot het Cincval zouden trekken 4, waar- 
uit blijkt, dat er reeds vroeg eene aanmerkelijke afscheiding 
tusschen beide landschappen geweest is, waarschijnlijk aan het 
bestaan van eenen breeden stroom tusschen beiden toe te 
schrijven, niet aan den invloed der HoUandsche graven, die . 
zich eerst in den loop der 13' eeuw in geheel Westfriesland 
vestigde. In dien zin schijnt men almede de rijksverdeeling 
van het jaar 870 te moeten verstaan, waarbij Lodewijk de 
Duitscher twee deelen van Friesland, Karel de Kale het derde 
deel verkreeg s , zoodat de Vliestroom de scheiding tusschen 
beider gebied zal uitgemaakt hebben. 

Ondanks deze belangrijkheid vindt men, buiten de aange- 
haalde plaatsen, in de schriften van voor de 12* eeuw van 



1 Lex Fris, 9 addit. sap. t. 3. § 53: „Apud occidentales Fresones inter Flóhi 
et Sincfalam." T. I. § 4: „Inter Laubachi et Wisaram et cis FIL** 

2 Jnn, Fuld. ad. a. 876, bij Pertz, I. 389. 

3 Oorkondenb. van HolL'l, No. 104. 

4 Hunsingoër landr, Petitio lo: Thet is thiu tiande kest, thet Fresau ni 
thuren nene hereferd firra fara, sa aster tore Wisere and wester to tha Fli — 
tha bed thi kenenk Kerl thet hia firra tha hereferd fore aster til HIddeseckere ande 
wester til Cincfallum, tha bihelden hit tha liude wither thene keneng thet hia 
nene hereferd firra fara ne thorste sa aster tQ there Wisere and wester to tha Fli^ 

5 HiNCMARi Rem. Annales y b\} Pertz, L 1. I. 489 — ^490. 



49 

onzen stroom schier in het geheel geene melding, althans 
geene zoodanige, waaruit men zijnen toenmaligen loop eeniger- 
mate bepalen kan, wel gewaagt nog Altfridus, een schrijver 
der 9' eeuw, in het leven van den H. Ludger, van fluvius 
Fleo^ maar zonder eenige nadere bijzonderheden daarvan mede 
te deelen. ' 

Dat echter de stroom tusschen Stavoren en Enkhuizen zijn 
bed gehad heeft is buiten twijfel. Al spraken daarvoor noch 
de getuigenissen der kronijken *, noch de tegenwoordige ge- 
steldheid der zeeëngte, een krachtig bewijs vindt men in het 
verschil der oude landswetten, die, ofschoon in beide land- 
streken oorspronkelijk Friesch, gelijk de beregting van ouds 
met azigen aanduidt, toch onderling merkelijk verschilden, 
zoo dat de Friesche landregten, in al de gouwen tusschen het 
Vlie en de Wezer meer of min op gelijke leest geschoeid, 
nimmer zuidwaarts van het Vlie gegolden hebben; met uit- 
zondering der Lex Frisionum in den vroegeren tijd. 

Den verderen loop des Vlieströoms tot in zee hebben wij 
boven (bl. 33) reeds met tamelijke zekerheid aangewezen. 
Deze verdeelde zich namelijk ter hoogte van de Gammels in 
twee armen die te zamen het tegenwoordige Breezand (mis- 
schien vroeger het eiland Ganc) omsloten; de oostelijke arm 
den naam behoudende liep langs de Friesche,*, de westelijke, 
Texelstroom genoemd, langs de oostelijke kust van dat eiland, 
totdat beiden noordwaarts van het Breezand weder vereenigd 
tusschen Texel of het tegenwoordige Vlieland en Terschelling 
zich met eenen tamelijk wijden mond in zee wierpen. Dat 
echter die stroom ook nog later zoowel tusschen Stavoren en 
Enkhuizen als meer zeewaarts wijder geworden is, blijkt ge- 
noegzaam uit oude stukken , zooals wij reeds vroeger opgemerkt 
hebben. Vooral schijnt bij Enkhuizen veel land weggespoeld 
te zijn» 



I 6\j Pertz, 1. 1. II. 404 sqq. 

a AnnaUs Hildesh. ad a. 991, b^j Pertz, V. 68 j „Piratae etiam Staverun 
depredando vastaverunt, aliaque in Utore loca perdiderunt." Stavoren behoorde 
dus mede tot de kustplaatsen. 

4 



Het Marsdiep. Dit water, dat thans Texel van West- 
friesland scheidt, wordt almede door sommigen voor een e later 
ontstane doorvaart gehouden. Zoo beweerde vroeger Acker 
Stratingh, dat men het niet als eene natuurlijke uitwatering, 
maar als eene later doorgebrokene opening moest beschouwen *. 
De oude berigten schijnen evenwel het tegendeel aan te toonen. 
In eene oorkonde van 1303 van de schepenen van Stavoren 
afkomstig, wordt het reeds eene haven geheeten *, en ik vind 
dienzelfden naam reeds in de Traditiones Fuldenses op het einde 
der 8* eeuw. Daarin toch schenkt zekere Gerwic uit Friesland 
eenig land gelegen aan den stroom Maresdeop ^. Het blijkt 
daaruit, dat die stroom reeds toen Texel van den vasten wal 
scheidde, en dat dus in de bekende lijst der Utrechtsche kerk- 
goederen uit de 10* eeuw dat tegenwoordige eiland teregt insula 
genoemd wordt, zoodat de uitlegging van Paludanüs, die 
daardoor slechts een uiterweerd verstaan wil, blijkt ongegrond 
te zijn 4. Het laat zich overigens uit diezelfde Fuldasche schen- 
kingen bewijzen, dat Texel toen nog veel uitgestrekter was 
dan later, maar grootendeels uit moergronden bestond, en dat 
de grenzen zich ook over den vasten wal van Westfiiesland 
uitstrekten, iets dat evenmin verwonderen moet als dat Ameland 
tot Oostergo of Urk tot Salon behoorde. Doch wij kunnen 
ons thans .niet hiermede ophouden en sparen dit onderzoek tot 
dat wij over de oude grenzen der gouwen handelen. Wij moeten 
daarentegen nog een' aderen stroomnaam beschouwen, in 
diezelfde Traditiones Fuldenses voorkomende als in onze streken 
gelegen. Daarbij wordt namelijk land geschonken, gelegen ten 
zuiden van den vloed Mardunga^ tot aan de grens van de villa 
Hindahlop (Hinlopen) s. Geen der Friesche aardrijksbeschrijvers 



1 Acker Stratingh, t. a. pi. bl. 268 en 272. 

2 ScHWARZENBERG, Churterboek, I, 134: „Juxta portum dictum Marsdijp." 

3 Oorkondenb, I, No. 9, § 106. ,, Ego Gerwic de Fresia trado S. Bonifecio 
terram juris mei juxta fluvium Maresdeop,^ 

4 Paludanus, Oudh, en Natuurk, Verhand,^ st, I. bl. 47, 

5 Oorkondenb, I. n**. 9, § 59. „Albrih de Fresia tradidit S. Bonifacio quic- 
quid habuit in australi parte fluminis quod dicitur Mardunga , usque ad terminum 
villae Hindahlop." 



maakt, zoover mij bekend is, van die rivier eenig gewag, en 
in geen der door mij geraadpleegde charters vond ik die ver- 
meld. Het is mij onbewust, of soms van het dorp Nye Mardum 
in Zevenwolden oudtijds een water van dien naam naar Hinlopen 
kan gestroomd hebben. Voor eensluidend met het Marsdiep 
durf ik het niet houden. 

Almeri. Thans komen wij aan de belangrijke waterplas, 
nu algemeen de Zuiderzee genoemd, een naam zeker van Fries- 
land uitgegaan, ten welks aanzien die plas zuidwaarts ligt. De 
oude naam, algemeen in de middeleeuwen bekend, was lacus 
Almari^ Almeri. Over het ontstaan en de vroegere uitgestrekt- 
heid van dit water loopen de gevoelens zeer uit een, en wanneer 
men al de overleveringen en meeningen, deels op aannemelijke 
gronden gevestigd, wilde volgen, zou bijna de geheele plas 
voor eenige eeuwen land geweest en met dorpen, kasteelen, 
bosschen en wegen bezet geweest zijn. Zoo spreekt Racer 
van eene overlevering, dat Urk vroeger geen eiland geweest 
was, en dat er vandaar eene straat naar VoUenhove zou geloopen 
hebben, door de schippers met hunne boomen nog duidelijk 
gevoeld ^ Brumanus, die in 17'' eeuw schreef, verhaalt, dat 
er ten tijde zijner ouders Qparentum nostrorum memoria) tusschen 
Urk en Friesland in zee nog eiken- en sparrenbosschen gezien 
werden °. Scheltema wil, dat oudtijds ten oosten en ten 
zuiden van Enkhuizen alles land was tot aan Urk toe, even 
als ten noorden van die plaats, ja dat misschien Gooiland aan 
Caasterland gehecht was ». Van Asch van Wijck rekent de 
eilanden Urk en Schokland tot Eemland-*, en Dr. Ottema 
confisqueert mede het grootste gedeelte der Zuiderzee — om 
van anderen te zwijgen. — Zien wij nu echter, wat de oorkonden 
ons mededeelen. 

Men is het daaromtrent algemeen eens , dat in die streken van 
ouds een meer bestaan heeft, reeds bij de Romeinen bekend 



1 Racer , Oyerrijss. Gedenkst», IL 79, 

2 DuMBAR, Analecta^ II. 206. 

3 Scheltema, Proeve eener geschiedenis van de Zuiderzee^ in ziJn Men- 
gelw>9 VI. 2. • 

4 Proeve over den ouden loop van de Eem, bl. 37. 



sa 

en door hen Flevo geheeten. Die waterkom droeg in de middel- 
eeuwen den Duitschen naam Almari of Almeru De oudste 
berigten daarover dagteekenen van de 8' eeuw. In het leven 
van Bonifacius door Willibald wordt verhaald, dat deze 
heilige, de waterachtige landen der Friezen ingaande, over het 
moeras of stilstaande water (jtagnum) Aelmere getrokken is '. 
In de lijst der Utrechtsche kerkgoederen, die tot de tweede 
helft der lo' eeuw behoort, wordt gesproken van de tienden 
der visscherij in Almere^% in een charter van 948 heet het 
in Amuson (lees Amuthon^ dat is Muiden) et in Almere *. Nog 
andere plaatsen brengt van Loon bij ♦, waarin het dan eens 
fluvius^ dan wtAtr fretum oï lacus geheeten wordt. 

Bijzonder merkwaardig komt mij onder dezen de benaming 
stagnum voor, die aantoont, dat de waterplas toen stilstaand 
en moerassig was, niet, gelijk thans, een zeeboezem met ebbe 
en vloed, en het is diensvolgens zeer waarschijnlijk, dat de 
doorbraak tusschen Stavoren en Enkhuizen toen (in 755) nog 
niet had plaats gehad, de mond der Zuiderzee nog naauwer 
was, en er minder zeewater naar binnen stroomde; de kom 
echter bestond reeds. 

Om nu te weten, hoever zich die uitstrekte en welke de 
grenzen daarvan waren moeten wij letten op de punten, waar 
zich verschillende rivieren daarin ontlastten. 

Vooreerst * vinden wij in Friesland Meremuda^ d. i. de mond 
van het meer, vermeld in eene oorkonde van 877^, die ge- 
wisselijk in den omtrek van Stavoren gelegen heeft, waar ook 



1 WiLLiBALDi Vita S> Bonif,, c. 11, bij Pertz, Monum,^ IL 349 ad a. 755 
4, (Bonifacius) navem ascendit ac per Rheni fluminis alveum penetrans, noc- 
turna portuum exquisivit loca, donec aquosa Fresonum arva ingrediens, trans 
stagnum y quod lingua eorum dicitur Jelmere, sospes pervenit.** 

2 Bij Heda, 1. 1. p. 64, en Oorkondenb* I. n^. 30. 

3 Heda, p, 85: „totam piscationem quam hucusque in Amuson et in AeU 
mere ad nostrum regale jus habere videbamur." 

4 Van Loon, Aloude Holl, Hisu, L 332, 341, 346; IL 39, 105. Verg. ook 
AcKER Stratingh, bl. 249. 

5 MiRAEi opera dipU, vol. I. p. 502. Don, Car, Caly^ad eccl. S. Gertr. 
NiyelU „In Frisia terram et mancipia ad salem, piscariam in Meremuda.^ 



53 

nog in 1 344 eene Sudertnuda was ' , waaruit men mag afnemen , 
dat toen de ingang der zee reeds wijder geworden was, daar 
anders de mond den naam heeft naar de instroomende rivier, 
niet naar de zee. ^ 

Ten andere komt de villa Amuthen reeds in den Utrecht- 
schen blafFert, in de boven aangehaalde charters van 948 en 
953 en in een later van 975 voor. Deze naam beteekent 
mond der A^ ^n bewijst dus dat die stroom, d. i. de Vecht, 
in de lo' eeuw daar ter plaatse in het meer uitwaterde. Ook 
blijkt dit nog nader, dewijl daar een zekere tol cogschuld ge- 
naamd, voor de vaart en visscherij op het meer geheven werd, 
naar inhoud der zoo even genoemde charters. Hier hebben 
wij dus de zuidergrens. Wat nu den IJssel betreft, ook vali 
de monding dezer rivier vinden wij in de 9® eeuw berigt, 
want in eene oorkonde van 815 wordt een veen of moergrond 
in S alland vermeld, alwaar de stroom Isla in zee vloeide *, 
het dorp Islemuthen wordt nog nader in een charter van 1133 
bij Bondam genoemd, en VoUenhove heet in 11 34 uitdrukke- 
lijk eene zeeplaats ^. 

Hieruit blijkt dus reeds, dat de eilanden Urk en Schokland 
toenmaals niet aan den Overijsselschen wal gehecht waren, 
ofschoon het mogelijk is dat men nu en dan, bij lagen wa- 
terstand, ze te voet bereiken kon; dat wordt ook niet tegen- 
gesproken door den giftbrief van 968 , waarbij hét territorium 
Urck gezegd wordt te liggen in pago Salo 4, want wij hebben 
boven gezien, dat hetzelfde van de eilanden Texel en Ame- 
land geldt, en zelfs schijnt de uitdrukking territorium als eene 
afzonderlijke bezitting nog sterker daarvoor te pleiten, maar 
wat meer is, eene oorkonde van 966 noemt Urk uitdrukkelijk 
een eiland en hiermede is het pleit beslist ^. In 1132 behoorde 



I SCHWARTZENBERG^ 1. 200. 

2 Sloet, Oorkondenb. van Gelderl, n^ 27. Sylvam in Hosle et portioncm 
de illa vinna in Salabom (d. i. Salon , Salland} , uhi Hts la flumen consult in mare»** 

3 JuNGius, Hist. Com. Benth» Cod. dipl. No. 2. „In loco maritimo qui 
VuUenho dicitur." 

4 Oorkondenh» van Geld, n". 45. 

5 Oorkondenb, I. No. 39. „Cujusdam insulae mcdietatem in Almere, quae 
Urch vocatur." 



54 

de kapel van Urk aan de S. Odulfskerk te Stavoren, en bij 
die gelegenheid wordt ook, zoo ik meen, het eerst van Emel- 
waarde^of Emeloord op Schokland gewag gemaakt, want de 
naam Linelwerth^ in tie uitgave van dat charter voorkomende, 
zal wel Emelwerth moeten heeten. 

Maar in dat charter van 113a wordt bovendien nog van eene 
plaats Marenesse of Marchnesse gesproken. Hoezeer de ligging 
mij onbekend is, duidt zij op laag land aan het meer gelegen, 
waar eene kapel stond, vermoedelijk een uiterweerd buiten- 
dijks, die later overstroomd zal zijn. 

Hieruit volgt dan, zoo ik mij niet bedriege, dat de water- 
kpm der Zuiderzee in het algemeen bijna dezelfde uitgestrekt- 
heid in de 9* eeuw bezat als later; maar toen zij minder zee- 
water inzwolg, moet zij lager en moerassiger geweest zijn; 
zeker waren er menigvuldige ondiepten, platen en zanden in, 
waarvan enkelen misschien met hout bezet waren of ook eenige 
visschershutten droegen; maar toen de noordzee daar later vrijelijk 
inspoelde, zal haar waterspiegel verhoogd en het buitendijksche 
land veelal overstroomd zijn. Sedert zal ook de schuring hier 
en daar land afgespoeld hebben, vooral aan^den mond bij Stavoren, 
waar het oude S. Odulfsklooster bij de 700 roeden ver in zee 
ligt, en nog meer in de omstreken van Enkhuizen. 

Van die doorbraak der zee zijn ons geene berigten van tijd- 
genooten overgebleven; wij weten evenwel, dat ten jare 839, 
op S. Stevensdag, d. i. a6 December, een geweldige watervloed 
bijna geheel Friesland overstroomde, zoodat de zee schier de 
hoogte der duinen bereikte *. Aan dezen zoude ik voor mij 



1 ScHWARTZENBERG, Charterb,, I. 72: „Istae sunt cappellae pertinentes ad 
ecclcsiam S. Odulphi in Staveren, — Tpost alia) Osterse, Kunre, Ruthne; 
Sillehem, Marenesse, Urk, Linehverth, Midlmge, Harth, Dennigrip, Scingh- 
num, Wedershof" In de bevestiging dezer oorkonde door Innocentius III 
heeten deze plaatsen: Fathne, Oosterse, Sileham, Marchnesse, Emelwerd, Urch^ 
eet. bij Matthaeus Anal. III. 475. ed. in 40. Ook in stukken van 1331, 
I3<54ï 1381 (waar het Orkel ende Emelswalde heet), 1388 en 1391 komt het 
dus te zamen voor bij van Mieris , II. 520 en Schwartzenberg , I. bl. 229 , 
243, 247 en 250. In het laatste stuk heet het „ thuys tot Orcke, tlant tot Orcke 
ende tot Emelwaerde." 

2 Annales Bertin, ad a. 839, bij Bouquet, Scriptt, rer. Franc, VI. 201, 



55 

liefst de doorbraak toeschrijven, althans gedeeltelijk, en wel 
voornamelijk op grond, dat in de Traditiones Fuldenses nog een 
aantal plaatsen in Westfriesland , en zelfs een eiland Ganc^ 
waarschijnlijk niet verre van Texel of Wieringen gelegen, en 
dus misschien het Breezand of de Gammels, genoemd worden, 
die in de latere stukken, zelfs in den Utrechtschen blaffert, 
niet meer bekend zijn , terwijl echter ook deze laatste nog een 
aantal onbekende plaatsen optelt, waarschijnlijk later mede 
grootendeels verzwolgen. 

' Wat men nu verhaalt van oude straatwegen in verschillende 
rigtingen, ik moet opmerken dat dit alleen op berigten van 
schippers berust, die daarenboven die straten niet eens gezien, 
maar alleen met hunne boomen en haken gevoeld hebben, en 
dus geef ik in bedenking, of het waarschijnlijk is, datineenen 
tijd toen er noch in Friesland, noch in Overijssel zoodanige 
straatwegen bestonden, die juist alleen bij en naar het onbe- 
duidende Urk zouden aangelegd zijn? Liever denk ik dat even 
als Urk zelf aan de eene zijde steenachtig is, er zoo ook banken 
of ruggen van grind of met kwartssteenen vermengd zand, 
onder water kunnen aanwezig zijn, door onkundige schippers 
zonder naauwkeurig onderzoek voor wegen gehouden, of dat 
het overblijfselen van Romeinsche wegen kunnen zijn, waar- 
van men ook in Noord- en zelfs in Zuidholland ^sporen ont- 
dekt heeft. 

De berigten over de verzwolgene dorpen en sloten, ofschoon 
gedeeltelijk echt % berusten nogtans ook ten deele op losse 
geruchten en verdienden door deskundigen getoetst te worden, 
opdat men eindelijk eens van de ijdele fabelen > zooals b. v. d^ 



„Die septimo Kal. Janiiar. die videlicet passionis B. Stephani protomartyris, 
tanta inundatie contra morera maritimorum aestuum per totam pene Frisiam 
occupavir, ut aggeribus arenarum iilic copiosis, quos dunos vocitant, fere 
coaequaretur." 

I Vooral de ontdekking van een langen muur, loopende van Wieringerwaard 
oostwaarts tot diep in zee, en nagespoord door Paludanus, in zijne Oudh, 
en Natuur k. Verhandelingen^ st. I. bl. i68 volgg. Verg. ook Acker Stratingh 
I. 52, en het medegedeelde uit de brieven van N. Witsen in den Navorscher^ 
1852, bl. 240. 



56 

bosschen van Brumanus en dergelijke, ontslagen rake — en 
hiermede stappen wij van de Zuiderzee, af en gaan tot andere 
wateren over. 

Medemelacha, Chinnelosara Gemarchi, Fortrapa, 
KiNNEM. In een charter van 985 geeft Otto III aan zijn ge- 
trouwen graaf Theodericus onder anderen in eigendom, al hetgeen 
deze als beneficium van hem hield tusschen de twee stroomen, 
Medemelacha en Chinnelosara of Chimelosara gemarchi geheeten '. 
Bijna alle onze geleerden tot heden toe houden dit voor de 
landstreek tusschen de tegenwoordige stad Medemblik en het 
daar tegenover in Friesland gelegene Hemelum «, eene streek 
thans geheel door de zee ingenomen; alleen Acker Stra- 
TiNGH dingt hiervan de helft af en strekt die slechts van ge- 
noemde stad tot de zoogenaamde Gammels uit, zijnde een 
vaarwater ten noorden dier plaats » . 

Ik durf echter beweren, dat dit algemeene gevoelen valsch 
is, en dat men zich alleen door eene toevallige naamsovereen- 
komst heeft laten leiden. Dat door Medemelacha]\QX.ttgtviVfOOvóigQ 
Medemblik , en hier bijzonder eene toenmaals in dien omtrek ge- 
stroomd hebbende rivier moet verstaan worden , is buiten tegen- 
spraak; onder denzelfden naam QMedemolaca oï Medemelake') komt 
ook de plaats in meergemeld Utrechtsch register voor. Evenwel is 
men het niet eens, waar die rivier geloopen heeft. Sommigen 
spreken van een watertje de Leek, en inderdaad vloeit er een 
stroompje, de Kromme Leek genoemd, aan den zuidoostkant van 
de Medemblikker Kogge. Ik houd mij overtuigd, dat die inder- 
daad de bedoelde rivier is 4. 

Wat Chinnelosara^ Chimelosara of, zoo als sommigen lezen, 
Chimelofara aangaat, ik zal aantoon en dat de eerste lezing alleen 
de ware is. Daar het originele stuk ontbreekt, wordt elke 
lezing door het gezag van één afschrift gestaafd, maar Melis 



I MiRAEi Opera dipl,^ I, 52, Kluit, HisU Criu^ II. No. 14. 

a Alting, Notitia Germ. inf, i, v. Chimelofara ; Kluit, Hist, Crit,^ II 
I. p« 59; AsCH VAN WijCK, öyer den ouden loop van de Eem^ TdI. 37. 

3 Acker Stratingh, t, aw pi. bl. 264. 

4 De loop van dit riviertje de Leek wordt naauwkeurig aangewezen door 
Burger van Schoorl, Chron* yan de stad Medemblik^ I. 4. 



57 

Stoke heeft slechts de eerste gekend, trouwens hij vertolkt 
het, en teregt, Chinneloes *, want gemarchi zegt zooveel als 
de mark of grens van Chinneloos, Chinnelozermark, of met 
andere woorden, een water dat langs de grenzen van Chin- 
neloes stroomde. Eene plaats nu van dien naam komt meer- 
malen in de Traditiones Fuldenses voor, als Kijnlosen^ Kint^ 
loson en W ester Kinlosen^ in de gouw Texla, alsmede in een 
charter van 855 van zekeren Folkerus , alwaar verkeerde- 
lijk Kinlesun geschreven wordt ^. In dit laatste stuk wordt 
het in den pagus Kinhem, d. i. Kennemerland, geplaatst, die 
zich niet noordoostwaarts, maar integendeel westwaarts van 
Medemblik uitstrekte en tot aan Petten reikte, waar die aan 
den pagus Texla grensde. Diir dus, en niet in de Zuiderzee 
moet die stroom Chinnelosara gemarchi gezocht worden. Wan- 
neer men nu deze bepaling vergelijkt met een' vorigen brief, 
waarin koning Karel in 922 aan zijnen getrouwen Theodericus 
de kerk Ekmunde afstaat met al hetgeen daartoe behoort 
van de plaats Suithardeshaghe tot Fortrapa en Kinnem ^^ 
en dan overweegt dat dit Kinnem door den monnik Joan- 
NES \ Leidis een riviertje bij Alkmaar verklaard wordt ^ , dan 



1 Melis Stoke, R^'mkron,,^, i. vs.737. Een slechter HS. heeft echter Chimeloes. 

2 Oorkondenb, van HolL L, n». 9, § 94» ,>Ego in Dei nomine Ratolt de 
Fresia trado S. Bonifacio, in pago Tyesle (Texel) in villis quarum nomina sant: 
Langenmore, Witmundneim, Kynlosen, Bretenheim et in Thyeslemore." — % ()6i 
„ Ego Brunichilt cognom. Tettla de regione Fresonum tradidi — in pi Tyelle 
(Texel) — In his septem villis, hoc est in Lanthoy, in Langenmore sive in 
Ostmore et in Bretenmore et in Witmuntheim et in Tyeslemore et in Kint loson 
et in Gankchala." § 24: „In Fresia in his locis — In villa Lienespach — et in 
Ganc octo hubarum terram — et in Wester Kinloson»** 

3 Oorkondenb. van Geld. n». 65: „Item commentariolum de heredtate Folkeri 
quam habet in Frisia. In pago Kinhem in villa Obbinghem, sortes XXX. In Kin- 
lesun terra quingue 'animalium, in Odigmore terra V. animalium, in Nord- 



mora" caet. 



4 Oorkondenb, van HolL I. n». 26: „quasdam res, ecclesiam videlicet Ek- 
munde, cum ommibiis ad eam jure pertinentibus , a loco qui dicitur Suithardes- 
haghe usquè ad Fortrapa et Kinnem." 

5 J. k Leidis Ann, Egmond.^ c. 6: „Kynhem est quidam fluvius infra Alc- 
mariam et Middelburg castrum, a quo nominatur Kynnemaria et quandoque 
ponitur pro comitatu Kynnemariae." Dit Middelburg lag een kwartier N. Q. 
van Alkmaar. 



58 

zal men het vennoeden niet onwaarschijnlijk achten, dat die 
rivier of beek Kinnem dezelfde is welke hier Chinnelosara ge- 
marchi genoemd wordt, te meer omdat niet ver van Egmond 
de noordelijke grens van Kennemerland was » , en dus de 
grensrivier tusschen dit en Texla zoowel tot de eene als de 
andere gouw gerekend konde worden, terwijl ook de k en ch 
verwisselen, zoodat men zoowel Kinhem als Chinhem aantreft. 

Moeilijker is het te bepalen waar men Fortrapa te zoeken 
hebbe; dat het niet de polder Voirtrappen in Zuid-Beveland 
is, zooals sommigen gemeend hebben, heeft reeds Kluit aan- 
getoond, die het bij Callantsoog in zee zoekt. Mijns inziens 
is het een water, geen dorp geweest, want eene andere rivier 
van denzelfden naam komt in een charter van 837 elders 
voor*, en daar het nu met Kinnem op ééne lijn gesteld wordt : 
„van Suithardeshaghe naar Fortrapa en Kinnem," zoo twijfel 
ik of men het niet ergens bij Alkmaar zoeken moet, en of 
hier niet de beide noordelijke .grenspunten van de gouw Kin- 
nem bedoeld worden. 

Indien nu dit betoog omtrent Chinnelosara gemarchi gegrond 
is, dan vervalt hiermede tevens het bewijs, dat men uit dezen 
brief heeft willen trekken voor de toenmalige vereeniging van 
Westfriesland met het land aan de overzijde van het Vlie; 
integendeel, daar een waterstroom bij Medemelacha als ooste- 
lijke grensscheiding aangegeven wordt, schijnt daaruit te vol- 
gen, dat verder oostwaarts geen land maar zee was. 

Daaruit volgt dan al verder, dat de oude muur door Palu- 
DANus tot aan de zoogenaamde Gammels nagespoord, indien 
die zooals het schijnt, geen natuur- maar een kunstvoort- 
brengsel is, ouder dan de 10* eeuw moet wezen en misschien 
wel van Romeinschen oorsprong, hetzij ten behoeve van het 
kasteel Flevum of tot een krijgsweg of landwering gesticht. De 



1 Chron. Egm., ad a, 1167: ,,Cujus utriusque populi (Holl. et Freson.) 
confinium et quasi divisio est villa Ekmundensis." Cf. Kluit ad h. 1. 

2 LAC0M9LET, 1. L L N». 52: „Unum bivang in saltu Waneswalde, inter 
duo fiumina^ id est Podrebeci tl Farnthrapa*'* 



59 

Gammels moet dan eenmaal land geweest zijn, misschien het 
eiland Ganc of Gankchala^ dat anders spoorloos verdwenen is '. 

NiuwARFLiT. In het Utrechtsche register wordt achter 
Medemelake gesproken van de „ aquae quae vocantur Niuwar- 
fletr Nergens elders vindt men in dien tijd daarvati melding 
doch nieuwe kaarten geven in den omtrek van Medemblik de 
Groote en Kleine Vliet op. 

RicHARA, de Rekere. Dit water wordt vermeld in eenen 
brief van 1094 *. en de ligging duidelijk aangegeven. Daarbij 
toch wordt de kerk van Schoorl met vier daarvan afhankelijke 
kapellen aan de kerk van S. Jan te Utrecht afgestaan, en nu 
wordt ' gezegd dat eene dezer kapellen te Bergen digt bij de 
moederkerk ligt, maar dat de drie overige, Sudrekercha, Ber- 
nardeskercha en Aldenkercha, aan gene zijde van het water 
Richara in het dorp Scorlewalth gelegen zijn. Dit water of 
wad (want in de Egmondsche kronijk heet het vadurn) , waar- 
van de naam en gelegenheid nog blijkt uit den Rekerdijk en 
den Rekerspolder ten noorden van Alkmaar, scheidde in dien 
tijd Kennemerland van Friesland of den pagus Texla, zooals 
nog nader uit de Egmondsche kronijk blijkt, die het dorp 
Schoorl digt bij de Friezen gelegen QFresonibus contiguam^ 
noemt ^ , en derhalve binnen de grenzen van den pagus Kin- 
hem. Het strekte zich uit van Koedijk en het Daalmeer bij 
Alkmaar ten zuiden tot aan de Zijpe, gelijk het op de kaart 



V Bij de boven aangehaalde plaatsen uit de Tradd. Fuld, voege men nog 
dezen: § III: „in insula Ganc terram 24 pecudum, in Fardincheim terram , 
decem boum", en § 10: „Bona mea in insula Ganc quatuor hubas, in Far- 
dincheim decem pedes cum mancipiis XX." 

2 Oorkondenb, yan HolU I. n». 92. 

3 Chron. Ègm, ad "a. 1 168. Verg. Kluit o. d. p. en voorts Eikelenberg, 
Gedaante en gesteldheid van West-FriesL bl. 15 en Huydecoper op Melis 
Stoke, deel I. bl. 514, die allen deze grenzen aannemen. Richara heet bij 
Melis Stoke de Rekene, in eenen brief van 1338, bij van Mieris, II. bl. 615, 
worden de grenzen dus opgegeven: „Onse Rekele land ende water, ligghende 
tusken den Rekeldam ende den ban van Berghen , ende tusken Scoerledijc an 
die Rekele ende den palen van Vrijsdijc, die wesen sullen 28 voete van Vrie- 
sendijc ter Rekelwaert." 



6o 

van Eikelenberg duidelijk voorgesteld wordt, zoodat hierdoor 
welligt de Hugenwaard te verstaan is. Digt hierbij moet ook 
het wad (yadum) Occenvorth gelegen hebben, waarvan dezelfile 
kronijk melding maakt, verhalende dat de Friezen dit over- 
trekkende Alkmaar verbrandden '. Deze gouwen werden dus 
weder als gewoonlijk door wateren gescheiden. Ter loops 
moet ik tevens opmerken, dat hier nergens van eenen Rijn- 
arm bij Petten uitwaterende, gewaagd wordt, waarvan som- 
mige' latere schrijvers spreken. 

SciRMERE, de Schermer. In een charter van 1063 wordt 
deze plaats genoemd, zonder berigt dat daar een meer lag*, 
het zal echter wel aan geen twijfel onderhevig zijn, en daarom 
neem ik het hier op. 

Bamestra , de Beemster. Graaf Dirk II gaf aan de abdij 
van Egmond eene hoeve gelegen aan den stroom Bamestra ^ , 
doch daar de uitdrukking flumen onbepaald is, kan men ge- 
voegelijk aannemen, dat er het Beemstermeer mede bedoeld 
wordt. 

ScuLiINgleke, Hureslede. Deze graaf gaf ook nog vier 
hoeven met de visscherij tusschen de beek (Jnter rivulurn) 
Sculingleke en Hureslede, waarschijnlijk mede in dien omtrek, 
doch thans onbekend. Het laatste misschien bij Ursem. 

Weromeri, Wormermeer. Dit wordt opgeteld in het Utrecht- 
sche kerkregister met de visscherij aldaar; een bewijs dat toen 
het meer bestond *. 



1 Chron, Egm, ad a. 11 66. • 

2 Oorkondenb, I. n». 33. Het Schermermeer werd volgens octrooi van a.6 
Sept. 163 1, bed\jkt, en in 1635 b\j loting aan de bedijkers uitgedeeld. Zie 
Tegenw. staat der NederL, VIII. 394. 

3 Oor kond enb, t. a. p. De Beemster werd in 1570 op 12,000 Rijnl. roeden 
in omtrek gerekend, later had die 10,050 roeden dijks. Men begon het meer 
in 1608 droog te malen, in 1610 brak het weder in, maar twee jaar later 
was het op nieuw uitgemalen en werd den 30 Jul\j 161 2 gekaveld , T^^, 
Staat, VIII. 560. 

4 „In Weromeri omnis piscatio." In 11 56 behoorde de yy f usticia et census, 2Lh 
amne Siduwinde (d. i. de ring; of grenssloot) ad lacum qui dicitur Wermere** 
aan het kapittel van S. Marie te Utrecht, blijkens eenen brief van dat jaar bij 
Bondam, II. N». 44, doch men zou misschien uuermere, zooals het origineel 



6i 

Sagem, de Zaan. Het bestaan van deze rivier in de lo* 
eeuw blijkt uit hetzelfde register, waarin de beide plaatsen 
Ostsagem (volgens de lezing bij Heda) of Hostsagnem (volgens 
die bij van Mieris) * en Westsagem of fVestsangen voorkomen , 
beiden naar den stroom, waaraan zij liggen, genoemd, In 1349 
was de rivier afgedamd en welligt reeds in 1288 *. 

Uteromeri, thans de Uitermeersche polder bij Weesp, 
waarin volgens hetzelfde register, zeker regt op de visscherij 
mede aan de Utrechtsche kerk behoorde *, hetgeen nog nader 
blijkt uit eenen brief van 1387, waarbij hertog Albrecht aan 
de kapittelen ten Dom en van Oudmunster vergunt: „eene 
of twee slusen te maken in den dijc van- Utermeer^ welke meer 
ende visscherye binnen dijxcs ende buten dijxcs si hem ver- 
meten hoere te wes^n *. 

PuLMERi, SpiLMEki, twee thans niet meer bekende meertjes, 
in eenen brief van omstreeks 983 vermeld, en waarschijnlijk 
in Amstelland gelegen *. 

Sperne, het ^Sparen. Het bestaan van dit riviertje in 1063 
blijkt uit de melding van het dorp Spernerewald of, zooals 
VAN Mieris leest, Spirnerisvald^ waarlangs het dus heenvloeide. 
De dam te Sparendam werd eerst in 1253 gelegd om den 
vloed van het buitenwater te beteugelen <*. 

Vennepa (ook Ventapen of Vannapevi) flumen wordt mede 
onder de bezittingen der Utrechtsche kerk in het register der 
lo' eeuw opgeteld; thans is de naam nog bewaard gebleven 
in een waard of polder de Vennep aan het Haarlemmer meer 
waarin dat stroompje uit het voormalige Leidsche meer overliep 

heeft, voor de Horster- of O vermeer (Uvermere) mogen houden, die digt b\j 
de Vecht lag. In 1624 begon men de Wormer uit te malen en ondanks eene 
doorbraak was het meer in 1626 geheel droog. Tegenw. Staat, Vlll. 567. 

1 Van Mieris, I. 17, leest verkeerdelijk Hoftsagnem* 

2 Van Mieris. Verg. de Vries, de kaart van 1288, bl. 37. 

3 Oorkondenb, l. n». 33. „In Uteromeri (Heda, C//tfr/wdrd) laxatio retium quod 
tragal dicitur.** 

4 Van Mieris, UI. 455. 

5 Oorkondenb* van HolL I. n°. 57. 

6 2ie het octrooi in het Oor kond enb, I. n»,583 en verder Tegenw^ Staat der 
NeeerLy deel VIII. bU 250. 



•i 



6a 

en dus beide plassen verbond, en dat zelfs nog in de 1 6* eeuw, 
zooals men het op de kaart van Bolstra vindt afgeteekend. 
Daar nu van ouds de Hüllegommer beek, zoo men Joannes 
a Leidis geloof geeft, onder den naam van Suitkardeshaghe 
eene grensscheiding was * , moet de waterplas tusschen dit 
dorp en Leiden toen reeds aanzienlijk geweest zijn en heet 
ook van ouds Leythenmere *, ofschoon het bestaan daarvan 
vóór de 12" eeuw zoover ik weet, nog niet in gelijktijdige 
schriften vermeld wordt. Dat bestaan is echter niet twijfel- 
achtig, omdat er toen wateren vermeld worden, die daarin 
moeten. ui tgeloopen hebben, zooals straks blijken zal. 

RiN. De hoofdstroom van ons land volgt thans. Reeds den 
Romeinen onder dien naam bekend, komt ook in de middel- 
eeuwen zijn naam bij aanhoudendheid in de geschiedenis voor, 
en daarom is het te vreemder, dat nog heden over zijnen vroe- 
geren loop zooveel verschil van gevoelen bestaat, zooals men 
bij AcKER Statingh zien kan, die daarover uitvoerig han- 
delt ». Wij bepalen ons hier alleen bij de middeleeuwen. 

Het is onbetwist*, dat de Rijn van ouds langs Arnhem, 
Wageningen en Renen tot aan Wijk bij Duurstede geloopen 
heeft ^, waar hij zich met de Lek vereenigde, dat hij van 



1 Suithardeshaghe- is eigenlijk een plaats- geen stroomnaam , en heet ook in 
den brief van 922 locus^ maar hierdoor kan Hillegom aan de beek gelegen, 
verstaan worden. De Heer D. J. van Lennep heeft dit betwijfeld in eene 
Verhandeling over de oude gesteldheid en taal dezer landen^ toegelicht uit de 
charters^ maar er evenwel geene andere plaats voor aangewezen. De ligging 
schijnt Zoeterwoude uit te sluiten. Volgens eenen brief van 1306 (Mieris II. 63) 
bezat de abd\j van Egmond toen land te Hillegom. 

2 Brief van 1243, Oorkondenb. I. n\ 479. „Sylva quae Alar desrode dicitur 
et a salso mari usque ad flumen Leythenmere^ Dit is de oudste melding^ 
die ik daarvan vond. Het mere by Hillegom komt voor in eenen brief van 
12599' bij Kluit, 1. 1. H. p. 744. 

3 ACKSR STRATINGHy t. a. pi. 183 VOlgg. 

4 Wanneer wg over de grenzen der gouwen handelen zullen w^j aantoonen, 
dat Doomenburg en Angeren, die in een ouden brief gezegd worden in Hame- 
land te liggen, nimmer aan den regter Rijnoever gelegen hebben, thans laten 
w\j dit ter z\jde. 

5 Paus Johannes VUI drukt zich in eenen brief van omstreeks 876 nog 
Virgiliaansch uit: in pago qui vocatur Batuas, quem circumfluit Rhenus bicornis 



^53 

daar naar Utrecht liep '5 en verder langs Woerden, Bode- 
graven en Alfen. *. 

Het kan echter twijfelachtig zijn, of de Rijn tusschen Alfen 
en Leiden altijd een bepaald bed gehad hebbe. Langs den lin- 
ker oever lagen oudtijds uitgestrekte wouden over eenen 
moerassigen grond verspreid *, waarvan nog de dorpsnamen 
Hazerswoude, Zoeterwoude, Rijnzaterwoude, Esselijkerwoude 
getuigen, tegelijk met de overlevering van het zoogenoemde 
woud zonder genade^ in welks midden de burg te Leiden zou 
gesticht zijn ». Al neemt men nu aan, dat het Rijnbed oud- 
tijds idger geweest is dan thans, nu het boven vele polders 
ligt, dan staat daar evenwel tegen over, dat de omgestorte 
boomen in de veenen meestal vier k vijf voet beneden den 
tegenwoordigen bodem dier polders liggen , en daar nu, zoover 
ik ter plaatse heb kunnen onderzoeken, in die veenwouden 
geene sporen van bewoning voorkomen , hebben zij vermoedelijk 
ontoegankelijke moerassen overdekt, waar het Rijnwater althans 
bij hoogen waterstand, vrij doorstroomde. In de 13" eeuw 
schijnen die wouden reeds verdwenen te zijn, want toen be- 
stonden daar al veenen. Te Hazerswoude alleen vindt men 
op oude kaarten een polder ^ nog ^s graven wildert genoemd. 

Te Leiden schijnt de stroom eilanden gevormd te hebben, 
hetgeen ik opmaak uit de woorden in prima ^ in secunda^ in 
tertia Leithen^ in het Utrechtsche register voorkomend, hetgeen 
nog op den platten grond dier stad zigtbaar is, waar de burg 
op de punt van een eiland of landtong ligt. Maar men twist 
voornamelijk over de vraag of zich de Rijn verder bij Katwijk 
door de duinen in zee uitgestort heeft. 

Het antwoord op die vraag is zeer moeilijk. Wel schijnt 



fluvius'% by Miraeus, II. 934. Evenzoo, maar prozaïscher, Regino, Chron» 
ad a. 885. 

1 Dipl. Pipini apud Hedam, p. 37: „in vico qui dicitur Trajecto, super 
fluvium Rheni.'* 

2 Brief van 1064, Oorkondenb, I. n*». 87: „ab ocddente parte Rheni usque 
in Bodegraven.** 

3 Die overlevering komt reeds bij van Velthem ' en andere schrg vers der 
14e eeuw voor, maar niet allen plaatsen het woud b\j Leiden. 



64 

dit ten aanzien van het Romeinsche tijdvak toestemmend be- 
antwoord te moeten worden, maar van de middeleeuwen is 
dit in het geheel niet zeker, ja het tegendeel schijnt ons aan- 
nemelijk toe. Zij die eenen Rijnmond bij Katwijk in de 
middeleeuwen aannemen, beroepen zich i®. op eene kleibedding 
bij de uitwatering gevonden als bewijs voor een oud rivierbed. 
2®. Op de ligging van Brittenburg als een kasteel tot bescher- 
ming van den Rijnmond gebouwd. 3®. Op de verhalen nopens 
de invallen der Noormannen langs den Rijn. 4®. Op een 
charter van 1064 waarin bepaaldelijk Rinesmuthen d. i. Rijn- 
mond vermeld wordt. 5®. Op eene uitspraak van keizer Fre- 
derik I van 1165, waarbij gelast wordt den dam in den Rijn 
te Zwadenburg of Zwammerdam weg te nemen, opdat de Rijn 
als eene vrije koningsstraat daar even als van ouds mag voort- 
stroomen. 6®' Op het berigt der kronijken dat de Rijnmond 
omstreeks 860 verzand is, en dat het water in 11 70 door 
dien Rijnmond tot naar Utrecht kwam opzetten en eene ge- 
weldige overstrooming te weeg bragt. 7®. Op zekere tafel in 
de kerk te Woerden, waarop men las dat in 1050 de Rijn 
hier nog door naar Leiden en Katwijk in zee liep '. Wij 
zullen de kracht dier bewijsgronden toetsen. 

De twee eersten gaan alleen, zooals men ziet, het Romein- 
sche tijdvak aan en bewijzen niets ten aanzien der middel- 
eeuwen; de derde zou afdoende zijn indien het uit de bronnen 
bleek dat de Noormannen bij Katwijk zijn ingekomen, doch 
dit is er ver van daan. Geen enkel schrijver noemt Katwijk 
of Leiden en de eerste plaats komt niet vóór 1230 voor. In 
het verhaal der invallen van 834, 835, 837, 847, 857 en 863 
wordt enkel verhaald dat zij in Friesland vielen ^ , over Utrecht 
naar Dorestad en verder den Rijn opvoeren, of dat zij uit 
Walcheren naar Dorestad togen. In het eerste geval kunnen 



1 Zie DE Rhobr, FerK over Dorestadum in de Ferhand* van het Zeewwsck 
Gen* V. 325. Le Francq van Berkhey, Natuurt, hist. van HolL, D. I. 
Arends a. w. II. 98 volgg. Acrer Stratingh I. 183. 

2 De plaatsen uit de Frankische annalisten diens t\jds z\jn verzameld^door 
de Rhobr in z\jne aang. verh. 



Ö5 

zij het Vlie ingekomen zijn, in het laatste voeren zij de Maas 
en de Lek op. Het vierde argument is eigenlijk iiet eenige 
dat iets beteekent; hier wordt beschreven zeker leengoed dat 
graaf Unroch van de Utrechtsche Icerk hield, van Sigeldrith 
tot aan Rinesmuthon en terug (sursum) langs den westelijken 
oever des Rijns tot aan Bodegraven '. Maar Beka, Heda 
en JoHANNES A Leidis plaatsen de bezitting van Unroch en 
zijne opvolgers niet bij Katwijk , en wij zullen bij de behan- 
deling van Rijnland aantoonen dat door dit Rinesmuthon niet 
anders te verstaan is dan de zamenvloeijing des Rijns met de 
Mij e bij Zwammerdam. Er zijn bovendien nog andere gewig- 
tige redenen hier tegen, die wij juist uit het vijfde argument 
der voorstanders van den Rijnmond ontleenen. In dien brief 
van II 65 namelijk wordt aangevoerd, dat men om de groote , 
overstroomingen te voorkomen, reeds van ouds (antiquitus) te 
Wijk bij- Duurstede een dam gelegd had , en dat de graaf van 
Holland er nog eenen anderen te Zwammerdam had bijgevoegd. 
De keizer beveelt dus dezen laatste te slechten en daarvoor 
de Node bij Renen door te graven, ten einde aan het Rijn- 
water eene nieuwe afleiding te bezorgen». Acker Stratingh 
heeft op het voetspoor van Arends daaruit afgeleid dat de 
mond toen nog niet gesloten was, daar anders het slechten 
van den dam bij Zwadenburg geen nut aangebragt zoude heb- 
ben. Hij vat het op alsof de graaf van Holland dit enkel 
gedaan had om het Sticht te bederven, doch het was integen- 
deel niet anders dan zelfverdediging. De Rijn kwam met 
vollen stroom van boven ; de kromme Rijn kon die watermassa 
niet verzwelgen en zoodoende liep een gedeelte van Holland 
onder; daartegen zocht de graaf van Holland zijn gebied te 
beveiligen, door op zijne grenzen eenen dam in de rivier te 
leggen, maar nu kon Utrecht zijn overtollig water niet meer 



I Chrkondenh. van HolL 1. ti\ 87. „Beneficium quod comes Unroch ab 
episcopo Adelboldo ten uit, ab eo loco qui dicitur Sigeldrith usque in Rines- 
muthon ) inde sursum ab occideutali parte Rhehi usque in Bodengraven , et post 
Unroch Godezo, post Godezonem Theodericus Bave filius quem Theodricus 
comes expulit et vi S. Martino abstuiiu" 

a Zie dezen brief in het Qorkondenb. I. n». 145. 



66 

loozen en leed dus nog meer van het bovenwater dan te voren. 
Had de Rijn daarent^pn eene monding te Katwijk gehad , 
dan had dit bovenwater vooral na het leggen van eenen dam 
te Duurstede weinig nadeel gedaan en de graaf van Holland 
vooral zou het dan niet gestopt hebben, ten einde niet de 
vaart beneden Zwammerdam te bederven; men ziet dus duide- 
lijk dat het een maatregel was om Rijnland dro<^ te houden 
en dat toen de Rijnmond gesloten moet geweest zijn. — Het 
zesde en zevende argument berust op berigten van kronijken, 
en de tafel in de kerk van Woerden was misschien wel uit 
de 17* eeuw, welk gezag hebben zulke berigten! Bovendien 
wat den watervloed van 1170 aangaat, daarvan spreken de 
oudste kronijken in het geheel niet, slechts eene interpolarfe 
der Egmondsche kronijk uit later tijd meldt in het algemeen 
dat het zeewater te Utrecht kwam ' , maar zoo dit waar 
is, kon het veeleer van Muiden komen dan van het veel 
verder afgelegen Leiden. 

Men ziet dan dat van alle die aangevoerde bewijsgronden 
slechts een enkel van eenig gewigt kon zijn, en toch eigenlijk 
niets afdoet. Hier komt nog bij dat langs den ouden Rijn 
nooit eenige koopstad bestaan heeft noch rijkstollen geheven 
zijn; dat Katwijk binnen eerst in 1230, Katwijk aan zee in 
1388 vermeld wordt; dat de Rijn tusschen het Haagsche 
Schouw en Valkenburg nog heden zoo vele spranken heeft 
die door het veld kronkelen, dat men duidelijk zien kan dat 
de Rijn daar van ouds een hinderpaal moet gehad hebben; dat 
Rijnsburg vroeger Rothulvashem heette en men niet opgeeft 
hoe oud de naam Rijnoever bij Katwijk is, maar eindelijk 
vooral, dat de reden voor de sluiting van den Rijnmond ge- 
legen is in de weinige schuring van den stroom, veroorzaakt 
doordat de Lek het meeste water afzuigt; die reden bestond 
reeds in de 8' eeuw; in 779 komt de Lek reeds als een hoofd- 
stroom voor, die het ripaticum had, derhalve moet dezelfde 
oorzaak ook dezelfde gevolgen gehad hebben , gelijk men dan 



I Zie de uitgave van RluiY in z^jne Miste CriU L i« tas «" de aanteek. 
aldaart 



67 

ook geen enkel duidelijk bewijs kan tooneri, dat er ooit een 
schip te Katwijk den Rijn is binnengeloopen. Wij. meenen om 
alle deze redenen na rijpe overweging onze vroegere meening te 
moeten wijzigen en tot dat men •meer voldoende bewijzen zal 
hebben bijgebragt, het bestaan van den Katwijkschen Rijnmond 
in de middeleeuwen te moeten loochenen. 

Sommige geleerden nemen nog eenen anderen mond aan; 
de Rijn zou namelijk bij Katwijk zich langs de binnenzijde der 
duinen noordwaarts door Kennemerland, langs Bloemendaal 
en Brederode naar Egmond en Petten gewend en zich daar 
in zee gestort hebben '. Die meening heeft echter nog minder 
bewijs voor zich dan de vorige, wel schijnt er een klein 
watertje van dien naam in Noordholland bestaan te hebben, 
dat in de handvesten van Uitgeest als de oude Rijn voorkomt *, 
doch dit is geen tak van den eigenlijken Rijnstroom, Het 
kan aanleiding tot het beweren van eenen Rijnmond bij 
Egmond gegeven hebben; waarschijnlijk is het een tak van de 
rivier de Ham geweest. Men vindt op meer plaatsen daar- 
omtrent sporen van een Rijnwater s, doch de berigten ver- 
dienen niet altijd geloof; het schijnt dat de Noordhollanders 
er eene eer in stelden dat ook hun land door den Rijn be- 
spoeld werd en dat zij daarom zich wel eens verdichtingen 
veroorloofd hebben. 

Bovendien, indien men eenen Rijnloop van Katwijk noord- 
waarts aanneemt, zal men moeten bewijzen dat het land daar 
lager, dan bij Leiden geweest is, anders was er geen verval, 
en dit bewijs ontbreekt; wil men echter, zooals l'Epie, 
alleen dat het Rijnwater door den IJssel of de Vecht in de 
Zuiderzee of door het Haarlemmermeer in het IJ en zoo ook 
in Noordholland gekomen zij, wij hebben er vrede mee, dar. 



I Dit gevoelen wordt o. a. voorgestaan in de Beschr, van het Bat. Zeestr 
bL 75 volgg., door Soeteboom, SaenL Arcadia B. 3.bl. 127. S. Simon, Guerre 
der Ba tav es et des Kom. Introd., van den Hull, Over den oorsprJ der HolU 
duinen en anderen. 

a Handv. van Kennemerl,^ door Lams, bl. 520. 

3 Verg. AcRER Stratingh, L 197 volgg. 



68 

IS het sleshts eene woordspeling, maar van een eigenlijken 
Rijnarm naar Petten heeft men geen bewijs kunnen bijbrengen. 
Fehta, de Vecht bij Utrecht. Deze rivier wordt het eerst 
genoemd in het leven van den H. Gregorius , waar men vindt dat 
Bonifacius drie jaar te Attingohem aan het riviertje (amnis) 
Fehta gewoond heeft '; in het Utrechtsche register heet het 
flumen Fecht: voorts blijkt het uit brieven van 9485 953 en 
975, dat de visscherij in die rivier, in het meer Almari en 
de tol te Amuda aan de Utrechtsche kerk geschonken was. 
Uit dien laatsten naam (A-mond) zoude men mogen gissen, 
dat de rivier vroeger de A heette. Daarvan blijkt nogtans 
niets: alleen dit dat zij in het meer Almari uitstroomde; en 
vermits er te Muiden toen een rijkstol was, moet de Vecht 
eene veel bévarene rivier geweest zijn. 

LiETHE, de Lede. In eenen brief van 1063 wordt gewaagd 
van de kapel te Lsethemuthen ^ die oudtijds door Karel en an- 
dere regtzinnige vaderen aan de kerk van Eptemach gegeven 
was*. Het is het tegenwoordige dorp Leimuiden bij het 
Leidsche meer, en de naam duidt weder aan, dat aldaar dat 
riviertje uitwaterde, en dat dus ten tijde dier eerste schenking 
(de 8' eeuw) de plas het Leidsche meer reeds bestond. Of deze 
Lede de Drecht is, die thans het dorp bespoelt, dan wel de 
Lede, die voorbij Warmond loopt, is onzeker, doch dan is 
welligt door de vele verveeningen de oude loop veranderd. 

Marne, de Mare, is thans een water of gracht door een 
gedeelte der stad Leiden loopende, maar in de 11* eeuw nog 
ten noorden buiten die stad gelegen. In eene oorkonde van 
1083 geschiedt melding van eene hoeve, gelegen aan de rivier 
de Marne ^ ; dus lag die aan het water van dien naam of aan 



1 LuDGERi (9e eeuw) Fita S, Gregorii Episc, Traj. c. t. in de Acta SS. 
Boll, 25 Aug. ,, Secundus (locus) vocatur Attingohem juxta amnem Fehta, ubi 
habitavit annis tribus." Deze plaats is thans onbekend. Verg. voorts hierover 
het werk van Mr. van Asch van Wijck, Over het oude handelsverkeer van 
Utrecht, I. bl. 138. 

2 Oorkondenb, I. n». 85. van Mieris; I. bl. 6$. 

3 Kluit, Hist, Crit,, II. i. N». 19. Oorkondenb, I. no. 89* 



69 

de dusgenoemde Marendorpsachter gracht^ waar vroeger een 
dorp buiten de stadsmuren was. 

Flieta, de Vliet, insgelijks in en bij Leiden, venneld in 
het Utrechtsche register, waar eenige hoeven en hofsteden 
opgeteld worden, van welke genen binorthan Flieta^ dezen 
hisuthan Flieta gelegen waren. Daar de Vliet echter naar 
Delft en Maassluis heenloopt, kunnen die landerijen ook verder 
van Leiden af gelegen hebben. Met de vraag, of dit water 
door Corbulo gegraven is, hebben wij ons hier niet bezig te 
houden. 

Laca, de Lek. Ook deze rivier, die van Wijk bij Duur- 
stede nederwaarts stroomt, wordt door sommigen voor eene 
Romeinsche vaart gehouden. Hoe dit zij, in het tijdvak 
waarover wij handelen, bestond zij reeds. De eerste melding 
vindt men in een stuk van den jare 779, waarbij aan de 
Utrechtsche kerk door Karel den Groote geschonken wordt 
het oeverregt (jripaticum) over de Lockia en eene weerd bij 
de kerk naar de oostzijde tusschen den Rijn en de Lockia '. 
Ik moet hier al dadelijk opmerken, dat het ripaticum een 
regaal was, hetwelk de koningen zich alleen over de hoofd- 
stroomen, de koninklijke waterbanen voorbehouden hadden. 
Hieruit volgt derhalve, dat de Lek toenmaals reeds eene aan- 
zienlijke rivier moet geweest zijn. Dit blijkt nog nader daar- 
uit, dat zij grensrivier eener gouw en zelfs van Friesland 
was, waaraan zij misschien haren naam, die grens beteekent? 
te danken had. Eene daaraan grenzende gouw heet Lake et 
Isla^ d. i. het land tusschen de Lek en den IJssel, namelijk 
in brieven van 944 en iiaa ». Voorts wordt nog in het 
Utrechtsche register gesproken van zekere thans onbekende 
plaats Lanthem^ juxta fluvium Laca^ alsmede van het land ge- 
legen tusschen Holanwech (den hollen weg?) en Freger-Ma- 
husenhem of Fregrimahusenham, gewoonlijk Leck^ of volgens 



I Heda, de Episc. Traj. p. 41; van Mieris I. 7: „Ripaticum illum super 
Lockiam et insulam illam prope ipsam ecclesiam ad partem orientaletn inter 
Rhenuiti et Lockiam." 

% Van Mieris, I. 42 en 85* Oorkondenh* I. il**. 29 en iio. 



70 

een ander handschrift Ree genoemd. De onzekerheid der ware 
lezing maakt die opteekening onnut, doch dewijl de gouw in 
de lo" eeuw door Lek en IJssel besloten werd, blijkt daaruit, 
dat de eerste, tot aan hare invloeijing in de Merwede bij 
Krimpen , dien naam gevoerd heeft , en dat dorp behoorde dan 
ook onder diegenen welke in 1064 door koning Hendrik aan 
de Utrechtsche kerk werden terug gegeven ' , dewijl het na- 
melijk van ouds in dien pagus gelegen was. 

IsL, A of HiSL A , de IJssel , de andere grensscheiding van de 
zoo even genoemde gouw, volgt thans. Men treft van dit 
water overigens weinig berigt aan. Volgens een HS. van het 
Utrechtsche register liep het door de gouw Germepi *. In 
eenen brief van 985 worden de goederen, gelegen tusschen de 
rivieren Liora en Hisla^ die graaf Diederik te voren van het 
rijk als beneficium hield, hem in vollen eigendom geschonken ^. 
Hislemunde wordt vermeld in het Chronicon Egmundanum ten 
jare 1076*, en eindelijk ontvangen die van Lopik in 1155 van 
den Utrechtschen bisschop de goedkeurig op eene nieuwe door 
hen gemaakte wetering tot afleiding van hun overtollig water 
in de riyier genoemd Isle 5, Maar het blijft steeds duister, 
waar en hpe de rivier haren oorsprong nam. Thans watert 
zij uit bij het Gein door eene sluis in den zoogenaamden 
Vaartschen Rijn, tusschen Vreeswijk of de Vaart en Utrecht, 
maar volgens oude berigten, is deze gegraven. Er zijn daar- 
omtrent verschillende gevoelens geopperd ^; bij gebrek aan 
afdoende bewijzen laat ik de zaak liever onbeslist, hoewel het 
mij voorkomt, dat de pagus Lake et Isla ook aan dien kant 
door water zal begrensd geweest zijn. 

Wal, Wahal, de Waal. De oorspronkelijke beteekenis 



1 Van Mieris, I. 67. Ooikondenb. I. n». 87. 

2 Oorkondenb» I. n». 33. 
3. Oorkondenb, I. n». 64. 

4 Kluit I. p. 60. 

5 Oorkondenb, I. n®. 132. 

6 Zie o. a. Van Asch van Wijck, Over het oude handelsverkeer van 
Utrecht j bl. 580, en Acker Stratingh, t. a. pi. bl. 157. 



7t 

van dien naam wordt betwist: in onze taal beteekénde het 
woord eene kolk, ook wel volgens Acker Stratingh, een 
doortogt of doorbraak tusschen twee andere. wateren, vanwaar 
vele plaatsnamen onstaan zijn : Reimerswaal, Klaaswaal, Zwarte- 
waal en anderen. Liever zou ik het evenwel in dit geval 
verklaren door Waalschen Rijn, QGallicus Rhenus')^ die arm 
namelijk, die oen tijde der Romeinen langs Gallië heenstroomde ' , 
in tegenstelling van den Germaanschen of Middel-Rijn. Het 
een en ander is echter onzeker. Bij de Romeinen sedert Caesar 
heet de stroom Vahalis^ in de middeleeuwen Wal^ WahaL 
Hij scheidde zich van ouds bij het tegenwoordige Schenken- 
schans van den Rijn, stroomde voorbij Nijmegen en Tiel, en 
vereenigde zich lager met de Merwe en Maas. Van Spaen 
heeft gemeend, dat de rivier eerst in het laatst der 9' eeuw 
dien loop zou genomen hebben *. Volgens hem zoude de 
scheiding tusschen Rijn en Waal oorspronkelijk bij Cleef 
hebben plaats gehad en de laatste van daar langs de diergaarde 
door de Duffel naar Nijmegen gestroomd hebben. Reeds Acker 
Stratingh ' heeft te regt die meening tegengesproken. Zij 
spruit voornamelijk voort uit eene verkeerde verklaring van 
eenen brief van 891, en uit de moeijelijkheid om de* kerkelijke 
met de staatkundige geographie in overeenstemming te brengen. 
De brieven wel ingezien toonen echter dat dit gevoelen onjuist 
is. De Duffel toch ligt tusschen de Waal, het Rijkswald^ 
het Rijk van Nijmegen en Cleve. Indien nu de Waal zich 
vroeger bij Cleef van deiï Rijn had gescheiden, konde het 
dorp Rinderen niet in de gouw Duhla of de Duffel gelegen 
hebben, zooals het voorkomt in een charter van 720 ^ ; en 
evenmin het dorp Millingen, dat in 793 insgelijks in die gouw 



1 Tacitus, AnnaU IL 6: ^,ad Gallicam ripam latior et: placidior adfluens, 
yerso cognomento Vahalem accolae dicunt." Die naam was. dus van de Duit- 
schers afkomstig, bij welken de Galliërs Walen heetten; de woorden yerso cog- 
nomento versta ik zoo, dat volgens dien schr. Gallicus door de inwoners ver- 
taald werd Waal^ Waalsche Rijn. 

2 Van Spaen, Oordeeik, inU tot de hist. van Gelderl,, I. 15 en 23. 

3 Bondam, I. n*». 2 : Sloet n". 6. „Rinharim in pago Dublinsi super, fluvio Rheno, 
ubi nunc dominus pater et pontifex Willibrordus episcopus custos esse videtur." 



7a 

gelegen was *, en hiermede stemt de brief van 891 overeen; 
daarin toch worden eerst eenige goederen in de Betuwe ver- 
meld en vervolgens in Duvelero marca, d. i. de Duffel, eenige 
goederen te Loet, Kekerdom, Spaldorf, Bimmen en Niel. *. 
Van Spaen was door de uitdrukking marca voor pagus ver- 
leid geworden dat alles tot de Betuwe te betrekken, doch er 
zijn meer voorbeelden van zoodanige verwisseling. Dus moet 
dan de Waal althans sedert dien tijd denzelfden loop als later 
gehouden hebben. De kerkelijke geographie beslist hier niet, 
want in den zoo even aangehaalden brief van 720 wordt 
.Reynaren, ofschoon in de Duffel gelegen, gezegd onder bis- 
schop Willebrord als beschermer (custos) te behooren, een 
blijk, dat men op die kerkelijke geographie niet in alle gevallen 
tot bepaling van den loop der rivieren bouwen kan. 

De verdere loop der rivier blijkt genoegzaam uit de opgave 
der plaatsen aan hare oevers gelegen, zooals Nijmegen », Gent ^ 
en' Tiel, dat gezegd wordt aan den oever eener rivier te 
ligg-en *; Alpertus Metensis, een schrijver der 11" eeuw, 
noemt meer bepaaldelijk de Waal^. Ook is het uit dezen be- 
kend, dat Tiel toenmaals eenen uitgestrekten zeehandel dreef. 
Het verdient tevens opmerking, dat reeds in de 9" eeuw de 



1 Sloet, n». 13: „in pago Dubla, in villa vel marca Millinga.** 

2 Sloet, n». 65. „Tradidit Itda in pago Batawa in Watlarero marca et in 
Waganleisero marca hubas III, et in Duvelero marca in Lotde hubas III eet. 

3 Eginhartus, Vita Car* M. „Noviomagi super Wahalem fluvium, qui 
Batavorum insulam a parte meridiana praeterfluit." Theganus Chorepisc, Trevir,^ 
de gest. Lud. Pit, ad a. 830: „Noviomagum, quod situm est super fluvium, 
quod dicitur Valum** Ann, Met, ad a. 881: „per idem tempus Normannorum 
classis Wal fluvium ingressa, Niumago palatio regio applicuit, ibique castra posuit." 

4 Brief van 814, Sloet n». 27. „insula in qua eeclesia est constructa cum 
omnibus appenditiis, quae sita est inter fluvium Wal et Gannita,^'* 

5 Brief van 938, bij Bondam, I. n°. 48: nee non in ripis Dorestati, "Da- 
ventriae, Tielae* 

6 Alpertus, de diy, temp» ad a. 1009: „Pyratae ex diversis insulis Oceani, 
cum magna multitudine navium emersi, per flumen Meriwido magna celeritate 
vecti, usque ad portum Tyle pervenemnt. Populi vero, qui circa littora Wal 
fluminis habitaverant, spem omnem salutis in fuga ponentes, sua pene omnia, 
praeter pecuniam, quia mercatores erant, alienissimis reliquerunt." 



73 

meeste dorpen langs de Waal gelegen, herhaaldelijk in de 
charters vermeld worden, terwijl de binnenlandsche voor het 
meerendeel eerst later voorkomen '. 

Het is niet onwaarschijnlijk, dat ook meer benedenwaarts 
de Waal haren naam behield, tot dat zij zich met de Maas 
vereenigde, doch wij vinden daarvan in de oude schriften geen 
stellig bewijs, In de ii" eeuw echter verschijnt daar een 
andere riviernaam, namelijk 

Meriwido, Merwede, waarvan wij de eerste melding 
vinden in de zoo even aangehaalde plaats van Alpertus van 
Metz op het jaar 1009 *, alsmede in een charter van loaS, 
waarin gezegd wordt, dat er langs de Merwede éene plaats lag 
genaamd Swijndrechtwere, hebbende in lengte en breedte eene 
uitgestrektheid van tien en een halve mijl ^. Misschien is dit 
dezelfde plaats, die in het register der Utfechtsche kerk Sin- 
^noverit of, volgens een ander handschrift, Suinonerit heette, 
waar de lezing zeker bedorven is en welligt in Suinodreht of 
Suimnedriht veranderd moet worden, te meer dewijl, zooals 
uit latere stukken blijkt, de Utrechtsche kerk van ouds in die 
streken bezittingen had. Edoch aldaar wordt geene rivier 
genoemd. 

Hoe dit zij, het komt mij met de meeste schrijvers waar- 
schijnlijk voor, dat de rivier haren naam ontvangen heeft van 
het moerassige bosch Mereweda, dat nog in die eeuw in de 
omstreken van Dordrecht bestond, en door de beide stroomen 
de Maas en de Waal aan weerszijde bespoeld werd, waarvan 
de laatste toen mogelijk nog bij sommigen daar haren naam 
behield, althans zoo meen ik uit de beschrijving eens tijdge- 



1 Zie m\jne Verh. Over den oorspr. en de beteek» der plaatsnamen in Gel- 
derland, in NijHOFFS Bij dr, deel V. bl. 233 — 275. 

2 Smits en Schotel, Beschr. der stad Dordrecht, I. 89, beweren ten onregte, 
dat het landschap Merwede reeds in een Eltenschen giftbrief van 970 zou voor- 
komen. Zij hebben waarschijnlijk dat stuk niet ingezien, doch hetgeen in dat 
werk over den ouden toestand der rivieren voorkomt is oppervlakkig en on- 
naauwkeurig. 

3 Van de Wall, PriviL van Dordrecht, I. 3, 7; Bondam, !• n». 73, 
„Juxta Merwede jacet unus locus, qui vocatur Swyndrechtwere , habens in 
longitudinem et latitudinem decem miliaria et dimidium.'* 



74 

noots, Baldericus Noviomensis, te mogen opmaken, die 
eene plaats beschrijft, door bosschen en moerassen onbewoon- 
baar en van de (gewis weinige) inwoners Mereweda genoemd, 
waar namelijk de Maas en de Waal, uit den Rijn komende, 
gelijkelijk zamenvloeijen ', hetgeen men niet juist van eene 
vereeniging vlak bij Dordrecht behoeft te verstaan , maar waar- 
door die bij Loevestein kan bedoeld zijn. Ook Alpertüs 
spreekt van de sylva Merowido *, en de Annalista Saxo ad a. 
1018 noemt het insgelijks silva Miriwtde. 

Meerdere berigten over den loop dezer rivier treffen wij in 
een charter van 1064 aan, waarbij koning Hendrik eenige aan 
de Utrechtsche kerk wederregtelijk ontnomene goederen aan 
haar terug geeft, onder anderen vier hoeven te Krimpen, van 
het eind van den stroom Alblas tot de Merwede. Vervolgens van 
Rij ede aan de Merwede tot aan Thuredrecht, van daar in de 
Duble, van daar in Duvelhare, van daar in de Waal, van 
daar wederom in de Merwede tot aan Thuredrecht », Hieruit 
schijnt dus te blijken, dat de stroom, hetzij van Loevestein, 
hetzij van de Merwedegronden, in allen gevalle een eind oost- 
waarts van Dordrecht, dien naam van Merwede aannam en 
zoo langs Dordrecht, Zwijndrecht en den Riederwaard bij 
Krimpen zich met de Lek vereenigde. Bij deze gelegenheid 
moet ik tevens met een woord spreken van eene oorkonde van 
den jare 774, waarin zekere plaats Elisholz tusschen den Rijn 
en de Maas vermeld wordt .4, Indien daardoor de buurschap 



1 Baldericus Noviom. (een Schr. der iie eeuw), Chron. Camer, ed. le 
Glay L. III. c. 19: ^^Erat etiam locus quidam silvis ac paludibus inhabitabilis, 
qui ab incolis Mereweda nomen accepit, ubi videlicet Mosa et Wal fluvius de 
Rheno effluens panter conivantur." 

2 L. I. C. 20. 

3 Van Mieris, I. 68.; van de Wall, Pr tv. van Dord., I. i: „In loco qui 
dicitur Crimpene IV mansi de fine fluminis Alblas usque Merwede, inde usque 
Menkenesdrecht dimidietatem totius terrae cum omni districtu. Item de Ryede 
juxta Merwede in Thuredrecht, inde in Duble, inde in Duvelhare, inde in 
Waal, inde iterum in Merwede usque in Thuredrecht cum capella noviter con. 
structa. De Thuredrecht ad orientem usque Godekines hofFstat, quod est juxta 
Werkenemunde." 

4 Cod, dipU Lauresh. I. p. 162 ed. Tegernseensis, j^Ëodem anno Gerrich 



75 

het Elshout bij Alblasserdaih in Lekkerland verstaan .moet 
worden, en tevens die beschrijving juist is, dan zou men 
mogen twijfelen, of de Merwede reeds in de 8** eeuw dien 
naam gedragen hebbe. 

Thans komen ons nog een paar kleine rivieren voor, die 
hier omstreeks haar bed hadden, zoo als de 

Alblas^ waarvan wij vóór de 12* eeuw, zoover ik weet, 
geen ander berigt vinden dan het zoo even medegedeelde, 
waaruit blijkt, dat zij in den noordelijken arm van de Merwede 
uitliep. Naar haar heeft de Alblasserwaard den naam ontvangen, 
ook het dorp Alblas, dat in 1200 bekend was en Alblasserdam, 
waar zij zich oudtijds in de Merwede ontlastte. Verscheidene 
schrijvers meenen dit water in de Tablae of Tablis der ouden 
te vinden, dat zij in Tablas veranderen, om het beter op 
Alblas te doen gelijken *. 

Werkene, de Werke. In den zoo even genoemden brief 
van 1064 komt eene plaats Werkenemunde voor, waar men 
derhalve den uitloop of mond dier rivier stellen mag, ter 
plaatse waar later, bij de afdamming,- het dorp Werkendam 
gebouwd werd *. Van die rivier geschiedt ook nog gewag in 
eene oorkonde van 1146, alwaar het dorp Empel in Noord- 
braband heet te liggen aan de rivier Verchena 3 , hetgeen 
evenwel veel meer oostwaarts ligt, zoodat men wel aannemen 
mag, dat de steller van dien keizerlijken brief, waarschijnlijk 
een buitenlander, zich daarbij vergist heeft.. 



et Rutwaf tradiderunt — in loco qui vocatur Eiisholz inter Rhenum et Masa 
ec ad Masamuda mancipia sex.*' 

I Smits en Schotel, t. a. pi. 56. 

a Ibid. bl. 57. Deze schrijvers verklaren mijns inziens de villa Haltna en 
JVerkum of Werken^ in het Utr. register voorkomende, verkeerdelijk door 
Altena en Werken. Het zijn de dorpen Houten en Werkhoven in het Sticht, 
het laatste heet in jongere oorkonden Wercunde. 

3 Brief van 1146, bij Ackersdijk, over Taxandria, in de Nieuwe Werken 
der Maatsch* van Nederl, Letter k,^ V. i.' 182: ^^In comitatu Thessandrico 
habent villam Emplam nomine, super fluvium Verchena dictum, habentem ec- 
clesiam cum XXX mansis sub orani integritate." Volgens eenen brief van 969, 
in den Ood. dipU Lauresh. L p. 131, was toen de kerk, alluvione aquarum 
collapsa^ weder opgebouwd. 



76 

Nog bestaat er een brief van den jare 876, waarbij paus 
Johannes VIII de bezittingen der abdij van S. Vaast te Atrecht 
bevestigende, gewag maakt van Rotheim (Rossum in Bom- 
melerwaard ?) gelegen aan de rivier Versta », waarvan nergens 
elders berigt voorkomt. Doch zoo al hier niet mede eene 
vergissing bestaat, zal men die rivier toch bezwaarlijk voor de 
Werke kunnen houden, die zich naar alle waarschijnlijkheid 
niet oostwaarts van het land van Altena uitgestrekt heeft. 
Men vindt bij buitenlandsche schrijvers uit dien tijd meerma- 
len dergelijke vergissingen. 

Van de overige hier stroomende wateren zullen wij na de 
behandeling der Maas spreken. 

Masa, Mosa. Een onzer hoofdstroomen, reeds ten tijde 
der Romeinen onder laatstgemelden naam bekend, en over 
welks yitloop in de middeleeuwen zeer verschillende gevoelens 
bestaan. 

De Maas treedt bij Maastricht Nederland binnen, loopt 
voorbij Roermond, Venlo en Mook, waar zij zich westwaarts 
wendt voorbij Grave, Megen en met vele bogten langs Heus- 
den naar Woudrichem. Tusschen dit stadje en Loevestein 
vereenigt zij zich met de Waal en neemt den naam van Mer- 
wede aan. Lager verdeelt zij zich in twee takken, waarvan 
de noordelijke bij IJsselmonde den naam van Merwede aflegt 
en dien van Maas hernemende, langs Rotterdam, Delfshaven, 
Vlaardingen en Maaslandsluis stroomt, de zuidelijke, ten noorden 
van Westmaasland en het land van Putten, onder den naam 
van Oude Maas heen vloeit, tot beiden, zich westwaarts van 
het eiland Voorne met een breeden mond bij den hoek van 
Holland in zee storten. 



I Martene et DuRAND, vet. scriptu ampliss. Collectio, I. 201: „ad ca- 
meram vero villas sitas in pago Batua, quem circumfluit Rhenus bicornis fluvius , 
his nominibus: Rehxnam, Wulfrum una cum capella ibidem posita, Rotheim 
super fluvium Ver stam sitam. Item in altera Rotheim mansos sex, praeterea 
ultra Rhenum praelibatum fluvium mansos numero triginta sex, pariter cum 
silvis appendentibus." — Miraeüs, die ook dezen brief mededeelt, heeft de 
cursijf gedrukte woorden uitgelaten. Opera dipU II. 934. In den vroegeren 
giftbrief van omstreeks 670, bij Bondam, N». i, wordt de ligging der plaats 
niet bepaald. 



77 

Om nu te weten of de stroom voor de 12* eeuw dien 
zelfHen loop gehouden hebbe, zal men moeten nagaan, welke 
plaatsen in gelijktijdige geschriften vermeld worden, als aan 
zijne oevers gelegen. 

Vooreerst vindt men dat het land aan beide zijden van dien 
stroom gelegen, voor dat deze zich westwaarts wendt, oud- 
tijds de M2L2iSgonw ^ pagus Mosau^ Mosao^ Masau^ Mosagau^ 
geheeten werd, en zich in opper- en neder-Maasgouw QMasao 
superior et sub ten or^ splitste '. Hierin worden bijzonder ge- 
noemd, als langs den stroom gelegen, Maastricht en Blerik, 
het Blafiacum der Romeinen *. Na den westelijken omzwaai 
der rivier doet zich het ambt van Maas en Waal op, dat in 
II 17 reeds op die wijze aangeduid wordt ^. Voorts komen de 
volgende plaatsen aan de Maa« gelegen voor: Hun saté super 
fluvium Mosa in 815, waarschijnlijk Heusden ^; Birni (Bern) ^ 
in 709, en Maesmond in ii34<y, dat van Spaen door Wuyrt 
verklaard bij Altforst gelegen, doch zonder bewijs. Miraeus 
zegt dat het een nonnenklooster was, tegenover Lithoyen 
gelegen, maar later met Bern vereenigd, en in de daad 
vloeit daar de Maas met de Waal zamen. Van daar liep de 
Maas langs Hedikhuizen en Heusden, waarin omstreeks 1475 
door de doorgraving van Wellerwaard verandering kwam "^^ 
Verder hebben wij uit Baldericus Noviomensis gezien, dat 
de Maas bij Mereweda zich met de Waal vereenigde. Hoe 
zij haren verderen loop nam blijkt uit de oude oorkonden 



1 Zie de brieven van 838, 858 en 870 by Bondam, !• N». 21, 32 en 37, 
en ScHANNAT, Corp. Trad. Fuld,^ p. 312. N\ 14. 

2 ScHANNAT, 1. 1.: „in pago Massao juxta flumen More^ (L Mose) in villa 
nomine Blaricge." 

3 Van Spaen, Oordeeik, inU tot de kist. yan OelderU^ IV. Cod. dipl. 
No. 4: „censum ecclesiarum quae sitae sunt inter Walum et Mosam. 

4 Bondam, I. N*». 17. 

5 Martene et DuRAND, 1. 1. I. 14: in pago Testeventi (Teisterband) sa- 
per Mosam, loco Birni." 

6 Brief van den Utr. bisschop Andreas, by Baosius, Ann. JüU Mont,^ p. 9 
en Miraeus I. 173. „Berna — Maesmond quoque cum omnibus suis attinenciis, 
nee non Erthepe (Erp in N. Braband) quae est in Tessandria" etc. 

7 Civ. sent. *sHofs van Holl. 1503, n". 132 — 135. 



7» 

niet, die alleen iets van hare monding vermelden. Masamuda 
Cmond der Maas) komt in den vroeger genoemden giftbrief 
van 774 en Masamuthon in het Utrechtsche register voor ^, 
en volgens het testament van Willebrord lag dit in de gouw 
Marsum*. De kerk, hem aldaar door zekeren Heribaldus 
geschonken, was waarschijnlijk geene andere dan die van 
Vlaardingen, welke volgens Joannes a Leidts, door dezen 
kerkvoogd zelven gewijd was *, ook werd zij als eene oude 
bezitting v^n Eptemach aan die abdij in 1063 teruggegeven . 
HKeruit volgt, dus, dat de Maas in de 8* eeuw voorbij die 
stad stroomde en niet verre van daar in zee liep, tusschen 
den tegenwoordige hoek van Holland en het eiland Voorn, 
maar met een wijderen mond dan thans ^. 

Dat hier, en niet aan het Haringvliet, de oude Maasmond 
gelegen was, wordt ook nog door andere berigten bevestigd. 
In een charter van 1083 ruilde graaf Dirk VI van de abdij 
van Egmond negen hoeven in Maasland, van Schipluiden tot 
.aan de Maas en drie hoeven in Westerbeiran , van de Maas 
tot Vronanstat^. Ook komt de plaats Masalanda^ het tegen- 
woordige dorp Maasland ten noorden van Maassluis, in den 
Utrechtschen blafFert voor, hetgeen alles te zamen genomen, 
den uitloop der rivier langs dezen weg boven alle bedenking 
verheft. 

Wat nu den loop der Oude-Maas aangaat, daarvan is mij in 
de oude gedenkstukken geen berigt voorgekomen en — hetgeen 



1 De lezingen zijn aldaar bedorven, die van Heda heeft Masanusam^ die 
van VAN Mieris Masamitho, Die naam Masamude komt nog voor in eenen 
brief van 1254, bij Kluit, IL a. W, 205, als de noordelyke grens van Zeeland. 

2 Bij M1RAEUS5 Opera dipL Lp, 11: „Heribaldus clerieus mihi condonabat 
et tradidit ecclesiam aliam in pago Marsum, ubi Mosa intrat in mare.** 

3 J. A Leidis, Ann, Êgmund. c. 23. 

4 Heda, p. 132; van Mieris, L 65. Oorkondenb. L n^ 85. 

5 Verg. de aangevoerde bew\jzen van Acker Stratinöh ovw de opsl^jking 
van den Maasmond» t. a. p. bL 133. Hermannus Contractus ad A. 1046 
zegt ook: „Rex — navali expeditione in Phladirtingam (Vlaardingen) fretum 
trajiciens eet." Verg. Kluit ad h. L Hisi. Criu H. 91. 

6 Ootkondenh, L n°. 89 ,^novem mansus in Maseland a Schipleda in Mosam^ 
et in Westerbeiran tres mansus a Mosa in Vronanstat.** 



19 

opmerking verdient — alle daar langs gelegene dorpen worden 
eerst in latere stukken vermeld '. Alleen het land van Strijen, 
thans gedeeltelijk verdronken en geheel van gedaante veranderd, 
komt in de lo® eeuw als een afzonderlijk graafschap voor. 
Waarschijnlijk heeft dus het land langs de Oude-Maas toen- 
maals grootendeels uit moerassen en gorzen bestaan, slechts 
weinig bewoond, waardoor geene charters dezen betreffende 
uitgegeven zijn, die ons den loop der rivier kunnen doen 
kennen. Men kon echter uit latere stukken den oorspronke- ' 
lijken loop der rivier nog genoegzaam nagaan. Zij stroomde 
namelijk van Heüsden naar Drongelen en in noordwestelijke 
rigting langs Wieldrecht naar Maasdam en Strijenmonde , van 
waar zij zich N. waarts naar Vlaardingen wendde. De tegen- 
woordige Maas ten O. van Vlaardingen draagt bij Melis Stoke 
nog den naam van Merwede. 

Hier zou het de plaats zijn, om tevens over het water 
Widele of Bornesse, de oude noordelijke grens van Zeeland, 
te handelen , ware het niet dat die namen eerst later aangetroffen 
worden*. Wij gaan dus de rivier weder op, om hare kleiner* 
nevenstroomen in oogenschouw te nemen. 

Alm. Dit riviertje, waarvan Almkerk, Almsvoet en Al- 
monde den naam ontleenen, schijnt in het land van Altena 
ontstroomd te zijn en door den verdronken Zuidhollandschen 
waard zijnen loop gehad te hebben. Men vindt er bijna 



1 Ik wil Ijier met een enkel woord gedenken aan het emporiam Pf^itlant, 
volgens het Ckron, S, Bavonis (Corp. Ckron, Flandr», p. 463), situm juxta 
ostium Mosae^ en door de Noormannen verbrand. Daarvan is geen spoor meer 
overgebleven, want dat in eenen brief van ii68 (Kluit, n'. 32) zekere Costin 
en Willelmus de tt^itla of Wlcela voorkomen, zal men daartoe wel niet be- 
trekken. Ran die plaats soms aan de Widele gelegen hebben? — Na dit ge- 
schreven te hebben, zie ik, dat ook Kluit en van Wijn tot die meening 
neigen. De overblijfselen eener oude stad, die men in 1618, digt bij Goedereede 
in zee ontdekte, sch^'nen uit den vroegeren Romeinschen t\jd te zyn, blykens 
de vele daar gevondene keizerlijke munten. Zie daarover het belangrijke ver- 
slag van den heer Boers, in zijne Beschr, van het eiland Oeedereede en Over» 
flakkee^ bl. 63 volgg. 

2 De loop der Bornisse en Widele wordt eenigzins aangeduid in eenen brief 
van 13 12 in het Reg. O, P. foh i^ in het R^ksarchief. Verg. ook Kloit, 
Ilist, Criu I. 104. 



8o 

Ih 
geen berigt van alleen de naam Almisuthe^ die in eenen brieflg 

van 1105 voorkomt ', geeft aanleiding om aan te nemen, dat|i 

het daar langs liep. Het schijnt het dorp Almsvoet te zijn,|j 

later verdronken. Van, daar liep dan dat water vermoedelijk 

naar Almonde, waar het zich in de Oude-Maas stortte». 

DuBLE. Dit riviertje wordt in den boven aangehaalden 
brief van 1064 genoemd; het liep van Dordrecht naar Dupk' 
munde^ in een charter van 1105 vermeld. Latere berigten 
over zijnen loop vindt men bij van de Wall en Smits 
aangeteekend *. 

Mathlinge. Deze rivier wordt vermeld in eenen brief 
van 1083. Daarin is sprake van den tiend over het land ge- 
legen tusschen de rivier Qfluvius^ Matlinge en de beek 
Thurlede, die Har ga genoemd wordt*. Zoo nu door Harga^ 
gelijk zeer waarschijnlijk is, het water de oude Hark of Harg 
in den Hargpolder westwaarts van Schiedam bedoeld wordt, 
dan moet Matlinge in den Matenespolder ten oosten dier stad 
gezocht worden, en dit is ook de meening van Kluit. 
. Thurlede of Harga wordt hierdoor tevens zijne plaats 
aangewezen. 

LiORA, de Lier. Dit riviertje, dat thans niet meer bestaat, 
maakte in 985 de grensscheiding eener landstreek uit. Het 
had zijn bed tusschen de dorpen Naaldwijk en Hodenpijl, 
waar thans de oude Lierpolder gelegen is, en waterde waar- 
schijnlijk omstreeks den S teendij kspolder in de Maas uit. 

SuNNONMERi. In cencu giftbrief van 776 schonk zekere 
Godebertus aan de kerk van Lauresham eenig goed, gelegen 
tusschen de Schelde en Sunnonmeri ^. Kluit en anderen met 



I B\j Ktüit, II. n», 21. Öorkondenh. L n«. 95e 

A Verg. Smits en Schotel, L bl. 58. Van hunne Eem vond ik geen berigt, 

3 Van DB Wall, Priv. van Dordrecht^ I. bl. 4; Smits en Schotel, l.bl.6ii 

4 Kluit ♦ IL i. n». 19. Oorkondenb, I. n». 89. 

5 Cod, dipL Lauresh, ed. Tegernseensis, I. p. 1651 ,jAnno 8 glor. regis 
Karoli sub Oundelando abbatc, tradidit Godebertus in Lacu villa in Audaco 
inter Scald et Sunnonmeri et Gusaha mansum unum ,tt illam basilicam et casam 
quae desuper posita est." Kluit leest in lacu villa Maudaco^ (Hist. Criu II. 



8i 

hem verstonden daardoor het dorp Sonnemaar op het eiland 
Schouwen, daar hun geen water van dien naam bekend was. 
Daar het echter als grensscheiding geldt nevens eene andere 
rivier, laat^zich daaruit gissen, dat ook hier een water, geen 
dorp zal bedoeld zijn , en dit vermoeden wordt nog waarschijn- 
lijker, waAeer wij weten, dat althans in de 13* eeuw daar- 
omstreeks een water van dien naam bestond. 

In een charter van 1275 vindt men vermeld „zeker zout 
land, genaamd Dideriksland , gelegen ten zuiden van het wa- 
ter genaamd Sonnemare^^ ', en in een ander van 1279 heet het 
„Dideriksland tusscen de wateren die genaamd worden Sonne- 
maar en Greveningen" *. Die naam nu komt mij voor van 
noordchen oorsprong te wezen, en dus welligt van de Noor- 
mannen afkomstig toen zij deze kusten bezochten. In de Olif 
Trtjggvasonssage wordt in Skandinavië insgelijks een Sunnon- 
maeri nevens Nordhmaeri vermeld, en die naam beteekent 
Zuidmeer, even als in een ander IJslandsch stuk sunnan Rinar^ 
bezuiden den Rijn. Het schijnt dan hetzelfde te zijn als het 
diep of water Suthmare^ dat in brieven van laap en 1348 
voorkomt 3 en later het Zuiddiep heette, bij het Haringvliet 
gelegen, in de vorige etuw verzand en in 1759 met het graven 
der haven van Middelhamis onkenbaar geworden. 

GoLDA, de Goude, een water tusschen Schouwen en Dui- 
veland, strekkende van de Grevelingen tot aan de Ooster- 
schelde. Het komt voor in 976 ^. 

SuTHFLiETA, in den pagus Bevelanda, wordt in den zelfden 
brief vermeld. Het is het stroompje Zuidvliet, nog heden in 
Zuid-Beveland bekend. 



p. 43 et 59} en verstaat door bet laatste het verdronkene dorp Maie, hetgeen 
toch niet veel meer dan een bloote gissing is* Men zal misschien villam 
Aiidaco moeten lezen. 

1 Oorkondenb, I. n®. 506. 

2 Ibid., n*. 373. 

3 Ibid. I. n^ 316, en Reg. Voome AB. fol. 60 in het Rijksarchief, 

4 Ibid. I. N». 52: „super fluvium Golda terram.' 



«» 



82 

Laraha, in den zelfiien brief, en daarnevens was de plaats 
Hostbolt gelden. Elen en ander srhgnt thans niet meer bekend. 

DiPANHA. Almede in denzelfiien brief, en onbdcend. Kluit 
gist, op den klank af, Duivenee of Diependorst op het eiland 
Goedereede, maar zonder redelgken grond. Dresselhuis ver- 
klaart zich voor het eerste. 

ScALDis, de Schelde. Reeds de Romeinen kenden dezen 
stroom hq dien naam. Hg heeft, naar het schgnt, althans 
sedert de 8* of 9* eeuw denzelfden loop gehouden als t^;en- 
woordig. Het eiland Schouwen, oudrgds ScaUis, dat door 
dien stroom bespoeld wordt en er den naam van verkr^n 
heeft, wordt reeds in 976 als eene a&onderlijke gouw opge- 
geven. En van 'deze rivier versta ik dan ook het berigt van 
TheofHdus van Eptemach, dat Walcheren door de rivier de 
Schelde en eenen arm van de Brittannische zee omgeven is. '. 
Het is overigens bij de behandeling der Zeeuwsche stroomen 
een groot ongerief, dat van dit landschap bijna geene charters 
ouder dan de ia* eeuw bekend zijn, hetzij dat men die ver- 
loren heeft laten gaan, hetzij dat de onverschilligheid der 
ingezetenen ze ongemoeid in de archieven laat rusten. Wat 
Kluit van dien tijd mededeelt is niet veel, en na hem is er 
weinig of niet bijgekomen. 

HuNTE, de Hont of Westerschelde, wordt, zoover ik weet, 
voor het eerst in een stuk van 1161 vermeld, waar sprake is 
van de piscatio Huntemuden *. Deze visscherij behoorde aan de 
abdij van S. Michiel te Antwerpen, en volgens berigt van 
den abt, medegedeeld door Kluit (Hist. Crit. II. p. 171) 
lag die visscherij over het dorp den Agger bij Ossendrecht. 
Het was toen slechts een klein water, dat eerst in de 15* 
eeuw zijnen tegenwoordigen omvang gekregen heeft, doch de- 
wijl het ten zuiden voorbij Beveland en Walcheren loopt, 
welk laatste reeds in de 8* eeuw als een eiland voorkomt • , 
moet het toen reeds bestaan hebben. 



1 Vita S, JVillehr,^ c. 13: „Divertit in insulam Walachriam Scaldae fluvii 
et Britannici marb circunifluam bracliio.** 

2 Kluit, 1. l., IL i« N<>. 09. 

3 ^nn» Fuld» ad a. 837, bij Perz, L 361: «^Nordmanni tributum exactantes 



83 



CiNCFALA, SiNCFALA. lil dc oudc Lex Frisioftum uit de 
8* eeuw wordt een deel van Friesland aangeduid als gelegen 
tnter Flehi et Sincfalam '. Ledebur verstaat daardoor verkeer- 
delijk de Maas; het is niet anders dan het Zwin, zooals de 
schrijvers der 13' eeuw nog getuigen: bij voorb. Maerlant: 



Tus^cen der Wesere enten Zwene^ 
Dat tien tiden hiet SincvaL 



en elders: 



Tfolc dat upter zee woent al 
Tusscen der Wesere ende Sincval^ 
Dat wi Vrieselant heten bi namen. 

Ook in een charter van 1241: „tusschen onze stad Dam en 
de haven in de landtaal Cincval geheeten"*. De oude uitleg- 
ger van Adam van Bremen, die in de ii* eeuw leefde, schrijft 
Cincfal^x aan de verklaring van dien naam waag ik mij niet, 
maar zwin is eene in Noord-Holland nog gebruikelijke benaming 
voor eene kreek of doorvaart tusschen twee banken. Zoo heeft 
men tusschen Wieringen en het Nieuwe- Diep het Zuiderzwin ^ 



in Walchram insulam venerunt.'* — Prüd. Trecensis, Ann, Beru ad a 837 
^^Nordmanni irruptione solita Frisiam inrueutes, in insula qtiae fFalacria di- 
citur, nostros imparatos aggressi, miiltos trucidaverunt , plures depraedati sunt." 
Ook Alcuini Fita S, fFillebr,^ I. 13: „venit (WO ad quandam villam (var. 
insulam) ffalachrum nornine." 

1 Lex Frisionunij t. 1, 10 , en t. 4, 3, Zie ook het Hunsingoër Landr., 
pctitio 10, hier vóór bl. 48. Wat Hüydecoper op Melis Stoke I. 141 volgg. 
hiertegen redenee^^, verdient thans geene wederlegging meer, 

2 Zie deze en andere plaatsen bijgebragt in het werkje van Dresselhuis, 
de Prov. Zeeland tri hare oude gesteldheid y bl. ^6, en bij Ack^r Stratingh, 
t. a. p. I. 145. Het charter van 1241 luidt: „infra villam nostram de Dam 
et undique infra portum qui vulgariter appellatur Cincval y^"* en is gedrukt bij 
Kluit, II. p. 1032. 

3 „De Ripa in Flandriam ad Cuicfal (!• CincfaV) velificari potest duobus 
diebus et totidem noctibus. De Cuicfal ad Prol in Anglia duobus diebus et 
una nocte.'* Sigcama en zijne naschrijvers tot heden toe hebben hier verkeer- 
delijk Sindyal en Sendyal gesteld, schoon Hüydecopee hen reeds te rcgt gie- 
wezen had. 



84 

het Boterzwin^ het Middehwin en anderen, en zoo zal het 
Sincfal, als de voornaamste inham, bij uitnemendheid het Zwin 
genoemd zijn, waardoor de oorspronkelijke naam langzamer- 
hand in vergetelheid geraakt is. 

Na al deze uitdrukkelijke getuigenissen kan men wel aan de 
identiteit van het Sincfal met het Zwin niet twijfelen, en er 
zijn dan ook in Zeeland nog eenige sporen van Friesche in- 
stellingen bewaard gebleven, namelijk de verdeeling der lande- 
rijen naar het aantal vee, zooals die in de oudste charters 
voorkomt; ook zou de naam Zeeland aan deelneming van dat 
groote bondgenootschap der Friezen kunnen doen denken, dat 
van ouds de bond der zeven 2^1anden genoemd werd, oSchoon 
het ook in ' lateren tijd zich niet westwaarts van het Flie 
uitstrekte. 

Het Sincfal of Zwin was dan een inham; maar daar deze de 
uiterste grens van Friesland vormde, moet die een landschap 
afgesloten hebben, en in de 7* eeuw even aanzienlijk geweest 
zijn als de Schelde, die mede eene gouwgrens was «, althans 
waar zij tusschen de eilanden doorloopt. Neemt men die tot 
aan Bergen op Zoom voor de oostelijke grensscheiding, dan 
moet tusschen deze en het Zwin, naar alle waarschijnlijkheid 
hetzij een water, hetzij eene landweer aangenomen worden, 
die de paling was tusschen Friesland en Vlaanderen. Hiervan 
vindt men echter, zoover ik weet, in de gedenkstukken geen 
berigt, want het bestaan van Keizer-Ottos-gracht is niet ge- 
noegzaam bewezen. Volgens de kerkelijke geographie moet zich 
Friesland tot bij Brugge toe uitgestrekt hebben, want zóó ver 
reikte de geestelijke heerschappij van den Utrechtschen bisschop; 



1 Zie VON Ledebur, die munster, Gauen und die si eb en seeL FtlesU^ s. 53 
ff., die dit met bewijzen aantoont. Verg. ook van Doornincr. Comment, de 
Frisiae terminis , p. 119. sqq. Over den naam Zeeland, in middeleeuwsche 
oorkonden Maritima^ marinae partes, en Zeeuwen Sueyij ware meer te zeg- 
gen dan hier de plaats toelaat. Ik zal er later op terug komen; alleen merk ik 
hier nog ter loops op , dat de Frisiones et Suevi herhaaldelijk sedert de 7* eeuw 
nevens elkander genoemd worden. 

2 In de i3<i eeuw treffen w^j haar als zoodanig aan. Zeeland beooster- en 
bewester Schelde is in de oorkonden van dien djd eene algemeen bekende 
bepaling. 



85 

evenwel heerschte deze ook over volkeren, niet van Frieschen 
stam, gelijk de Betuwers. Het verdient ook opmerking, dat 
in de rijksverdeeling van 839 het hertogdom Friesland slechts 
tot de Maas zich uitstrekte » , zoodat Zeeland er derhalve niet 
toe behoorde, en het is tevens niet voorbij te zien, dat het 
Hunsingojer landregt verhaalt, dat Karel de Groote de heer- 
vaart der Friezen tot het Sincfal had willen uitstrekken, doch 
dat zij hem een voorregt van Pippijn tegenwierpen, waarbij 
die niet verder dan tot het Flie gaan zoude. Wat hiervan waar 
zij, is moeijelijk uit te maken, maar het toont in allen gevalle 
dat Zeeland reeds zeer vroeg, waarschijnlijk vóór de 9* eeuw, 
geheel van Friesland gescheiden was. 

Eene andere zeer bekende Zeeuwsche grensscheiding is de 
Hedinese^ doch daar deze eerst in de 12' en 13' eeuw voorkomt, 
mogen wij haar ter zijde laten , om tot de rivieren va,n Noord- 
braband over te gaan. 

StRUONA, de Striene. De loop dezer rivier in den ouden 
tijdxis zeer duister, eensdeels wegens gebrek aan berigten, 
anderdeels doordien het land door haar bespoeld , in den water- 
vloed van 142 1 grootendeels verdronken is. De oudste melding, 
die ik er van ontmoette, is in eenen brief van 966, waarbij 
keizer Otto aan de abdij van Nivelle bevestigt de erfenis van 
S. Geertruid, gelegen in de gouw Tessandria, aan de rivier 
Struona^ in de villa Bergom , benevens de eilanden Bieveland , Spie- 
sant en Gerselre of Gerseke *. Men heeft dit Bergom door Ber- 
gen op Zoom verklaard, wegens de gift dier eilanden; mis- 
schien zou men er Steenbergen door kunnen verstaan, eene oude 
plaats in. het land van Strijen en digt bij de rivier Striene gelegen. 
Wel zou men om den naam aan Geertruidenberg willen denken, 
doch dit lag niet aan de Striene, maar aan de Donge, blijkens 
eenen giftbrief van Hilsuindis of Hilzondis, gravin van Strijen 
aan het Thorensche klooster, van 992, waar die plaats genoemd 
wordt Mons littoris^ en de abdis van Thom noemt die in 1262 



I Bondam, I. N*». ^2: „ducatum Fresiae usque Mosam." 
• 2 MiRAEUS, Opera dipU^ I. 654: Hereditas S. Gertrudis sita in pago Tessan- 
dria super fluvio Siruona in villa quae dicitur Bergom ^ cupi integritate sua illic 
aspiciente; insulae tres, prima Bievekint, secunda Spiesant, tertia Gerselre." 



86 

Mons S. Gertrudis '. Er moet bovendien nog een brief van * 
Otto n (dus uit de laatste helft der lo* eeuwj bestaan, waarin 
opgenoemd worden: „in de gouw Scaldis de villa Bergis met 
drie eilanden Sprange, Waterange, Steninge, met kerk en tol; 
in de gouw Stria^ in het er^oed der uitverkorene maagd 
zelve, Mons met zijn toebehooren, Tremella (Drimmelen), 
Stumahem en de geheele visscherij bij de Maas** *. 

Van den verderen loop der rivier vinden wij uit die dagen 
geen berigt, maar volgens berigten der 13* en 14* eeuw begon 
zij bg Strijenmonde, eene plaats thans verdwenen , maar vroeger 
digt bij het dorp Klaaswaal gelegen , waar zij in de Maas uitliep 
en waar reeds in 1274 een tol was. Van daar ging zij zuid- 
waarts (misschien met nog een zijsprank de Kromstrijen) langs 
Bodemaerort en waarschijnlijk door het zoogenoemde Strij- 
mondsche diep en het thans breede Volkerak, voorbij Steen- 
bergen en den polder Mattenburg, ging. achter Tholen om en 
vereenigde zich tusschen Poortvliet en Schakerloo met de 
Schelde, op welk punt in de 14* eeuw de Strijenpolder afge- 
damd werd. Daar het niet tot ons onderwerp behoort dit verder 
na te gaan, als zijnde van lateren tijd, gaan wij tot andere 
rivieren over ^. 

MoERWATER. In het aangehaalde charter van 992 leest men 
ook van een kasteel Sprundelheim gelegen aan de rivier Moer- 
water. Alting beweert, dat er in sommige afschriften ilii?ri/7//? 
staat 4, doch Moerwater is zeker de ware lezing. In een stuk 



1 Van Mieris, L 50: ^^Mons littoris ubi beatissima Getrudis corporaliter 
conversata est." Vgl. gramaye, AnU Bred,, p. 10. 

2 59 In pago Schaldis villa Bergis cum tribus insulis Sprange, Waterange, 
Steninge, cum ecclesia et teloneo, in pago Stria^ in patrimonio ipsius electae 
virginis, Mons cuin appendiciis, Tremella nunc Dtummelen (NB. dit is stellig 
eene glosse^, Stumahem et omni piscatura ad Mosam." — Ik heb overal te 
vergeefs naar eene uitgave van dien brief gezocht, die ook bij van Mieris 
ontbreekt. Deze plaats alleen wordt bij Gramaye, in Oudenhovens Beschr, 
van Zuidholland en bij Acker Stratingh, bl. 136 aangehaald, als ook bij 
ALTING, maar geen hunner geeft z\jne bron op. 

3 Zie o. a. de stukken bij Eimerins Zeeuwsche Oudlu Vossemeer^ bl. 143 
volgg. VAN Mieris II. 123. III. 754 en het Reg. Paalschelding in het Rijksarchief. 

4 Not, Germ.^ II. p. 126. 



8? 

van 1365 komt een Jan Moerwaler voor, die vermoedelijk 
daarvan zijnen naam ontleende ». Sprundelheim is bij het tegen- 
woordige dorp Sprundel in Noordbraband te zoeken. *. 

HüOLTENA. Deze naam wordt gevonden in eene oorkonde 
van 9665 waarbij zekere Honolfus eene hoeve wegschenkt, 
gelegen in Teisterland aan de rivier Huoltena; doch ik gis, 
dat de lezing bedorven is ^. 

DiGENA, een klein riviertje in Noordbraband, bij het dorp 
Diessen; immers zóó wordt het opgegeven in het testament van 
Willebrord van omstreeks 726*. Het is, volgens Ackersdijck, 
het tegenwoordige riviertje de Diesse, tusschen Hilvarenbeek 
en Oosterwijk, niet ver van het dorp Diessen gelegen*. 

DuTHMALA, de Dommel. Van dit riviertje treffen wij mede 
in het begin der 8' eeuw reeds tamelijk veel berigt aan, door 
de melding van onderscheidene plaatsen aan zijne oevers gelegen, 
als: in 70^,' vtUa Waderlo super fluvium Dutmala^ thans 
het dorp Waalre; in -^ 10 Hoccascaute^ of, zoo als Ackersdijck 
lezen wil, Bobanscot^ super fluvio Dudmala^ thans het gehucht 
Baschot, bij Diessen; in 711 Haeslaos in pago Texandriae super 
fluvio Dudmala^ in 712 Levetlaus super fluvio Dutmala^. 

Thans wenden wij ons weder oostwaarts , ten einde nog eenige 
wateren in Gelderland en Overijssel na te gaan, die wij vroeger 
niet behandeld hebben. 

Agilmari. In den jare 950 gaf keizer Otto eenige goedc- 



1 zie Charters en Geschiedk, bescheiden betr» het land van RayesteiHi 
uitgeg* door het N, Br ah» Genootschap ^ N*». 22. 

2 Van de Wall, Priy* van Dordrecht,^ I. bl. 4, zoekt dit water in de 
baronnij van Breda; van Goor, Beschr, van Breda ^ bl. 392, meent, dat het 
in voorgaanden tijd zijnen loop veranderd hebbe en vervolgens bekend gebleven 
zij onder den naam van Leurzeyaart. 

3 Van Goor, 1, L bl. 404; Miraeüs L 654: „Honolfus — dedit — mansam 
unam in comitatu Testrebantensi super fluvio Huoltena»* 

4 MiRAEus, 1. 1. L 11: 53 villa quae vocatur Diosna in pago Taxandrio super 
fluvio Digena" 

5 Ackersdijck, over Taxandriê, in de N. Werken der Maatsch* van Ned, 
Letterkunde^ V. i. 122. 

6 Zie al deze brieven by Martene et Durand, 1. 1. I. 14 — 19, en verg. 
de ophelderingen van Mr. Ackersdijck, t. a. pi. bl. 116 volgg. 



y 



88 

ren en daaronder Agilmari in de gouw Velue in het graafschap 
van Lingerus (Liugerus?), aan het klooster Engeren *. Van 
Spaen kon niet uitvinden wat daardoor bedoeld werd, doch 
VAN AscH VAN WijcK zag te regt dat het was het Egel- 
meertje aan den voet des Amerongschen bergs^, zoodat, indien 
de opgave van den brief juist is, de grenzen der Veluw;e zich 
toen meer westwaarts moeten uitgestrekt hebben, dan later. 
Hemus, de Eem. Van dit riviertje, dat bij Renen ont- 
springende, naar Amersfoort vloeit, en vervolgens voorbij 
Eembrug in de Zuiderzeie valt, vindt men reeds in de 8* eeuw 
melding. Ten jare 776 gaf Karel de Groote aan de Utrecht- . 
sche kerk zijne villa Lisiduna (Leusden) aan den oever van 
den Hemus, benevens vier foreesten, Hengestschote, Forn- 
hese, Mokoroth en Widock, gelegen aan beide zijden dier 
rivier 3. Kan men nu de ligging dier wouden bepalen, dan 
wordt hierdoor de oude loop des strooms duidelijk. De heer 
VAN AscH VAN WijcK heeft dit beproefd in zijne verhande- 
ling over den loop der Eem, en, ondanks de zonderlinge stel- 
lingen in dat werkje voorkomende, daar de schrijver die rivier 
naar Schokland en Hemelum in Friesland laat heen dwalen, 
is evenwel zijne locale kennis niet te verachten. Volgens hem 
dan ^ lag Hengestschoten, later Henschoten geheeten, ten wes- 
ten van het dorp Woudenberg, zich strekkende van den berg 
af naar de lage vlakte aldaar, en Fornhese (later Vernheese en 
Overheese^ bij den Amersfoortschen eng; de ligging der twee 
overige wouden bleef den schrijver onbekend. Indien voorts 
zijn gevoelen doorgaat, dat de stad Amersfoort van de rivier 
de Eem haren naam ontleend hebbe *, dan laat zich ook wel 



1 Bondam, I. N'. 49. Sloet n». 91. 

2 Van Asch van Wijck, Proeve over den ouden loop der Eem, bl. 21. 

3 MiRAEus, I; 245. Heda, p. 41: 3, villa nostra nuncupante Lisiduna, in 
paigo qui vocatur Flehite super alveum Hemt — etiam et forestas illas, qua- 
rum vocabula sunt Hengestschote, Fornhese, Mokoroth, Widock, quae sunt 
de ambabus partibus Hemi." 

4 T. a. pi. 26 en 52, 53. De kaart in den Tegenw» St. van Utrecht noemt 
dit echter Heischoten, 

5 In eenen brief van 1028 Amersforde ^ bij Bondam, I. N«. 73. Grammatisch 
heeft die afleiding nog eenige moeijelijkheid; het zoude Amisforde o{ Amereforde 



89 

met hem aannemen, dat Amerongen daarnaar genoemd zal 
zijn ' , en daar de gouwen gewoonlijk door rivieren of beken 
begrensd werden, zou dan misschien de Eem die grensschei- 
ding hebben kunnen zijn, althans indien het waar is, dat de 
Veluwe zich toen westelijker uitstrekte, dan later. Tot nog 
toe kan men echter dat bewijs uit de oorkonden vafti dien tijd 
niet leveren «. 

IsLA, HiSLA, de Geldersche IJssel in onderscheiding vaii 
den Hollandschen. Men onderscheidt den eerste in den Nieuwen 
en Ouden IJssel; gene een tak van den Rijn, loopende van de 
schans IJsséloord naar Doesburg, deze ontspringende uit het 
Westfaalsche gebergte, en vlietende voorbij Doetinchem, ins- 
gelijks naar Doesburg, van waar hij verder noordwaarts langs 
Zutphen en Deventer stroomende, zich bij IJsselmuiden in de 
Zuiderzee werpt. De nieuwe IJssel wordt door de meesten 
voor de bekende Drususgracht gehouden; hoe dit zij, die 
stroom bestond althans in de middeleeuwen en had, enkele 
kleine veranderingen daargelaten, zooals de vergraving in de 
vorige eeuw aan den zoogenoemden kop van den IJssel^ den- 
zelfden loop als tegenwoordig. 

In de oude gedenkschriften der 9' eeuw wordt de IJssel 
opgegeven als de grensscheiding tusschen Franken en Saxen *, 

moeten zijn, gesteld dat men toen ook de rivier Aam heette en die naam 
mannelijk was. 

1 In II 27 Amerungon, Ibid II. N^. 24. 

2 Ik ga hier opzettelijk des schrijvers gevoelen omtrent eeuen ouden Rijn- 
arm in die streek, met stilzwijgen voorbij, omdat hij slechts gissingen oppert 
en geen enkel bewijs uit oude stukken bijbrengt. Zie overigens de wederlegging 
van Dr. Acker Stratingh, t. a. pi. bl. 214—224, en een charter van 1127 
bij Bondam II. N\ 24, waaruit blijkt dat hier toen reeds enkel veenen waren. 
Alleen willen wij nog iets in het midden brengen, omtrent zijne stelling, dat 
Renswoude, vroeger ook Rijnswoude en in een charter van 855 sylya Hrenhem 
genoemd, den naam naar den Rijn zou verkregen hebben. Dit is grammatisch 
onjuist, want de Rijn heet in de oude oorkonden in de landtaal altijd Rin^ 
nooit Reriy en bij zamenstelling en afleiding geldt steeds de Duitsche vorm, 
zoodat dit juist bewijzen zou, dat dit bosch naar Renen (855 Ilreni) en niet 
nadr den Rijn genoemd is. 

3 Altfridi Fita 5. Ludgeri^ bij Leibnitz, Scripptu rer. Brunsy, I. 88 en 
bij Pertz II. 408. „In confinio Francorum atque Saxonum secus fluvium Isla* 

— Even zoo Hucbaldi F» ó. Lebuini b(j Pertz II. 361. 



po 

en daarom werd aan den linker oever der rivier te Huilpa 
(Wilp} door den H. Ludgerus eene kerk gesticht. Die scheiding 
tusschen twee volkeren was het ook tusschen twee gouwen, 
Felua en Hameland, welk laatste ergens uitdrukkelijk tot 
Saxen gerekend wordt'. Daar nu, zooals ik reeds boven op- 
merkte, de gouwen veelal door rivieren begrensd werden, is 
het 'niet denkelijk, dat, zooals sommigen meenen. Hameland 
zich ook over de rivier zou hebben uitgestrekt, en even on- 
aannemelijk is het, dat de stroom zijn bed zou veranderd 
hebben " ; alleen schijnt eene kleine streek lands tegenover 
Zutphen en Deventer gelegen , door latere regtgraving der rivier 
van het overige gescheiden te zijn. 

Van Spaen en Ledebur. hebben echter die stelling beweerd 
ten aanzien der dorpen Doomburg, Angeren en Velp, die in 
een charter van 891 heeten te liggen in Hameland, hoewel de 
twee eersten thans in de Betuwe, het laatste op de Veluwe 
ligt*. Doch dat dit met anders is dan eene vergissing, bij 
buitenlanders in dien tijd zeer gewoon, blijkt daaruit, dat 
Bruoche of Biljoen, dat nog iets oostelijker ligt dan Velp, in 
eenen anderen brief van 1076 uitdrukkelijk gezegd wordt te lig- 
gen op de Veluwe*, en Angeren, in een register der ii'eeuw, 
in de Betuwe geplaatst wordt*. 

De streek, langs de boor4en der rivier gelegen, heet ook in 
oude stukken Isloi^ hetgeen -men niet als eene bijzondere gouw 
afgescheiden van Hameland behoeft te beschouwen; mijns oor- 
deels was het een toevallige naam, duidelijkheidshalve aan die 



1 SiGEBERTUS Levita, Ftta Theoderici episc, Mett, bij Leibnitz, Scriptt, 
R, Br. 9 I. 294: ^^Everhardi comitis in pago Saxoniae Hamalant.'* 

2 Dit wordt o. a. beweerd door Tadama in zijn opstel Bij dr* tot de kennis 
van den ouden loop van den IJssel^ in den Overij'ss, Folksalm* 1852. Eenige 
kleine regtgravingen mogen door hem bewezen zijn. zij zijn echter onbeduidend 
en hy steunt meermalen te veel op onzekere overlevering. 

3 Van Spaen, InU tot de Hist, van GelderU^ IV. 134, 138, 143; Ledebur, 
das Land u. Folk der Bructerer^ s. 75. Het in den tekst genoemde charter 
leest men bij Bondam, I. N<». 41. 

4 Sloet N». 4: Bruoche. praedium in pago Velue in comitatu Diedcrici." 

5 Van den Bergh, Gedenkst, N^. i. Sloet n*. 122. 



91 

streken gegeven, terwijl Hameland de oude gouwnaani was. 
Zoo lag b. V. Wichmond zoowel in Isloi , als in Hameland ' ; 
de verdere plaatsen in Isloi gelegen , zijn : Ocanni of Okinni * ; 
Spana (misschien Spaansweerd) *, Wesderewalde en Aschen- 
dorpe^. Een graafschap Islegouwe, dus langs den IJssel, werd 
in 1086 door den keizer aan de Utrechtsche kerk geschonken ^ , 
en ook dit, zooals wij later zullen aanuoonen, was alleen eene 
geographische benaming voor Salland. 

Wat de rivier zelve betreft, daarvan komen ook nog eenige 
afzonderlijke berigten voor. In het leven van Ludgerus door 
een Werdenschen monnik heet Widmundi (Wichmond) eene 
plaats gelegen juxta fluvium Isla ^. Een charter van 1059 maakt 
melding van de uiterweerden en eilanden in den IJssel, van 
Arnhem tot Deventer ^ ; deze plaats zelve heet in het leven 
van den H. Lebuinus door Hucbald, eene haven (portus) ®. Een 
brief van 11 80 spreekt van Menardinghamme (bij Zutphen) en 
den wildban aan beide zijden des IJssels^; een ander van 973 
vermeldt de visscherij in den pagus Salon (Salland) en in den 
stroom YsoIa^^\ nog een ander van 1046 beschrijft de gren- 
zen eens graafschaps in Hameland langs twee zijden van den 



1 Bondam, I. N°. 7: Sloft n». 15. Lacomblet, i. N». 4. 

2 Sloet, N». 9: „in pago Hisloi in villa quae nnncupatur Ocanni.^ N^. 18 
„hova una Okinni in pago Hisloi.^ 

3 Ibid. I. N». 83: „In Spano in pago Isloi" Ledebur, die funf münsU 
Gauea, s. 73, verstaat er onder Spahn auf dem Hümmling^ doch ik geloof 
te onregt. 

4 Bondam, I. 83. 

5 DuMBAR, Kerk. en fVereldl. Deventer^ bl. 445. 

6 Bij Pertz, Monum, Germ, HisU^ II. 419. 

7 Bondam, I. N^. 89: „Decimam insularum a Renen usque Arnhem, et ab 
Arnhem usque Daventriam: insularum dico, quae etsi sint nondum arantur et 
earum quae ex alluvione Rheni et Islae adhuc coiigeri debent, sive in medio 
fluminis sint, sive ripam tangant.'* 

8 Bij Pertz, 1. 1. II. 364: „Humo reconditur (S. Lebuinus) cmn debita 
honorificentia in ecclesia portus Daventriensis.^ 

9 Bondam, II. N*. 15. 
To Bondam, I. N». 57. 



»» 



92 

IJssel 1. Eeene oorkonde van 815, boven aangehaald, noemt 
een veen of moeras, waar die rivier zich in zee stort *, en in 
1133 vinden wij daar het dorp Islemuthen^ d. i. IJsselmond, 
vermeld *. 

Uit de onderlinge vergelijking dezer berigten blijkt dan vol- 
doende, dat reeds sedert de 8' eeuw de IJssel boven Arnhem 
zich van den Rijn scheidde, langs Wichmond, Zutphen en 
Deventer stroomde, en zich bij IJsselmuiden in. zee wierp. 

Zoo hebben wij nu verslag gegeven van al de Nederlandsche 
wateren, in het tijdvak van de 7* tot de ia* eeuw, voor zoover 
ons daarvan berigt bij tijdgenooten voorkwam en met ter zijde- 
stelling van die stroomen, waarvan eerst in lateren tijd gewag 
geschiedt. Wanneer dat onderzoek in verscheidene opzigten tot 
geheel andere uitkomsten geleid heeft, dan de tot nog toever- 
kregene, dan bewijst dit te meer, hoe noodzakelijk het is de 
bronnen zelve te raadplegen , en hoe weinig men op de kronijken 
der 16" en 17' eeuw bouwen kan. Zoo heeft men echter meestal 
met de oudere geographie gehandeld, terwijl men bij de volks- 
geschiedenis zulk eeneligtgeloovigheid algemeen zoude afkeuren, 
en, of dit niet genoeg ware, heeft men met die kronijkverhalen 
eigene gissingen zamengeweven en 'slands toestand geschilderd, 
niet zoo als de geschiedenis dien voorstelt, maar zoo als men 
zich dien droomde. 



1 Ibid. I. N®. 78. Over de grenzen vnn dit graafschap is zeer getwisu Zie 
Bondam ald. en Racer, Oyerijss, GedenksU^ su a. bl. 6*;^^ st. 6. bl. 375 en 
SC 7. bL 143. Wy zullen later, bij de behandeling der gouwen op dit onder- 
werp terugkomen. 

2 Zie boven, bL 53. 

3 Bij Racer Gedenksu Zoo leest men ook in de oude aanteekening van 
den abt Caesarius> op het register der abdij Pnim, van 1222, bij Bondam, !!• 
N". 114 2 „ Ubi flumen magnum, quod Dy sla CYsla) appellatur, intrat mare 9 
habemus piscationem apud unam villam quae vocatur.** .... en van elders 
blgkr, dat die villa IJsselmuiden was. Zie Nyhoffs By dragen ^ deel V. bl. 230. 



HOOFDSTUK III. 



BESCHOUWING DES LANDS IN HET ALGEMEEN. 



Hebben wij in de vorige hoofdstukken den toestand onzer 
kusten en den voormaligen loop der rivieren nagegaan, thans 
gaan wij over tot de beschouwing van het land zelf, want ook 
dat heeft in den loop der eeuwen vele veranderingen ondergaan 
en was vooral in den aanvang van het tijdvak dat wij behandelen, 
in vele opzigten anders van gesteldheid dan in onzen tijd. 
Wouden zijn in bouwland of veenen, meren en poelen in vrucht- 
bare weiden herschapen; door de bedijking van rivieren en 
polders hebben de jaarlijksche overstroomingen opgehouden, 
die voormaals zoovele verwoestingen aanrigteden, maar daaren- 
tegen ook het vruchtbare rivierslib over de landen bragten. 
Door die bedijkingen is tevens de bedding dier rivieren gedurig 
opgehoogd, dikwijls tot boven het binnenland, zoo dat de 
vaart op de stroomen moeilijker wordt , daar nu het slib daarin 
moet 'bezinken, en de genoegzame verhooging en versterking 
der dijken insgelijks meer en meer bezwaar oplevert, zoo door 
het gebrek aan tegenwigt van de binnenzijde als door de nood- 
zakelijkheid om wegens de verhooging van den waterspiegel, 
die mede telkens op te hoogen en te verzwaren , waaruit VK)lgt 
dat men uit de tegenwoordige hoogte der landen geen besluit 
kan trekken om de mogelijkheid der rivierloopen en uitwateringen 
in vroeger tijd te beoordeelen, en dat daartoe de naauwkeurige 
kennis van 'slaiids voormaligen toestand onmisbaar is. 



94 

Wij zullen dus dien voormaligen toestand in dit hoofdstuk 
trachten op te helderen en daartoe eerst het land, daarna de 
bevolking beschouwen. Ten aanzien van het land komen 
achtervolgens in aanmerking de wouden, de moerassen, de 
bedijking en het aanleggen van land- en waterwegen. Ten aan- 
zien der bevolking, hare sterkte, hoe zij verspreid was, hare 
namen. 

De wouden. 

Men behoeft slechts eene oppervlakkige kennis van 'slands 
vroegeren toestand te hebben om te weten dat de grond voor- 
maals zeer boschrijk was, ja dat geheele streken door digte 
wouden overdekt waren , die eerst langzamerhand uitgeroeid of 
op andere wijze vernield zijn. De namen van een groot aantal 
plaatsen op woud of hout uitgaande , de beschouwing der veenen , 
waarin onmetelijke wouden begraven liggen , en de overlevering 
in verscheidene provinciën duiden dit genoegzaam aan. Zoo 
vertellen de oude kronijken van het ontzagchelijke woud zonder 
genade door keizer Claüdius dus gedoopt, waar men de beeren 
hooren grimmen, en leeuwen (!) en everzwijnen y,die soe 
vreeseliken gebaerden , dat een mensche gruwen mochte " * ; 
en eene andere sage vermeldt, dat Willebrord geen kans 
ziende om zoolang die wouden in stand bleven, de woeste 
inwoners te bekeeren, den hemel smeekte, die door een wonder 
der Goddelijke Almagt te vernielen, en dat daarop een ont- 
zettende storm uit het noordwesten zou zijn opgestoken, die 
in eens alle die digte bosschen van de zee af tot Nijmegen 
toe omver wierp en ten gronde toe vernielde, hetgeen echter 



I Deze overlevering is reeds oud, men kan ze tot in het hegin der i4eeeuw 
nasporen. Zie van Velthem Sp, Hist, B. 3. C 22. Het gedicht de Maghet 
van Gend vs. 241 (waar het dat woud van onghenadicheden heet) in Blom- 
MAERTS Oudvl. Ged. II. 108. Voorts Cr on, van HolU Leiden 15 17. fol. 17 &, 
die het uitstrekt van Doornik tot aan den Rijn, ook het Goudsche kronijkje 
van 1478. De Excellente cron. van Flaend. Antw. 1531, bl. 3 en van Vaer- 
NEwijCK Hist, yan Beigis, Ghend 1574. bl. 96^ plaatsen het in Vlaanderen. 
Meestal zoekt men het in Zuidholland in de omstreken van Leiden. 



95 

door de geschiedenis tegengesproken wordt, want lang daarna 
was Holland nog zeer boschrijk. 

Bijna in elke provincie vinden wij in de oorkonden diens 
tijds van groote bosschen gewag gemaakt. In Friesland wordt 
reeds ten tijde der Romeinen van het woud van Baduhenna 
gesproken, in later tijd was het Kreilsche bosch vermaard, 
niet ver van Hinlopen gelegen en thans door de zee verzwolgen 
en eene zandplaat geworden die nog den naam behoudt. De 
Friesche kronijken weten hiervan veel te verhalen, maar wie 
bewijst ons of het waar is. In charters heb ik er niets van 
gevonden. 

Ook het kwartier de Zevenwolden moet blijkens den naam 
zeer boschrijk geweest zijn, daar en elders in Friesland treft 
men bovendien een aantal plaatsen aan met den uitgang woud. 

Op Texel wil men dat ten Noordoosten insgelijks een bosch 
gestaan hebbe, thans weggespoeld. Hadr. Jünius verhaalt dat 
40 jaar voordat hij zijne Batavia schreef, een man van 120 
jaren onder eede getuigd had, dat hem nog heugde dat er een 
bosch op het Texelsche strand stond '. Hoezeer Jünius niet 
zeer geloofwaardig is, komt dit verhaal toch niet onwaarschijn- 
lijk voor. 

In Noordholland doet de naam der zeewering de Honds- 
bosschen bij Petten aan een voormalig bosch denken, doch er 
zijn daarvan geene berigten tot ons gekomen ; overigens heeft 
dit gewest, vroeger overal door meren en wateren gebroken, 
minder hout gehad dan anderen. Slechts enkele plaatsnamen 
komen voor, die op hout of woud uitgaan. 

Belangrijker was het nog bestaande Haarlemmerhout, waarvan 
wij de eerste melding aantreffen in den Utrechtschen blaffert 
der lo* eeuw, en later »; het schijnt zich oudtijds veel verder 
uitgestrekt te hebben dan thans; in dè 14' eeuw vond men er 
nog wilde stieren *. 



1 H. JUNii Batavia p. 296. Verg. ook Paludanus bl. 94. 

2 Oorkondenb. I. n". 33. Zie ook van Mieris I. 165. 

3 Grafel. reken, van 1344, bij van Wijn Hist. ayondst. II. 4. 87. „Twee 
wilde ossen ende een hert uten houte van Harelem,*' 



96 

In de omstreken van Leiden zoekt men gewoonlijk het be- 
ruchte woud zonder genade^ zooals wij reeds opgemerkt hebben. 
Van elders blijkt het dat die streek vroeger buitengewoon 
houtrijk was; zoo heeft men daar de dorpsnamen Voorhout, 
Zoeterwoude, Hazerswoude, Rijnzaterwoude, Esselijkerwoude 
en daar liggen uitgestrekte bosschen in de veenen begraven, 
veelal van berken en elzenhout, maar ook eiken. Naar mij 
daar ter plaatse door mannen die het onderzocht hadden, berigt 
is, zijn daarin geene de minste sporen van bewoning gevonden; 
waarschijnlijk was het een uitgestrekt moeras dat bij sterken 
regen grootendeels ongenaakbaar was en waar het Rijnwater 
bij wintertijd vrij door heen spoelde, want al is het dat het 
rivierbed toen lager was dan thans, ook die boomen liggen 
piinstens 4^5 voet beneden de oppervlakte, sommigen dieper. 
Of er in de ii* en 12"* eeuwen, toen de bovengenoemde 
dorpen voor het eerst genoemd worden, nog bosschen be- 
stonden, blijkt niet. 

Bij Voorschoten had men het Schakenbosch , dat nog in 1 569 
ruim 47 morgen groot was, en waarschijnlijk vroeger aan het 
Haagsche bosch paalde * . Dit laatste , dat de oude HoUandsche 
kronijk van 1517 voor een heilig bosch uitgeeft*, was een 
grafelijk domein, waarin door koning Willem II een jagtslot 
gesticht werd en dat veel uitgestrekter was dan thans. Nog 
dragen vele straten der hofstad in hare namen blijk van eertijds 
lanen geweest te zijn, zoo als het voorhout, de laan, de glas- 
blazerslaan, de houtstraat en anderen. 

Zeeland is waarschijnlijk altijd arm aan bosch geweest wegens 
het door honderde kreeken en plassen doorsnedene terrein. 
Vlaanderen daarentegen was houtrijk ; of het forestum Wasda 
het tegenwoordige land van Waas is, blijft nog onbeslist. 

Ook ih Noordbraband waren aanzienlijke bosschen, waarvan 



1 JUNii Batavia p. 143, 172. Acker Stratingh. I. 10. 

2 Die Cron, van HolL enz. fol. XI b „ after theylige bosch daer nu tsgra- 
venhage staet." Verg. Junfus 1. 1. p. 172 en vooral van Wijn, Hisu avondst, 
II. 4. 88. 



97 

nog vele plaatsnamen getuigen, onder anderen die der hoofd- 
stad; in de ii* eeuw worden de bosschen te Vucht en Rum- 
mel vermeld *. Maar vooral was Gelderland voor een groot 
gedeelte met digte wouden bedekt, die zelfs heden nogtendeele 
bestaan. Hieronder is vooral vermaard het zoogenoemde Rijks- 
wald^ dat zich van de poorten van Nijmegen tot aan Goch 
uitstrekte en een woest natuurwoud was met bergen en dalen, 
beken en sprongen doorsneden. Het behoorde met de stad aan 
het rijk en Karel de Groote plag er dikwijls het vermaak 
der jagt te genieten. Ten jare 1040 vindt men eenen afzon- 
derlijken forster (syndicus forestarius^ daarvoor benoemd *. 
Nog in de 14* eenw bevonden er zich wilde paarden in* en 
in de i6* eeuw werd het door vele wolven bewoond; sedert 
is het merkelijk geruimd, maar in de omstreken van Goch ver- 
toont het zich nog heden als een wild natuurwoud, en men 
vindt er herten en everzwijnen in, en nu en dan nog wel eens 
een wolf. Ook de zoom der Nijmeegsche bergketen was woud- 
rijk, in 720 worden Nutterden, Donsbruggen en Meer wegge- 
schonken met een aandeel in het woud (portiones de sylva) *, 
en te Millingen was in den Romeinschen tijd een heilig bosch ^. 
Ook in Hamaland of het Zutphensche vond men veel hout, 
maar nog meer op de Veluwe; hier was het grootste deel des 
bodems met digte bosschen overdekt, die reeds zeer vroeg 
onder hunne meest nog bekende namen voorkomen; zooals in 
796 de sylva Huiftarbant of Suiftarbant^ in 801 de sijlva Brac- 
Jog^ in 814 sijlva Suornum^ Soeren, Dubridun^ Doeveren, Bur- 
lohe^ Buurlo, Hosle\ in 855 saltus sahus Vunnilo ^silva Hornlo ^ 
thans het strand der Zuiderzee onder Ermel, sylva Puthem^ 
het Puttensche bosch, silva Irmenlo^ Ermel, sijlvae Burlo^ 
Dabhonlo^ waarschijnlijk het tegenwoordige heideveld Dobbenlo 



1 Zie ACKERSDijCK over Taxandrie in de N. W. der Maatsch. van Ned. 
letterk. V. I. 156. 

2 VAN Spaen Inleid, tot de hist, van GelderU^ IV. 55. en Cod. dipl. n«. 2. 

3 Nyhoff Gedenkw. uit de Gesch. van GelderL D. I. Inl. bl. 19. Over de 
bosschen in de 13e eeuw, zie aldaar bl. 14. 

4 HONDAM I. n°. 2. 

5 Zie Dr* Janssen Mus ei Lugd. Bat, Inscr, Gr, et. Lat, 

1 



\ 



98 

bij Hiirtskamp, Wuardlo^ misschien het Gortelsche bosch , Orclo^ 
Legurlo^ Ottarloun^ thans Otterlo of den Aanstoot, en Langlo 
en in 997 de vier foresta Steenwalt of Steenrewah^ Mo ff et ^ 
(thans Moftbosch bij Wageningen), Wechamerlas of beter 
Wecheramerlas ^ het Wekeromsche bosch en Subort^. Hoewel 
de overige thans nog bestaande bosschen niet in de charters 
,vermeld worden, kan men nogtans aan hun bestaan niet twij- 
felen. Het Engélanderholt schijnt zelfs een heilig woud ge- 
weest te zijn *. 

Het aangrenzende Eemland of Flethetti had insgelijks zijne 
foreesten. In eenen brief van 776 worden vermeld Hengest- 
schote^ Fornhese^ Mokoroth en JVidock^ gelegen aan beide oevers 
van de Eem*. Van Asch van Wijck verstaat door het 
eerste het tegenwoordige Henschoten , dat echter op de kaarten 
Heischoten heet , en door het tweede Vernheeze of Overheeze, 
De overige gedeelten van Gelderland en het Sticht schijnen 
minder houtrijk geweest te zijn. 

Groote wouden trof men mede in Overijssel en Drenthe aan. 
In het eerste gewest wordt onder anderen van den pagus Fo- 
restensis gesproken en den wildban wegens herten, beeren, 
geiten, everzwijnen, eiken en schelken, alsmede van het bosch 
(sylva) Fulnaho^ Vollenhove*. Elders vindt men het bosch 
Stevere vermeld ^ en de overlevering wil dat een eekhoren van 
het Twikkelsche bosch tot aan Oldenzaal kon springen zonder 

1 Zie de brieven bij Bondam I. n°. 6, 13, 17, 31, 59 en by Lacomblet 
Urkundenb. des Niederrheins ^ I. n". 8, "22, 65, 127. Belangrijke ophelderingen 
over sommigen derzelven gaf Mr. G. A. de Meester in NyhofFs Bijdr. VII. 294. 

2 Zie mijne Proeve van een Kriu woordenb. der Nederl, mythoU op Urth. 

3 Heda de Episc, Traj* p. 41. 

4 Brief van 943 b^ Heda 1. 1. p. 83. j,Ut nullus comitum aliorumve ho- 
minum in pago Forestensi, qui est in comitatu ëverhabdi, cervos, ursos, 
capreas, apros, bestias insuper quae Téutoniea lingua Elo aut Schelo appel- 
lantur, venari absque praelibatae cathedrae praesulis permissu praesumat. — ju- 
'bemus ut in eodem pago aut in sylya quae nuncupatur Fulnaho — praedictae 
Traject, ecclesiae jus servetur forestense." Men is het niet eens welke dieren 
door elo en schelo bedoeld worden, sommigen meenen het eland en de bison. 
Zie daarover Mr. J. de Wal, Bij dr. tot de geschied, en oudh, van Drenthe 
bl. 8 volgg. 

5 Brief van 1046 bij Heda p. 124. 



99 

den grond te raken ', eene verbloemde spreekwijs om aan te 
duiden dat dit alles eenmaal bosch was. In Drenthe wordt 
inzonderheid het GroUerhout bij Rolde voor zeer oud gehou- 
den en het Weerdingerhout bij Valte. In charters of kronijken 
zijn er mij evenwel geene oude berigten van ontmoet. 

S 2. 
De moerassen. 

Holland is eigenlijk het afspoelsel der Duitsche en Fransche 
rivieren. Het slib door dezen afgevoerd stuitte tegen eenige 
zandbanken, zette zich daaraan vast en langzamerhand verrees 
dat bezinksel boven den waterspiegel om eenmaal een rijk en 
vruchtbaar gewest te worden met bloeijende steden en dorpen. 
Het grootste gedeelte van het oude Friesland bestaat uit al- 
luvium, zelfs de duinen uit zee opgestoven, moet men daartoe 
rekenen. Ook een gedeelte van Noordbraband en het meer- 
derdeel van het kwartier van Nijmegen is aangeslijkt, maar 
waarschijnlijk lag zelfs het diluvium onder de klei nog boven 
de oppervlakte der zee verheven, want ware dit het geval 
niet geweest, dan zouden de stroomen geen verval genoeg 
gehad hebben om het slib tot aan de Hollandsche kust te 
brengen. Grondboringen zouden dit kunnen beslissen. Het 
overige van Gelderland bij Nijmegen, ook de Velu we en het 
Zutphensche benevens een groot deel van Overijssel en Drenthe , 
het overkwartier van Utrecht en Limburg bestaat uit vasten 
grond en zelfs vindt men langs onze oostelijke grenzen sporen 
van steenen en metalen **. 

Voor duizend jaren waren onze westelijke provinciën nog 
veel moerassiger dan thans. Noordholland vooral vormde eene 
aaneenschakeling van poelen en meren , zooals men nog op de 



1 Sloet over de Marke U^oolde in den OveriJsseL alm. 

2 Zie hierover Staring de Geologia patriae L. B. 1933 en zijne Aardkunde 
van Salland, Overijsselschs alm, voor oudh, 1843 , en Acker Stratinoh 
D. I. St. I, 



lóo 

kaart van Beeldsnijder van 1575 zien kan en in het begin 
der vorige eeuw wordt het aantal droog gemaakte meren in 
die landstreek reeds op meer dan vijftig berekend. Van daar 
dat het voor de legers der HoUandsche graven bijna ongenaak- 
baar was behalve in den winter. In de gouw Texla vooral 
vond men vele moerassen en poelen, zooals wij reeds vroeger 
opgemerkt hebben; de uitgestrektste waren het wad Richara 
met het wad Occenvorth ', en later de Zijp en het Koegras. 

Aan de overzijde van het Vlie was het land mede doorgaans 
laag en waterachtig, behalve in Gaasterland. Reeds Willi- 
BALD in het leven van Bonifacius spreekt van de water- 
achtige streken der Friezen (aquosa Fresonum arva), en de 
monniken van Ludingakerk groeven de Harlinger jetting of 
vaart naar Vlieland jiiet alleen gemakshalve, maar ook om het 
overtollige binnenwater te loozen *, en zij waren de ijverigste 
verwerkers der uitgestrekte Friesche veenen. 

Aan de westkust vooral moet het land zeer laag gewjeest 
zijn en zoo is dan daar ook door zeevloeden het grootste land- 
verlies geleden. Vandaar de gev^onte die in alle kuststreken 
heerschte om de woningen op vloedvrije hoogten te bouwen 
terpen en vUedbergen geheeten, die van koemest, klei en andere 
zware specie vervaardigd werden, en waarvan reeds Plinius 
en ook Willibald gewag maken . 

Het eigenlijke Holland was almede eene aaneenschakeling 
van moerassen, vooral Amstel- en Woerderland, Schieland en 
Delfland, de omstreken van Dordrecht en de streken ten zui- 
den van de Maas. Wtllebrord ontving daar onder anderen 
eene gors (mariscus) ten geschenke waarop schapen konden 
weiden , en het land rondom Dordrecht wordt nog in het 
begin der ii* eeuw beschreven als eene streek door bosschen 



1 Zie hiervoor bl. 60. 

2 Zie hiervoor bl, 34, 

3 Plinius Hisu Nat. LXVI. C. i. Willib. F. S. Bonif, C. 12, bij Pertz 
II. 35a. 

4 MiRAEUS 1. j« I. 12. 



lOI 

en moerassen onbewoonbaar , waar zich alleen eenige jagers en 
visschers ophielden '. 

Zeeland bestond toen, met uitzondering van Walcheren, 
voor een groot gedeelte uit schorren en gorzen, die tot scha- 
penweiden dienden. Hier kunhen wij naar de verhandeling 
van den heer Dresselhuis verwijzen, die dit in de bijzonder- 
heden heeft aangetoond*. 

Ook een goed deel van Noordbraband bestond uit moerassig 
land met heiden en bosch afwisselend. Een schrijver der 12* 
eeuw, van vroegere tijden sprekend, zegt dat Taxandria door 
uitgestrekte en aaneengeschakelde moerassen bezet was en daar- 
om door de naburen bijna niet bezocht werd, waartoe ook de 
woestheid . der inwoners bijdroeg 3. Het is bekend dat nog he- 
den vele poelen en moerassige gronden in dit gewest worden 
aangetroffen. 

De overige provinciën waren daarvan minder bedeeld als 
veelal hooger gelegen; Gelderland had er slechts weinigen in 
het aan Holland grenzende gedeelte en in het zoogenoemde 
overkwartier, alsmede hier en daar in het Zutphensche; veen- 
land vond men veel in Overijssel en Drenthe; op de Limburg- 
sche heiden trof men ook wel vennen en lage wateraclitige 
gronden aan , maar ten zuiden werd de bodem zelfs rotsachtig. 
De meeste moerassen waren in de kuststreken te vinden. 

Wij moeten hier tevens met een woord van de heidegronden 
gewagen. In de middeleeuwen waren dezen veelal zooals wij 
gezien hebben, met hout bezet en dienden behalven tot ander 



I Baldericus NoviOM. Chron, Camerac.j ed. le Glay L. 3. C. 19. „Erat 
etiam locus quidam silvis ac paludibus inhabitabilis, qui ab incolis Mercweda 
nomen accepit, ubi videlicet Mosa et Wal fluvius de Rheno efflucns panter 
corrivantur. Nullusque ibi praeter venatores ac piscatores habitare antea con- 



sueverat." 



2 De proy. Zeel. in hare aloude gesteldh, besch», Middelb. 1836. 

3 NicoLAUS Fita S. Lambertij bg Ghesquiere Mta SS, Belgii Sel, T. 6. 
„ Regio cui Taxandria nomen est. . . • Haec siquidem regio vastis et f ere con- 
tinuis paludibus obsita, et ob id nc finitimis quidem aliquo commercii jure 
tune satis nota et pervia, multitudinem agrestis populi in se continebat, cujus 
mores barbaros ipsa etiam solitudo eiferaverat," 



gebruik ook om de zwijnen in de eikelmast te zenden. Allengs 
zijn die bosschen omgehouwen, daardoor zijn de wellen ver- 
droogd en de zandverstuivingen bevorderd, behalve dat het 
land van de bladermest beroofd is. De vruchtbaarheid zal dus 
misschien op die zandgronden grooter geweest zijn dan thans, 
maar toen zullen de lage plekken ook tevens moerassiger ge- 
weest zijn. De woningen in die woudstreken waren vermoe- 
delijk grootendeels van hout en herhaalde branden zullen de 
bosschen meer en meer vernield hebben. 

§3. 
Dijken en wegen. 

Men kan zich moeilijk een beschaafd en handeldrijvend land 
voorstellen zonder wegen, en om die in behoorlijken staat te 
houden móet er toezigt zijn en een geregeld bestuur. Het is 
dan ook niet te verwachten, dat een en ander in Nederland 
ontbroken hebbe. Waar het land rijk in stroomen en meren 
was, ^ waren dit voor een deel waterwegen, in de droogere 
provinciën van het oosten landwegen. Met de waterwegen 
staan dijken en sluizen in het naauwste verband. Met de aarde 
uit de delven of vaarten opgegraven hoogde men wallen langs 
die kanalen of langs de rivieren op om zich voor overstroo- 
mingen te beveiligen en stevige wegen te verkrijgen, en men 
bedwong den stroom door het bouwen van sluizen of zijlen ; 
wanneer wij dus van vaarten lezen mogen wij ook dijken aan- 
nemen, maar voor de 12* eeuw bestond nog in geene onzer 
provinciën een centraal bestuur; deze ondernemingen konden 
dus slechts van gemeenten of particulieren uitgaan, behalve 
alleen ten aanzien der koningswegen te water en te lande, 
waarover de keizerlijke graven het bestuur en de Missi het 
oppertoezigt in 's keizers naam uitoefenden. 

Reeds de Romeinen hadden zich bezig gehouden met het 
graven van kanalen en het aanleggen van dijken of militaire 
wegen, vooral door de moerassen, waarvan men «og in Fries- 
land, Noord^ en Zuidholland en Limburg overblijfsels aantreft; 



103 

zij zijn veelal of van grind of van zekere soort van klei ver- 
vaardigd, die naar sommige meenen uit de Breeveertien en 
andere platen in dien omtrek uitgedolven werd, waarvan men 
de spreekwijs wil afleiden, het is uit de Breeveertien gehouwen, 
In de Drenthsche moerassen hebben de Romeinen daarentegen 
van houten wegen gebruik gemaakt, omdat die bouwstof daar 
overvloedig was. Of de Rahholts- en Konrehherswegen in Oost- 
friesland van Romeinschen of inlandschen oorsprong zijn, 
schijnt nog niet uitgemaakt '. 

Men meent gewoonlijk dat deze Romeinsche wegen in den 
Frankischen tijd geheel verwaarloosd en vervallen zijn en dat 
men zich toen weinig om goede middelen van gemeenschap 
bekommerde, want men stelt zich de maatschappij hier te 
lande voor als in eenen staat van ontbinding verkeerend na 
het vertrek der Romeinen tot op de 12' of 13* toe, maar 
zeer ten onregte. Wij zullen kortelijk het Frankische stelsel 
omtrent dijken en wegen schetsen. 

In het Frankische rijk waren de groote stroomen waarlangs 
de groothandel gedreven werd en de hoofdwegen door het ge- 
heele rijk een staats- of wil men koninklijk domein. Dezen 
konden door elk vrij gebruikt worden tegen betaling der tol- 
len, die niemand -geregtigd was te heffen dan de vorst, die 
daarentegen ook het onderhoud op zich nam, de bruggen en 
ponten bekostigde en vrijgekide gaf. Kleinere land- en water- 
wegen konden aan gemeenten , genootschappen of particulieren 
behooren, dezen was dan het onderhoud bevolen en zij hadden 



I Zie over deze Romeinsche wegen Engelberts IV. 282. S. Simon Guer- 
res des Bataves Introd. Paludanus bl. 161 volgg. Scheltema Mengelw. VI. 
2. 67. 83. 147. AcKER Stratingh I. 52. Over de wegen op de kaart van 
Peutinger, Leemans Oudh, te Rossem; voorts over de Romeinsche en zoo- 
genoemde Konrebhers wegen ia Oostfriesland, Westendorp, Antiq, II. 197. 
Reuvens, Leemans en Janssen, Oudheidk, kaart ^ met alphabetisch Register, 
Over de Romeinsche houtwegen in Drenthe, vooral Janssen, Drenthsche Oud- 
heden. Over de Rom. wegen in Gelderland, Janssen . Oudheidk, Mededeelingen 
III. bl. 260, 302 enz. Over de Rom. wegen in Limburg: Ernst, Hist, du 
Limbourg, I. 211. Ch. Güillon in den Konst- en Letterbode 1842. N'. 25, 
26, en Janssen, in de Staats- Courant van 1848. N°. 233, dd. 20 Sept. 



I04 

het tolregt, mits niet willekeurig, maar volgens de wetten en 
herkomen, en zij mogten deze wegen niet versperren. Van 
een en ander leveren de capitularien op zeer vele plaatsen de 
bewijzen op en dit blijkt ook nog van elders. 

In Nederland waren als koninklijke waterwegen de hoofd- 
stroomen erkend, de Rijn, Waal, IJssel, Lek, Vecht, de Zui- 
derzee, het Vlie, de Maas en de Schelde. Langs dezen vindt 
men oorspronkelijk alleen rijkstoUen , namelijk te Smithuizen , 
Lobith , Deventer , Nijmegen, Tiel, Bommel, Dorestad, Utrecht, 
Muiden, Medenblik, misschien ook te Stavoren, voorts te 
Maastricht, misschien te Cuik, te Geervliet en voor de Schel- 
de te Tholen, zooals uit de hieronder aangehaalde brieven 
blijkt'. 

Men vindt ook in 1006 melding van eenen tol te Vucht aan 
den Dommel*, en in 1200 van een tol in het Gein^, doch 
het is te gelooven dat dit geene oorspronkelijke rijkstollen wa- 
ren, maar vergunningen tot heffing van bij zonderen, waarom 
de laatste ook naar willekeur elders in 's bisschops gebied 
verlegd kon worden, zonder dat er bepaald wordt dat die aan 
eenen grooten stroom zal moeten zijn, en de tol te Vucht was 
misschien een landtol. 



1 Smithuizen y Bondam II. n'. 7. Lobith, ib. II. n°. 116. Verg. Nyhoff Ge- 
denkwaardigh, I. Inl. bl. xxi. Deventer , Bondam. I. n^. 57. verg. met n». 42* 
Nymegen, ib. I. n°j 5. Tiel, ib. I. n*». 55 verg. met n*». 42. Bommel, ib. I. 
n'. 62, Dorestad, ib. I. n». 5. Utrecht-, ib. L n^. 5. Muiden, Heda p. 84. 
Medemhlik, brief van Otto III van 986 in het Oorkondenboek n». 63. Maas- 
trieht, brief van Lodewijk IV, van 908 bij Chapeaville Gesta Pontif, 
Tungr* p. 168: „insuper teloneum et monetam de Trajecto." Geervliet^ 
Kluit Hist, Crit, II. i. n". 42; de tol te Tholen wordt naar ik meen bedoeld 
in eenen brief van Otto II, door de uitdrukking „in pago Schaldis villa 
Bergis cam tribus insulis Sprange, Waterange, Steninge, cum ecclesia et 
teloneo^; b\j de beschouwing dier gouw zullen wij daarop terugkomen; de 
naam der stad schijnt hiervan ontstaan. Verg. voorts over het bestuur der 
rijkstollen te water J. de S. Genois, Hist, des avoueries en Belgique, Brux. 

1837- P* 154- 

2 Bondam I. n». 64. Verg. Ackersdijck over Taxandrie in de iV. JV, der 
Maatsch, van N, L» 

3 Heda, p. 186. Verg Bondam. II. n®. 113. 



105 

Daar die stroomen dus vrije koningsbanen waren, waarop 
geene bijzondere tollen mogten geheven worden, begrijpt men 
hoe het als een zwaar vergrijp tegen de staatsregeling en als 
stoomroof beschouwd werd , toen graaf Dirk III van Holland 
in het begin der ii* eeuw eigenmagtig te Dordrecht, dat hij 
wederregtelijk ingenomen had, eenen tol instelde'. 

Had de keizer het regt van tolheffing op de koningstraten, 
hij zorgde daarentegen voor de dijken, wegen en bruggen. Van 
daar heetten deze tollen ripaticum^ dijkgeld, carraticum^ kar- 
rentol, rotaticum^ radergeld, pontattcum^ bruggeld, aquaghim^ 
pedagium^ cespitaticum^ pulveratkum ^ salvaticum^ salutaticum 
o€ salinatfcumj dat nog onverklaard is enz.*. 

Zulke dijken langs de hoofdrivieren bestonden er althans ten 
tijde van Karel den Groote, want een capitulare maakt uit- 
drukkelijk van den aanleg derzelven langs de Ligeris gewag 3, 
en in 776 schonk deze vorst het ripaticum langs de Lek (j«- 
per Lóckiarn) aan de kerk van Utrecht *. Ook de Friesche 
landregten, die althans gedeeltelijk tot de ii*of 12' eeuw schij- 
nen te behooren, maken herhaaldelijk van dijken gewag. Plaats- 
namen getuigen hier mede van; in 982 ontmoet ons Isendike 
in Zeeuwsch Vlaanderen^, in 1105 Wolfgersdike , in 11 55 
wordt van den IJsseldijk in Holland gesproken (agger fluminis 
Isle) en van aldaar eene sluis te leggen (exitus aquarum quem 
sluse vocant) ^, en lang vóór 1165 lag er een dam of sluis bij 
Dorestad in den Rijn, ja in 1199 wordt een zeedijk bij Hulst 
vermeld®, en met een het darink delven verboden. 

Maar in dit tijdvak moeten er ook reeds binnendijken in Hol- 



1 Zie de geschiedenis dezer geschillen uitvoerig by Kluit. II. i. 

2 Zie hierover uitvoerig du Cange Gloss* i. v. 

3 Capit. L. IV, by Georgisch Corpus jur. Germ, anu p. 1370. 

4 Heda, p. 41. 

5 Kluit, I. 2. 153. 

6 Kluit, II. n®. 21. 

7 Kluit, II. n®. 28. 

8 Kluit, II. n». 47. „ Precipio etiam, nc quis in postcrum fodiet tcrram 
infra dicum ad sal faciendum.** 



io6 

land geweest zijn, want men vindt van vaarten gesproken en 
de uitgedolvene specie vormde langs den kant een wal of dijk. 
Zoo vindt men in 1083 Delf en in 1063 Ascamannede^wtvmtló, 
en de zoogenoemde nieuwe Rijn binnen Leiden schijnt wel 
oorspronkelijk eene graft te zijn reeds vóór of in de lo* eeuw 
gedolven en daar langs loopt een dijk , want in het Utrechtsche 
register komt Leiden reeds voor als in drie deelen gesplitst. 

De koningswegen te lande zijn moeielijker nategaan; men 
mag aannemen dat zij zooveel mogelijk regt toe van de eehe 
hoofd- of handelsstad naar de andere zullen geloopen hebben en 
gedeeltelijk nog van Romeinschen aanleg geweest zijn. Zoo bij 
voorbeeld de heirbaan van Nijmegen naar Cleve en verder, 
blijkens een aldaar gevonden Romeinsche mijlpaal. Een an- 
dere weg zal van Nijmegen naar Arnhem, Zutphen e a Deventer 
gevoerd hebben; ook vindt men bij Albertus Stadensis, een 
schrijver der 12* eeuw, eenen grooten reisweg vermeld van 
Arnhem over Renen en Zeist naar Utrecht '. Op de Veluwe 
treft men ook nog verscheidene breede heirbanen aan , die door- 
gaans regelregt voortloopea, maar thans somtijds door bouw- 
land afgebroken worden; waarschijnlijk zijn het wel de oudste 
wegen in dit gewest, eenmaal in regte lijn door de bosschen 
gehouwen; hunne rigting is nog niet nagespoord en het ver- 
diende onderzocht te worden of zij ook gedeeltelijk op Enge-, 
landerholt aanloopen^ dat naar het schijnt eene heilige plaats 
onder het heidendom was; misschien liepen er ook op Redi- 
chem of Renkum, Utrecht en Dorestad aan. Tusschen beide 
laatste steden bestond er een, thans de Hoogstraat genoemd'. 



1 Zie dit stuk bij van Asch van Wijck, Handelsverk. van Utrecht^ St. 4. 
Bijl. 2. Of deze wegen bestraat waren durf ik niet beslissen. Wel spreken reeds 
de capitularien van lithostrata d. i. steenstraten en bij onze schrijvers der 13e 
en 14e eeuw is het woord cautsiede (chaussée) zeer bekend, doch stellige be- 
wijzen zijn er mij niet van ontmoet, behalve in Limburg. Zoo in een charter 
van 1121. „Terrae hujus jugera XIIII sunt sita a curte versus Riterche et unum 
juxta viam lapide stratam,^'' 7aq verder Ernst Hist, du Limbourg. I. 67, 212 
2i6, die uitvoerig over de Romeinsche en Koningswegen ^ handelt en ook de 
volksnamen Karelswegen en Brunhildewegen opgeeft. 

2 Janssen, Oudheidk. mededeel* St. 2. 



I07 

In Frankrijk en België heeten deze oude heirbanen chaussées 
de Brunehaut^ in Duitschland Wodanswegen ^in Engeland Iringes- 
wegen ^ Ermingestraten en vooral Watlingestraten ^ in Zweden 
KareUwegen ' , een blijk dat zij zeer oud moeten zijn. 

Van Utrecht zullen waarschijnlijk groote wegen naar Hol- 
land geweest zijn, vooreerst de Lekkendijk en dan nog ande- 
ren; indien de Hollandsche spreekwijs, het is zoo oud als de 
weg van Kralingen ^ zooals Engelberts meent , daarvan afkomt 
omdat bij dat dorp een Romeinsche weg was, waarvan men 
later nog overblijfselen ontdekt heeft, dan laat zich wel gissen 
dat die weg ook nog in de middeleeuwen bekend en gebruikt 
zal geweest zijn. Ook van Utrecht naar Leiden moet een weg 
langs den Rijn bestaan hebben, daar de omtrek dier stad blij- 
kens de charters reeds in de lo* en ii" eeuw zeer bebouwd 
was, en laïigs den Rijn een aantal Romeinsche kasteelen lagen. 

In Zeeland vindt men ten jare 1246 eenen koningsweg ver- 
meld (via regid^ van Biezelinge naar Vlake * , terwijl de overige 
wegen in die streek alleen viae heeten, een bewijs dat toen- 
maals dit onderscheid nog niet vetgeten was. - 

Vooral in de Friesche landregten komt het belang der ko- 
ningswegen uit. Zij spreken omstandig van zeven derzelven, 
drie water- en vier landwegen ; van deze laatsten liep er slechts 
een door Nederland, namelijk van Stavoren naar Coevorden, 
of volgens eene andere lezing, naar Keulen 3. Over het 
onderhoud en de inrigting der wegen in het algemeen bevatten 
deze landregten onderscheidene bepalingen. Men mag vermoe- 
den dat er insgelijks groote wegen naar Groningen en Munster 
bestaan hebben. 

Het Limburgsche eindelijk werd ten tijde der Romeinen naar 
het schijnt door twee hoofdwegen doorsneden aan beide kanten 



1 Zie Grimm, deutsche MythoL 2e aiisg; S. 330 fF. 

2 Kluit, II. 11°. 136. ,, Viam regiam que ducit de Byzelinge versus Vlaka 
ex australi parte aquemeatus qui dicitur muluht ex parte. Viara que ducit de 
Maelstede usque Sparth ex boreali parte. Viam que ducit de Maelstede usquc 
Byzelinge ex occidentali parte contuli libere eet." 

3 Zie DE Wal over den handelsw. van Stavoren naar Coevorden in den 
Drenthschen yolksalm, 1845. 



io8 

der Maas Noord- en Zuidwaarts loopende, onlangs zijn daar- 
van nog sporen ontdekt.'. Van Maastricht, eene zeer oude 
en aanzienlijke stad , liep ook in de middeleeuwen een konings- 
weg naar Valkenburg en Aken , een weg oostelijk naar Keulen , 
westelijk naar Luik en Tongeren en een andere naar Nijmegen ; 
oude berigten zijn ons evenwel niet van allen voorgekomen; 
alleen spreekt de abt Harigerus (laatst der lo* eeuw) van 
eene koningsstraat bij Maastricht *. 

Hoe onvolledig deze berigten nog zijn mogen , zij helderen 
evenwel de geographie en de staats- en handelsgeschiedenis 
reeds merkelijk op; wij zullen hiervan later de bewijzen zien, 
wanneer wij over de verdeeling des lands en de hoofdplaatsen 
der graafschappen handelen, en daaruit zal blijken, dat er in 
deze als barbaarsch uitgekretene eeuwen meerdere regelmaat en 
een beter geordend stelsel van staatsbestuur was dan in het 
volgende tijdvak, toen de oude burgerlijke inrigtingen voor 
het geheel militaire leenstelsel moesten plaats maken. Doch 
de noodlottige invallen der Noormannen hebben die weldadige 
inrigtingen grootelijks belemmerd en vooral in het westen des 
lands de maatschappij half te gronde gerigt. 

De bevolking. 

De Noordsche invallen waardoor het land zoo verwoest is, 
hebben ook de bevolking zwaar geteisterd en duizenden het 
leven gekost, terwijl de overigen elders eene toevlugt zochten; 
de kuststreken, zegt een schrijver der lo* of ii* eeuw, die 



1 zie ScHAYES, les Pays-Bas avant et dur. la dom. Kom. II. 248. en de 
boven bl. 103. aangevoerde bronnen. 

2 Chapeaville Gesta Pontif. Tungr. Traject, et Leod. 1. 32. „In strata 
publica quae appellatur via regia, erat basilica a B. Matemo dedicata in honore 
S. Petri apostolorum prindpis." — Brief van 1202 aangehaald bij Ernst, a. w. 
I. 213 yyPuhlica strata quae ab Aquisgrani ducit versus Herle." Verg. ook boven. 



lop 

te voren zeer bevolkt waren, zijn nu in eene woestijn ver- 
anderd % maar juist die onophoudelijke invallen pleiten voor 
de toenmalige welvaart en bewijzen eene aanzienlijke bevol- 
king; in een arm, onbewoond gewest zouden de Noormannen 
niet telkens teruggekomen zijn. Die welvaart blijkt dan ook 
uit andere berigten. Bij den inval van 8io bragten de Friezen 
loo pond zilvers aan oorlogbelasting op, inderdaad eene aan- 
merkelijke som voor die tijden, en de berigten der geloofs- 
predikers spreken herhaaldelijk van ontelbare schatten aan goud 
en zilver in de Friesche tempels gevonden. 

Die sterke bevolking laat zich nog op andere gronden be- 
toogen. Het is bijna zeker dat verre de meeste steden en 
dorpen van onze dagen reeds ten tijde van Karel den Groote 
of nog vroeger bestonden, velen waarschijnlijk al in het Ro- 
meinsche tijdvak. Zoo kan men nog uit de bestaande charters 
(en hoevelen zijn niet verloren gegaan) in Gelderland alleen 
meer dan 130 plaatsen vóór de 12* eeuw aanwijzen, behalve 
een aantal anderen wier ligging thans onzeker is. Welk eene 
menigte plaatsnamen komen ook niet in het Utrechtsche re- 
gister der 10* eeuw voor, waarvan velen niet meer bekend 
zijn. Voegt men hierbij de Europeesche vermaardheid van 
eenige steden, vooral Dorestad, maar ook Utrecht, Nijmegen, 
Tiel en Stavoren , dan moet men wel aannemen, dat het land 
in dien tijd tamelijk bevolkt was, en zich daardoor spoedig 
van die verwoestingen herstelde. In de Frankische annalen 
lezen wij, dat bij den stormvloed van 839 in Friesland alleen 
2437 huizen vernield werden *, en toch bleef Stavoren nog 
lang daarna eene bloeijende stad en Friesland een rijk gewest. 

Men zal^dus wel niet te veel zeggen, indien men de toen- 
malige bevolking op ongeveer de helft der tegenwoordige, dat 
is op i| millioen schat, want al het vruchtbare land werd 



•I Monachi Werthin. f^ita S, Ludgeri L. II. c. 3, bij Pertz II. 423. ,, Re- 
giones marititnae, quas prius multitudo tenebat hoininum, paene sunt in solitii- 
dinem redactae." 

2 Annales Berth, ad. h. a* by PerTz I. 



IIO 

toen even goed bebouwd als nu en zelfs de woud- en heide- 
streken waren met dorpen en buurten bezet. 

De bevolking van Nederland, ofschoon somtijds door éénen 
vorst geregeerd, behoorde tot verschillende stammen, in reg- 
ten, gewoonten en taal van elkander verschillende, namelijk 
Friezen, Franken en Saxen. Allen werden zij in verschillende 
standen verdeeld; de lex Frisionum en de lex Saxonum noemen 
edelen, vrijen, liten of lassen en slaven ', de lex Salica en 
Ripuariorum daarentegen alleen vrijen, liten en slaven op, 
maar in latere oorkonden komt ook wel de uitdrukking nobilis 
Francus voor; waarschijnlijk behoorden daartoe de aanzien- 
lijkste vrijen die in hoste of/» truste waren, de veldoversten , 
de hertogen en graven en de voornaamste hofbeambten. 

Elk dezer volkeren bezat een deel van ons land. De Frie- 
zen bewoonden de kuststreken van de Eems tot aan de Schelde 
bij Brugge, en hier heerschte de lex Frisionum*; de Saxen 
bezaten Overijssel en het graafschap Zutphen, waar de lex 
Saxonum, en ook later het veemgerigt van kraeht was, de 
Franken bewoonden het overige deel des lands, en werden 
door de Salische en Ripuarische wet geregeerd. 

Het land der Saxen en Franken werd berekend bij bunders 
en hoeven (^mansa of mansi en huvae^ hubae)^ maar in Fries- 
land begrootte men het naar het aantal vee dat daarop weiden 
kon ', en dit Friesche gebruik heerschte ook in Zeeland -*; 



1 Zie de beide wetten passim, ook de Capitul. de part. Saxoniae C. 15, 17, 
21 en elders, en vergel. hiermede Hucbald in Vita S, Lehuini bij Pertz 
Monum. II. 361, die van de Saxen zegt: „erat gens ipsa, sicut nunc usquc 
consistit, ordine tripartito divisa, sunt denique ibi qui illorum lingua edlingi 
sunt qui frilingi^ sunt qui lassi dicuntur^ quod in Latina sonat lingua, nobilcs 
jngenuiles atque serviles." 

2 Lex Fits, T. I. § 10. „Inter Fli et Sincfalam." ook Tit. 14. § 2 en elders. 

3 Zie Oorkondenh. I. n°. 9. § 29. „In pago Ostroh — terram x boum, sicut 
apud ilïos mos dicendi est, apud nos vero x jugera." 

4 Zoo in eenen brief van 976 bij Kluit II. n^. 9. „Super fluvium Golda 
terram in qua possunt ali 800 oves — super fluvium Laraha terram ubi possunt 
pasci verveces 400 et super Dipanha, ubi 200 laternae." Een ouder voorbeeld 
bij MiRAEus Op. dipL I. 12. Daarentegen rekenden de Hollandsche graven in 
1083 bij mansi en fiertelen. 



III 

daarentegen had dit gewest reeds zeer vroeg de Friesche regts- 
instellingen 5 met name de azigen, voor de schepenen verruild, 
die althans sedert het midden der S*' eeuw in Saxen en Fran- 
kenland voorkomen. 

In de eerste tijden na het vertrek der Romeinen worden 
hier nog eenige andere volksstammen genoemd, namelijk de 
Warners aan den uitloop des Rijns, de Slaven aan den mond 
der Maas , met name bij Vlaardingen , welks oude naam Sla- 
venburg zijn zou, de Wilten bij Utrecht en de Sueven in 
Zeeland; sommigen voegen er nog de Hunnen in Drenthe bij 
als stichters der hunebedden , en de Britten op de HoUandsche 
kusten. In de 8* en 9* eeuw vindt men echter van deze 
stammen nergens eenige melding en buitendien berust het 
weinige dat men er van weet op latere en zeer onzekere over- 
levering, wij zullen er dus slechts met een enkel woord van 
spreken. 

Dat een hoop Wenden of andere Slaven van de Oostzee 
hier met een of meerdere schepen van den zeekant binnenge- 
komen zij en zich aan eene haven nedergezet hebbe, is vol- 
strekt niet ongeloofelij k, hetzelfde deden ook wel de Noor- 
mannen veel later, maar zoo. dit gebeurd is, zijn zij niet lang 
daarna weder vertrokken of onder de overige inwoners weg- 
gesmolten. De oudste berigten hunnentwege zijn daarenboven 
zoover ik weet, eerst uit de i6* eeuw. Evenzoo kan het met 
de Warners geweest zijn en de faam zal hen tot een talrijk 
volk gemaakt hebben, daarenboven was de eerste verhaler 
Procopius een Griek! 

Het verhaal omtrent de Wilten schijnt te berusten op eene 
uitlating van Beda, een schrijver der 8® eeuw, die van 
Utrecht zegt: JViltaburg id est oppidum Wiltorum^ lingua autem 
Gallica Trajectum vocatur^ zooals dan ook nog een oud Ro- 
meinsch castrum bij die stad Wiltenburg heet; die Wilten, 
meent men, zouden de Velataben zijn, waartegen Karel de 
Groote met Friesche legerbenden oorloogde. In de oudste 
charters en op de penningen heet de stad evenwel altijd Triec- 
tuin^ Trajectum^ Treht ^ nooit meer Wiltenburg, ook stond 
reeds de kapel van Dagobert binnen de stad, niet te Vech*^ 



ten, maar er is bovendien geen bewijs dat die Wilten een 
volk waren, het kan een geslacht, zelfs een enkel persoon 
geweest zijn. Bovendien is de geschiedenis der 5' en 6' eeuw 
voor dit land geheel duister. 

Van de Britten kan men hetzelfde vermoeden als van de 
Slaven en met nog meer regt; wederkeerig spreken de lersche 
sagen van Vlaamsche of Belgische koloniën in hun land. 

De Sueven worden herhaaldelijk als in Zeeland gezeten 
nevens de Friezen genoemd. Zoo reeds in de 6' eeuw bij 
den dichter Venantius Fortünatus, die veel kennis van 
ons land schijnt gehad te hebben % en later herhaaldelijk 
bij de Frankische annalisten *'; men meent dat deze Sueven 
hier door de Romeinen zouden verplaatst zijn, volgens een 
berigt van Süetoniüs ^, doch daar de middeleeuwsche gedenk- 
stukken dezen naam met dien van Maritima^ Marinae partes 
afwisselen *, houd ik het eer voor eene verbastering van 
Zeeuwen; vroeger had men voor zee ook den vorm sewe^ Goth. 
saivs^ waarvan nog de genit. des sewes in den roman van 
Walewein voorkomt. 

De stichters eindelijk der hunebedden, wie zij dan ook mo- 
gen geweest zijn, behooren tot een vroeger tijdperk en wij 
hebben er dus hier niet over te spreken. 



I Ven. Fortünatus Carm. ad Chilper* regent: 

Terror et extremis Frisionihus at que Sueyis^ 
Qui neque bella parant, sed tua firena rogant. 

a Ann. VedasU ad. A. 830, bij Pertz II. 198. „Nortmanni seu Daiii — 
Menapios. atque Sueyos usque ad internecionem delevere quia valde illis infesti 
crant." — Audoeni Vita S, Eligi'u 2. 3. bij d'Achery SpiciL II. 91." „Prae- 
terea (Eligius) pastoris cura sollicitus, lustrabat urbes vel municipia circutn- 
quaque sibi commissa; sed Flandrenses atque Andoverpenses, Frisiones et Sueyi 
et barbari quique circa maris littora degentes, — primo eum hostili animo et 
aversa mente snsceperunt eet.** 

3 Süetoniüs in Augusto. ^^Gaermauos ultra Albim fluvium summovit, ex 
quibus Suevos et Sicambros dedentes se , traduxit in Galliam , atque in proxi- 
mis Rheno agris colilocavit." Zie hierover Ledebur, das Land «. Volk der 
Bructeren S. 59. 

4 Prudent. Trec. Ann. ad A. 837. «Igitur Imperator, disposita Frisiae 
Maritimaeque custodia — iter suum Romam — indixit," b\j Pertz, L 430. Zie 
verder hierover Kluit 1. 1. I. 186. 



113 

Van de 7* eeuw af vinden wij slechts drie hoofdvolken en 
daaronder de Franken als het heerschende onder de banier van 
het Christendom, de beide overigen streng aan het heidendom 
en hunne vrijheid vasthoudend, maar allengs bekeerd en be- 
dwongen en hunne grenzen ingekort. Wij hebben in het al- 
gemeen hunne woonplaatsen ppgegeven, thans moeten wij die 
naauwkeuriger bepalen, en de verdeeling des lands in het bij- 
zondere nagaan. 



B 



ttOOFDSTUK lY. 



BESCHOUWING DES LANDS IN HET BIJZONDER. 



Wij hebben dan gezien dat de Friezen de kusten , de Fran- 
ken het zuiden, de Saxen het noorden des lands bewoonden, 
wij zullen nu naauwkeuriger de grenzen van elk dezer volke- 
ren nagaan. 

. Van de Eems, de noord-oostelijke grens onzes lands, tot 
aan het Sincfal of Zwin bij Damme in Vlaanderen, strekte 
zich in de 7* eeuw, gelijk wij gezien hebben, het land der 
Friezen uit, maar in de 9* eeuw werden die zuidelijke grenzen 
teruggebragt tot aan de Maas «. Wat daarbuiten lag vinden 
wij sedert dien tijd altijd onder den naam van Zeeland (^Mari- 
timae^ Marinae partei) of onderden naam der bijzondere eilanden 
aangeduid, maar geheel Zuidholland daarentegen droeg in de 
9" en lo* en tot in de 11* eeuw den naam van Friesland; 
vandaar wordt graaf Diederik III, die in het begin der 11* 
ee^uw hier regeerde, door de kronijkschrijvers diens tijds een- 
parig graaf of markgraaf van Friesland (comes Fresoniae') ge- 
noemd, of ook wel markgraaf van Flaardingen (marchio 
Fladirgensis ^') ^ en de landstreek regio Flaridingun naar de 
hoofdplaats; ook noemt Lambertus Schafnaburgensis Rijns- 



1 Zie behalve de bewyzen beneden op te geven ook NiColai F. S, Lam-' 
berti C. 10, b\j Chapeaville Gesta Pontif. fungr, I. 390. „Descendit (Lam- 
bertus) — ad populos ipsi Taxandriae finitimosS qua fluvius Mosa Rheni flu- 
niinis aquis infectus et tumidus, jamque se ipso major fontique suo per omnia 
dissimilis, non longe a mari Anglico, Taxandros et ceteros ejusdem regionis 
accolas a Frisonibus dividit.** 

0. Zie Kluit» 1. 1. I. 2* Excurs. 3. De oecup, Zuidholté 



burg en Vlaardingen steden van Friesland '. Van den mond 
der Maas strekte zich de grens oostwaarts uit langs die rivier 
en de Lek, die daaraan waarschijnlijk haren naam, die grens 
beteekent, te danken heeft. Zoo worden dan ook Utrecht en 
Dorestad nog in de p* en ii* eeuw Friesche steden geheeten*. 
Van Dorestad ging de grens noordwaarts langs den krommen 
Rijn tot Utrecht en verder naar het schijnt langs de Vecht of 
daaromtrent. Geheel zeker is dit niet te bepalen , doch Amstelland 
en de streek langs de Vecht behoorde onder de oudste bezittingen 
der Utrechtsche kerk en in het eerste vindt men het Friesche 
aasdomsregt, dat ten oosten van de Vecht niet meer voorkomt, 
ook lag daar Nardincland, dat oudtijds onder eenen Saxischen 
graaf stond , zooals wij later zien zullen , en eindelijk werden 
de verschillende gewesten gewoonlijk door rivieren begrensd. 

Hoever Friesland zich in het zuidoosten regts van de Zuider- 
zee uitstrekte, is moeilijker te beslissen. De Friesche land- 
regten bepalen het alleen to there wepilinge^ dat is, tot aan de 
wegpaling, waarschijnlijk bij gebreke eener rivier; het komt 
mij evenwel tiiet onwaarschijnlijk voor, dat omtrent dezelfde 
lijn die tegenwoordig Groningerland van Drenthe scheidt, ook 
toenmaals de grens zal uitgemaakt hebben, zoodat Drenthe 
met de stad Groningen niet meer tot Friesland behoorde. Het 
kan evenwel zijn dat ook dit gewest oorspronkelijk veel van 
Friezen bewoond was. 

Drenthe vormde dus in die veronderstelling de noordergrens 
van het Saxische gedeelte van Nederland, dat verder uit de 
provincie Overijssel en het graafschap Zutphen (Hamaland) be- 
stond. Ledebur is tot de zonderlinge stelling gekomen om 
een Saxisch en een Frankisch Hamaland aan te nemen, gelijk 
hij in het algemeen met dit gedeelte onzes lands deerlijk in de 
war geraakt is , doordien hij enkel op de kerkelijke geographie 



i.aA 



t LamB. SCHAt^NAB. Ad Eé 1047* 

ü Herm. Contract, ad A. 1046e ^^ Ti'ajedtüitt ufbs Fresiae.** — Ann. Fuld. 
ad Aé S35^j b\j Pertz Ï. 361. „Nofdmanni — Dorestadutn vastaverunt, accep- 
toque a Frisionibus tributo> reversi sunt." 



li6 

afging ^. Geheel Overgssel en het Zotphensche of Haflialand 
c. a* was Saxisch, niet Frankisch. Hier toch heerschte het 
Saxische regt, zooals blijkt uit het geval dat Adela de dochter 
van den Hamalandschen graaf Wichman haars vaders testament 
betwistte als niet secundum Saxonicam legem geoorloofd ^. Ook 
wordt Wichman herhaaldel^k graaf in Saxen genoemd * en 
Hamaland zelf eene Saxische gouw of graafschap ♦. Ook Alt- 
FRiDUs, een schrijver der p* eeuw, noemt uitdrukkelijk den 
IJssel als de grensscheiding tusschen Franken en Sazen *. Wel 
schijnt in eene oorkonde van 855 de Veluwe onder Hamaland 
gerekend te worden , doch dat dit eene dwaling is , in die tijden 
niet ongewoon , znllen wij later bij de bijzondere behandeling 
dezer gouw aantoonen. Dit Hamaland strekte zich uit tot aan 
den Rijn bij EIten , die hier de grens tusschen Saxen en Fran- 
kenland uitmaakte. 

' Of de Veluwe en E^emland ooit tot Saxen behoord hebben , 
komt ons niet geheel zeker voor. In de Traditiones Fuldenses 
wordt het eerste plaga Saxoniae geheeten <^, maar in 855 had- 
den beiden Frankisch regt ^, en behoorden dus niet meer tot 
Saxen , zooals ook verder uit de aangehaalde plaats van Alt- 
FRiDUS blijken kan. Het overige gedeelte des lands was der- 
halve Frankisch. 

Wij hebben gemeend dit onderzoek naar de grenzen der 
drie hoofd volkeren van Nederland te moeten vooraf zenden , 



1 Ledebur, das Land u. Volk der Bructeren^ S. 70, 88. 

2 Brief van 997 bij Bondam I. n^. 59. Sloet n®. 116. 

3 WiTiCHiNDi Ann, L. III. b\j Meibomius Scriptu rer* German. T. I. 
p. 658: ^yDe Saxonibus qui cum Sclavis conspiraverant, judicatum est fVic- 
mannum et Ecbertum pro hostibus publicis habere oportere." — Chronogr. 
Saxo bij Leibnitz iacriptu rer» Brunsy, ace. bist. I. 229. ,, Wigmannus comes 
occidentaiis Saxoniae/' 

4 SiGEBERTus Levita, Ftta Theodof* ep, Mett* b\j Leibnitz 1. 1. I. 294: 
^,Everhardi comitis in pago Saxoniae Hamalant.'* , 

5 By Pertz II. 408. „In confinio Francorum atque Saxonum secus flu- 
vium Isla.'* 

6 Bondam, II. n». ii. 

7 Zie dien brief b\j Bondam T* n^. ^i en Lacomblet 1. n'*. 65. 



117 

ten einde de eenvormige verdeeling des lands, waartoe wij nu 
overgaan, duidelijker te maken. 

Die verdeeling was voor elk dezer volkeren of landen drie- 
ledig, iets dat men tot nog toe niet genoeg in het oog gehouden 
heeft, namelijk i®. de kerkregtelijke ^ uitgaande van den paus 
en allengs ingevoerd sedert het plaatst der 7* tot in de 9* of 
10® eeuw. a®. De staatsregtelijke ^ uitgaande van den keizer en 
in de 8® eeuw tot stand gekomen , en 3®. de burgerregtelijke 
of geographische , van vroegere tijden dagteekenend en uit den 
boezem des volks voortgesproten. 

Ten aanzien van het kerkregtelijke zullen wij opmerken, 
dat in het algemeen elk dezer drie natiën aan een of meerdere 
bisdommen was toegedeeld , zonder dat men daarbij nogtans 
naauwkeurig op de volksgrenzen lette, daar de bisschop van 
Utrecht ook zijn gezag uitstrekte over landstreken , die nimmer 
tot het oude Friesland behoorden. Zoo behoorde Friesland 
ongeveer van de Lauwers tot de Schelde en het land benoorden 
de Waal tot het sticht van Utrecht, het oosten tot de wSaxi- 
sche bisdommen van Munster en Osnabrug , en het overige 
Frankenland tot de Frankische dioecesen van Keulen, Luik en 
Doornik. Elk dezer bisdommen werd weder in dekenschappen 
en andere kerkelijke districten gesplitst. 

Het zal niet ongepast zijn deze grenzen nog iets naauw- 
keuriger na te gaan. Ten zuidoosten maakte de Waal de grens- 
scheiding van het sticht van Utrecht uit. De Duffel daaren- 
tegen , het rijk van Nijmegen en het land van Maas en Waal 
behoorden tot de dioecese Keulen en wel tot de decanaten 
van Xanten en Zifflik, zooals o. a. uit eenen brief van 11 17 
blijken kan % terwijl Limburg en Noordbraband een deel uit- 
maakten van het bisdom Luik. Het eerste bevatte de deca- 
naten van Luik, Maaseik, Susteren en Maastricht, het laatste 
de decanaten van Hilvarenbeek en Woensel. Geheel Noord- 
braband, met uitzondering alleen van Boegen en Heusden, was 
dus Luiksch , en verder westwaarts liep de grens langs Geer- 
truidenberg door het latere Zuidholland. Alpertus Meten- 



I Van Spaen Inleid, IV , n". 5. Si^of.t n». 2:^8, 



ii8 

818, een schrgver der ii* eeuw, verhaalt dat het land, waar 
thans Dordrecht staat, eene wildernis was, in gemeenschap 
toebehoorende aan de bisschoppen van Keulen, Trier en 
Utrecht * ; waarschgnlijker is het , dat hier de grensscheiding 
was tusschen de stichten van Luik en Utrecht. Van Geertrui- 
denberg ging de grenslijn langs de Oude Maas tot aan het dorp 
Westmaas en verder zuidwaarts langs het t^enwoordige Volkerak 
en de Striene naar Bergen op Zoom en langs de oevers der 
Schelde *. Zeeland , behalve Schakerslo , behoorde geheel tot 
het kerkgebied van Utrecht, d;it zich naar het schijnt zelft 
over een klein gedeelte van Staatsvlaanderen en Rijen uit- 
strekte, waar het paalde aan het bisdom van Doornik, In ia66 
werd de grensscheiding tusschen beide diocesen naauwkeurig 
geregeld *. Later echter schijnt Utrecht die streek a^estaan 
te hebben. • 

Ten Oosten paalde het bisdom van Utrecht aan de stichten 
van Munster en Osnabrug. Ludgerus verhaalt in het leven 
van bisschop Gregorius, dat deze zijn kerkelijk gezag in 
Friesland uitstrekte tot de Lauwers, die ten tijde Van Pippijn 
de scheiding maakte tusschen de christelijke en heidensche 
Friezen *. Het schijnt dat ook na de bekeering van geheel 
Friesland deze stroom de grens voor het Utrechtsche kerkgezag 
gebleven is, immers het blijkt dat reeds Karel de Groote 
de Oostetlauwersche Friezen onder den bisschop van Munster 
stelde *. Zoo waren dan de gouwen Hunsingo , Fivilgo en 
Humsterland dezen kerkvoogd onderworpen en vormden de 
proostdijen Oldehove of Hummerze , Baflo , Leens , Usquerd , 
Loppersum en Farmsum *^ ; de stad Groningen daarentegen en 



1 Kluit, Hisu Criu IL p. 68. 

2 Zie DE Ridder, les diocèses de Belgique ayant 1559, T. i. die alle de 
greiisplaatsen opgeeft, volgens een Luiksch kerkregister der 16" eeuw. Oudere 
getuigenissen waren zeer wenschelijk. 

3 Van den Bergh, Gedenkstukken I. n». 5. 

4 Zie boven bU 44. 

5 Ledebur, die f ünf munster schen gaue uud die siehen seclande Frieslandt^ s. 4. 

6 Ibid S. 7 ff. 



119 

zoo het schijnt ook het Goregt , was Utrechtsch , evenals de 
landschappen Drenthe en Overijssel en zelfs, zoo wij meenen, 
een gedeelte van het graafschap Bentheim tot aan de Vecht. 
Ook het graafschap Zutphen behoorde grootendeels tot de 
Utrechtsche diocese, een Munstersch register van 1313 noemt 
alleen als aan Munster onderhoorig de kerspelen Aalten , Dinx- 
perlo. Eibergen, Geesteren, Groenlo, Hengelo, Nede, Zel- 
volde, Zehlem, Varseveld en Winterswijk % of met andere 
woorden het graafschap Loen. 

Men ziet hieruit dat de grenzen der bisdommen niet met 
die der landschappen overeenkomen en dat Utrecht ook over 
Saxische en Frankische gouwen gezag voerde en daarentegen 
een klein gedeelte van Friesland aan Munster moest overlaten. 
Osnabrug schijnt alleen over Westerwolde zijn regtsgebied 
uitgestrekt te hebben. 

De bisdommen waren ingedeeld in archidiaconaten of proost- 
dijen en dezen weder in decanaten, wier regtsgebied althans 
in Holland met dat der gouwen overeenkwam. Zoo vindt men 
in het laatst der 13* eeuw eenen deken van Rijnland, Kenne- 
nierland, Westfriesland , Gooiland, Amstelland, ook een deken 
van Schouwen, van Zuidbeveland en van de Betuwe, en het 
is mogelijk dat zij reeds vroeger waren ingesteld , al vindt men 
er geen berigt van. Buitendien had men eenige abdijen, zooals 
Egmond, Rijnsburg en Leeuwenhorst, die onmiddellijk onder 
den paus stonden *. ' 

Staatsregtelijk werd het land verdeeld in hertogdommen, 
dezen weder in graafschappen en de graafschappen in onder- 
graafschappen en schoutambten. Er waren dus drie hertogen, 
van Friesland, Saxen en Frankenland, maar daar slechts een 
gedeelte der twee laatste gewesten tot Nederland behoorde. 



1 A. TiBus, Gründungsgesch, der stifter, pfarrkirchen u. s. w. im hereiche 
des alten bisth. Munster, 1869. I. 164. Verg. ook van Spaen Inl, I. 395. 

2 Deze indeeling is naauwkeurig uiteengezet door den Hoogl. Moll in zijne 
Kerkgeschied. van NederU vöör de hervorming, D. II. St. i. bl. 314 volgg. 
De eerste melding van dekens van Kennemerland en R^'nland vond ik in cenen 
brief van 1222 in het Oorkondenlp, I. ««. 27O. 



I20 

Strekte zich der hertogen gezag ook tot het overige gedeelte 
uit, althans zoover dat onder denzelfden koning stond. 

De burgerlijke verdeeling was i\ in volkeren of landen 
(nationes of patriaé) , 2®. elk land in gouwen QpagO ? ^^ 3^* 
elke gouw in kleinere gouwen en in marken. 

De kerkelijke verdeeling stemde slechts in het algemeen met 
de beide anderen overeen, maar de staatsregtelijke was door- 
gaans naauwkeurig naar de burgerlijke ingerigt, waarvan wij 
nu het bewijs zullen leveren. 

Friesland was oorspronkelijk naar men meent een koninkrijk 
door eigene koningen beheerscht, die misschien den Noormannen 
onderdanig waren, en de geschiedschrijver Beda maakt ten 
jare 678 gewag van den koning Aldgilsus, maar na de ondeir- 
werpiüg aan de Franken zouden naar men wil, die koningen 
als hertogen aan de Franken onderhoorig, aan het bestuur 
gebleven , en na het uitsterven van den ouden stam door an- 
dere hertogen opgevolgd zijn, doch het eerste is nog altijd 
vrij onzeker. Hoe dit zij , men treft sedert den aanvang der 
8* tot in de ii* eeuw achtervolgens verscheidene dezer her- 
togen aan. Radbod zelf wordt dan eens rex dan weder dux 
genoemd; in 734 of 736 komt zekere Poppo dux voor, die 
nog niet onderworpen was ». In 809 wordt alleen van den 
hertog gesproken die Friesland bestuurde, zonder dat zijn 
naam genoemd wordt*, en reeds in de lex Frisionum uit de 
8* eeuw vindt men zulk eenen landvoogd vermeld ^, als ook 
later in het Rustringer regt ♦. In eene oorkonde van 839 wordt 
Westergo aangeduid als gelegen in ducatu Frisiae^ en hetgeen 
onze boven opgegevene stelling bewijst, in de rijksverdeeling 
van 839 wordt het hertogdom Friesland bepaald tot aan de 
Maas *. Dat deze waardigheid door Karel. den Groote zou 

1 Zie de plaats boven bl. 46. 

2 Anru Meu ad A. 809. „ Per quosdam negociatores mandavit duet qui Phry- 
siam praesidebat, andisse se, quod Imperator ei esset iratus." 

3 Lex Fris. Tit. 17. § 2: „in curte ducis." 

4 voN Wicht Asegab, „Thet is en havedlas hiri sa hwersa nen greve ninen 
hertoga mithi nis." 

^ Bondam I. n^ 22: ^^Ducatum Fresiae usque Mosara,'* 



zijn afgeschaft, zooals sommigen willen, is mij niet gebleken, 
en schijnt ook door de gemelde brieven tegengesproken te wor- 
den, daar die vorst reeds in 814 overleed. 

Van de beide overige hertogdommen zijn de berigten schaar- 
scher, maar genoegzaam om de zaak buiten twijfel te stellen. 
Het zuiderdeel van Nederland behoorde namelijk tot het hertog- 
dom Ripuarie, dat beschreven wordt als zich uitstrekkende 
tusschen Rijn en Maas, zoodat dan ook Nijmegen en Tiel bij 
eenen dichter der 9* eeuw Ripheïsche, dat is Ripuarische 
steden heeten. Dit hertogdom wordt onder anderen in de rijks- 
verdeeling van 839 bepaald van het land van Condroz af langs 
de Maas tot in zee. Naderhand behoorde dit tot het hertog- 
dom Neder-Lotharingen en het was dan ook de Lotharingsche 
hertog GoDEFRiDus of Gozelo, die in 's keizers naam ten 
jare 1018 bij Vlaardingen tegen den Frieschen graaf Dirk III 
te veld trok. 

Wat het Saxische gedeelte des lands betreft, wij hebben 
gezien, dat dit tot West-Saxen behoorde, derhalve heeft het 
ook onder den hertog van dat gewest gestaan en wij vinden 
hiervan een stellig bewijs, doordien de abdij van Eken in Ha- 
maland in 997 aan het gezag van dien landvoogd onttrokken 
wordt * , waaruit volgt dat zij evenals het omgelegen land er 
vóór dat jaar onder behoorde. 

De laatste melding van eenen hertog in Nederland (waar- 
schijnlijk een Lotharingsche) is mij voorgekomen in 1050, toen 
hertog GoDEFRiDus zoon van hertog Gozelo als zoodanig over 
zeker verdrag stond *. Of hier te lande echter eene onafge- 



1 Bondam I. n^. 59: ^^jubemus uit in eodem monasterio v^I locis ad id per- 
tinentibus, nullus dux, comes vel vicecomes, nullus marchio vel quilibet 
Schuldaciö vel alia judiciaria persona ullum habeat placitum cet.^' 

2 Heda p. 119. Over het ambt der hertogen kan men vergelijken de For- 
mulae van Marculf L. L form. 8. en de Lex Baiuvar. Tit. 2. Cap. 10. § i. 
Voorts Stenzel de Ducum Germ. post temp. Caroli M. orig. et progressu, 
Lips. 18 16. en Hüllmann Gesch. des Urspr, der deutschen Fürstenwürde. 
Eene monographïe over de Nederlandsche hertogen en gonwgraven ontbreekt 
en zou eene zeer verdienstelijke onderneming z\ju, die de geschiedenis van dien 
tijd merketgk zou ophelderen t 



brokene reeks van hertogen bestaan heeft, is zeer te betwij- 
felen. 

Evenals de hertogdommen gelijk stonden met de landschap- 
pen, waren de graafschappen eenzelvig met de gouwen. Men 
heeft tot nog toe gemeend dat eene gouw meer dan een graaf- 
schap bevatte, doch dit is eene dwaling, daaruit gesproten, dat 
men de uitdrukking comitatus in pago^ die gewoonlijk voor- 
komt, vertaalde een graafschap in de gouw, in plaats van het 
graafschap, dat is het ambt van graaf met deszelfs regten en 
vervallen. 

Dit zal dadelijk blijken , wanneer wij de namen der gouwen 
met die der graafschappen vergelijken , want dan zal men zien , 
dat de meesten dan eens als gouw, dan weder als graafschap 
voorkomen. Alleen moet men in het oog houden dat sommige 
groote gouwen in districten (^pagi minores') verdeeld werden, 
waarover dan een ondergraaf met bijzonder gerigt Qplacitunt) ge- 
steld werd, zooals bij voorbeeld de Bommelerwaard een on- 
dergraafschap van Teisterband was, terwijl daarentegen som- 
tijds twee of meerdere kleine gouwen of graafschappen onder 
éénen graaf stonden , zonder dat zij daarom nogtans ophielden 
afzonderlijke graafschappen met eigene regtbank te zijn. Wan- 
neer men enkele streken of alleen als gouw of alleen als graaf- 
schap vermeld vindt, mag men dit aan de schaarschheid der 
berigten wijten, want sommigen komen niet meer dan een en- 
kel maal voor. 

Friesland dan was zoover wij weten , verdeeld in de volgende 
gouwen van het noord-oosten tot het zuiden :^«//;^^^m'^, Hun- 
singo,/^/V/7^o,^if^w^^/,Humsterland, Ostraga^ Westraga^ Tex- 
la^ fVtron^ naderhand zoo het schijnt te zamen verbonden onder 
den naam van JVesterlinga^ misschien Amstel- en Waterland, 
dat niet vermeld wordt; voorts Kinhem^ Kennemerland, Rijnland^ 
Marsum^ Lake et Isla^ Germepi en Niftarlake. Daarentegen wor- 
den als graafschappen in Friesland vermeld: Hunusga^ Fivilga. 
Hugmerchi^ Mi dage ^ Ostraga^ Westraga^ Texla^ fVesterlinga^ 
Kinhem^ Masaland^ Rijnland^ Niftarlake en Holt land. 

Het Saxische gedeelte onzes lands bevatte de volgende gou- 
wen : Thrianti^ Drenthe, Tuvanti^ Twenthe, pagus Forestensis^ 



123 

Salon ^ Hamaland en IsloL Als graafschappen worden vermeld 
Trente^ Tuente^ comitatus Agridiocensis of Umbalaha^ Hama" 
land en Islegouwe. 

De Frankische gouwen onzes lands waren, benoorden den 
Rijn: Nardtnclant (terra) Flethetti^ Flehite of Fladate^ dat is 
Eemland en het Overkwartier, en Felua; bezuiden den Rijn: 
Batua^ Testerbant^ Stria; over de Waal: Duhla^ de Duffel, 
Masau superior et inferior^ Taxandrie; voorts Scaldis^ Schou- 
wen, Bevelanda^ Gasterna^ tVasia. Als Frankische graafschap- 
pen komen voor: Nardtnclant^ Batua^ Testerband ^ Stria ^ 
Masau of Mosago^ Taxandrie^ Walchra. 

Men ziet dus vooreerst dat er enkele streken onzes lands 
zijn die in dit tijdvak in het geheel niet vermeld worden, zoo- 
als eenige Groningsche kwartieren. Waterland en Goeree met 
de landen van Voome en Putten; ten andere dat de lijst der 
gouwen zoowel als der graafschappen onvolledig is, maar dat 
beiden in alle deelen des lands voorkomen, zoodat het ondenk- 
baar is, dat eenige streken geen graafschap, anderen geene 
gouw zouden uitgemaakt hebben. Neen , het geheele land was 
geographisch in gouwen, staatsregtelijk in graafschappen ver- 
deeld, en elke gouw vormde een graafschap, elke ondergouw 
een ondergraafschap. 

Wij moeten hier tevens opmerken dat sommige gouwen of 
graafschappen wel eens twee namen droegen, zooals Masaland 
of Marsum^ en naar het schijnt ook Felua en Northgouw^ om- 
dat dit de noordelijkste Frankische grensgouw. was; daarenbo- 
ven werden zij ook wel naar de hoofdplaats genoemd, zooals 
Ostra ga of Tochingen^ dat is Dokkum, Westraga o? Stavoren^ 
Masaland of Phladirtinga ^ . 

De hoofdplaats van een graafschap was dikwijls eene met mu- 
ren omgevene plaats , waar de graaf zijnen zetel had met de 
schepenbank, en waar zich ook meestal een tol, eene markt 



I Ledebur heeft die gouwen met stedenamen voor pngi minor es gehouden , 
inaar zonder grond. Zie zijn werk die MünsU Gauen s. 67, Ook van Spaen, 
Inleid, tot de hist, van Gelder L IV. 129 volgg. neemt te onregt meer dan een 
graafschap op de Veluwe aan en Bondam meer dan een graafschap in Hameland 
en Teisterband. Wij zullen dit nader ophelderen bij de behandeling dier gouwen. 



104 

en munt bevond; vandaar vertoonen die plaatsen vóór de 13' 
eeuw schgn van munidpaalregten, een verschgnsel dat men 
nooit r^ b^repen en <^ aUerlei wgs verklaard heeft; deze 
schepenbank had regtspraak over het geheele graafschap, maar 
aliengs werden daaraan de bisschoppelgke en andere kerkelgke 
bezittingen onttrokken, vervolgens de hooge heerlgkheden^toen 
de steden en zoo bleef haar eindelgk niet veel anders over dan 
de stad zelve waar zg gevestigd was en de dorpen, die on- 
mfddelijk onder den graaf stonden, of wier bezitters alleen het 
ambachtsregt verkr^en hadden. De graven die vroeger daar- 
bij , zooals men het nu zou uitdrukken , het openbaar ministerie 
bekleed hadden, en tevens met het burgerlgke bestuur en het 
krggsbewind in hun graa&chap belast waren, veranderden toen 
eenigzins van natuur; enkelen verkr^en de territoriale hoog- 
heid en zij stelden stedehouders of baljuwen aan, die nu niet 
meer keizerlijke, maar grafelgke beambten waren '. 

De gouwen werden weder in marken, de graafschappen in 
gemeenten of dorpen (villae) verdeeld, beiden oorspronkelgk 
eenzelvig. Vandaar vindt men herhaaldelgk rslla vél murca in 
de oorkonden». Later veranderde dit eenigzins, doordien 
soms twee kerkdorpen in eene groote mark opkwamen en de 
buurschappen der kleinere wel eens te niet gingen. ledere gouw 
was burgen^telgk in marken verdeeld met eenen markenrigter 
en koemooten, maar staatsregtelgk in dorpen met eenen schout 
aan het hoofd Qscultetus^ sculdhaiz^ sculdacio^ en in de oudste 
wetten ook centenariys^ ^ en eene bank voor kleine zaken de 
gemeente betreffende. In Franken en Saxen heetten deze bij- 
zitters schepenen en buren ^ die het vonnis ronden of wezen ^ 
dat dan de regter uitsprak, in Friesland daarent^en geschiedde 
dit door éénen Azige die een r^t^leerde was, terwgl de 



1 De regtertijke oi^^misatie diens djds is ho<^t bebngr^k en belden *s bnds 
toestand voortreffelijk op, wg kunnen hier tfaans niet verder in treden en 
moeten dit onderwerp san anderen overlaten. 

2 BoxDAM L n». ö. A». 7^3. „ In villa Falburcmarca — in villa vel marca 
Millinga — in villa vel marca Uttiloch in villa vel marca Apoldro — in 
Rotfaerimarca tertiam partem de tpsa viQa vd marca,** 



1^5 

overigen zijn vonnis konden volgen. In de provincie Holland 
zijn allengs de azigen voor schepenen verwisseld. 

In schaars bewoonde streken waren de marken zeer uitge- 
strekt, zooals in Overijssel, maar hoe sterker de streek be- 
volkt was, des te kleiner werden zij en waar al het land voor 
den bouw geschikt was, bleef er geen gemeentegrond over, al- 
les werd verdeeld; daarom heeft men geene markengronden in 
Holland, behalve alleen in het Gooi ten behoeve der zooge- 
naamde erfgooijers^ en in Gelderland zoo ik meen, niet op de 
kleigronden. In de meeste marken was eene heerlijke hoeve 
(mansus dominicalis of dominicatus^ ^ een aantal gewone hoeven 
Qmansus of hubae^ , aan vrije luiden toebehoorend en op dezen 
weder hutten van onderhoorigen. Het collatieregt der kerken 
behoorde den stichters. 

Behalve deze drieledige verdeeling, die aan de drie gewesten 
van Nederland gemeen was, had Friesland er nog eigenaardige. 
Men vindt namelijk in de lex Frisionum, dus in de 8® eeuw, 
het land verdeeld in drie afdeelingen, als i^. Friesland tusschen 
de Wezer en de Lauwers; a®. tusschen de Lauwers en het 
Vlie, 3". tusschen het Vlie en het Sincfal. De strafwetten 
namelijk verschillen omtrent sommige punten in elk dezer deelen. 
Dit doet ons denken aan de aanteekening van Ludgerus in 
het leven van den H. Gregorius, dat ten tijde van Pippijn 
de Lauwers de grensscheiding was tusschen de heidensche en 
christelijke Friezen, terwijl later de gouwen ten oosten van 
die rivier onder den bisschop van Munster kwamen ' . 

Eene andere meer bekende verdeeling was die in zeven zee- 
landen , waaromtrent vroeger en later zeer verschillende gevoe- 
lens bestonden. Eerst in de 13" en 14" eeuw vindt men er 
berigten van , alsmede van de landdagen aan den Upstalsboom 
bij Aurich , maar als eene oude instelling » ; in dien tijd zal 
zeker Westergo het eerste zeeland geweest zijn, daar Friesland 
ten zuiden van het Vlie toen al grootendeels overheerd was, 
maar vroeger is dit twijfelachtig, en het zou kunnen zijn dat 



I 2ie boven bl. 118. 

a Emonis Chron.h^ Matthaeus, Analecta* 



126 

alle Friesche gewesten daaraan hadden deelgenomen. Bij ge 
brek aan bescheiden is de zaak niet te beslissen'. 

Wij zullen nu tot de beschouwing van elke gouw in het 
bijzonder overgaan, en dat in dier voege, dat wij eerst de 
Friesche, dan de Saxische en eindelijk de Frankische gouwen 
of graafschappen zullen beschrijven. 

Vooraf willen wij nog opmerken , dat even als nog heden 
dikwijls het geval is, de gouwen in de middeleeuwen door- 
gaans door wateren gescheiden werden; het bewijs voor de 
uitgestrektheid der grenzen wordt meestal geput uit de opgaaf 
der plaatsen in elke gouw gelegen; wij zullen dus in de eerste 
plaats de villae opnoemen , wier ligging in eene bepaalde gouw 
uitdrukkelijk aangegeven wordt, daarna de overigen die zonder 
die aanduiding vóór de ia* eeuw voorkomen. Men moet 
echter de geloofwaardigheid der opgaven zoo mogelijk toetsen, 
want buitenlanders geven niet altijd de grenzen juist op, zooals 
uit de onderlinge vergelijking der oorkonden blijkt; door die 
vergelijking zal men zien dat verscheidene duisterheden zich 
zullen ophelderen en vroegere dwalingen teregt zullen komen. 



I Zie hierover het meergemelde werkje van Lbdebur, die Münstm Gauen 
u, die sieben Scelande FriesL 



Hoofdstuk V. 



DE GOUWEN EN GRAAFSCHAPPEN. 



FRIESLAND. 

Elk der drie deelen van Friesland bevatte eenige gouwen, 
als I®, tusschen de Eems en de Lauwers: Hunsingo, Fivilgo, 
Humsterland en Middagsterland ; a* , tusschen de Lauwers en 
het Vlie: Oostergo en Westergo; 3®, tusschen het Vlie en de 
Maas en van daar oostwaarts: Texel en Wieringen en West- 
friesland ,, Kehnemerland , Maasland, Rijnland, Lek en IJssel, 
Germepi en Niftarlake. 

HüNÜSGA. 

Dé gouw Huiisingo ligt ten noorden van de stad Groningeti 
en strekt zich tot aan den oceaan uit, ten westen wordt zij 
begrensd door de rivier de Hunse, oudtijds Hunesa genoemd ^ 
en ten oosten door de gouw Fivilgo. De eerste melding van 
dit landschap vindt men bij Altfridus, eenen schrijver der 
9* eeuw , die het pagus Hunusga noemt ', en in de Traditiones 



I Altfridi Fita S. Ludgeri (8e eeuw) bij Pertz 1. 1. II. 410: ,,ab orien- 
tali parte fluminis Labeki super pagos quinque, quorum haec sunt vocabula: 
Hugmcrchi (var. Hugmerthï)^ Hunusga (var. Hunulga) Fiyilga^ Emisgo^ (var» 
Emilga). Fediritga ceté" 



ia8 

Fuldenses, waar het pagus Hunergewe in regione FresffmmTsÊtX}* 
In 970 en 997 komt het als een alzonderlijk graafichap iFOor% 
maar in 1057 was het met Fivilgo onder eenen graaf gcstrid\ 
waarschijnlijk uithoofde van de geringe uitgestrektheid, wam 
deze en de aangrenzende landschappen in zekere oorkonde dj» 
tijds met den naam van pagelli ^ kleine gouwen, besteapdd 
worden. Ledebur heeft zich door eenen brief van ian,ffl 
welke Bafflo tot Hemmerca, dat is Humsterland gerdDOid.] 
wordt ^, laten verleiden om Hunsingo ten westen nog meer ia 
te korten, doch men kan deze opgave gerust voor eene dwt? 
ling houden, te meer daar, gelijk hij zelf opmerkt, het in die 
proosdij Bafflo gelegene Eenrum in de 13' eeuw tot Hunsii^ 
gerekend wordt*. 

De plaatsen die uitdrukkelijk genoemd worden als in Hun- 
singo gelegen , zijn : in de 8' eeuw , Mitilistenheim , thans 
Middelstum en Hustinga^ Huizinge ^. Voorts noemt ALfFRiDUSj 
een schrijver der 9* eeuw, nog als in Friesland gelegen, zon- 
der aanduiding der gouw, Heligwerde of Haeleweirt^ Werfkm 
en Viquurd^ waarschijnlijk de in Hunsingo gelegene dofpen 
of gehuchten Helwert , Warfum en Usquert ' . 

Ten jare 1057 werd Wincheum in paga Hunesga tot eene 



1 Oorkondenbm yan HolL 1. n<>. 9« 

2 Bondam I. n\ 54 en 59: >^Praedia iosuper in Frisionibus, et quicquii 
abbatissa Tde Elten") in quatuor eomitatibus, videlicet Hunesgo^ FiyilgOy H»- 
merche et Emischey tributi a maguificentia avi nostri recepissec** 

3 Brief van 1057 b^j Lindbnbrogius Ker. German» Septentr. scriptu p. 139 r 
jjjQuendam nostri juris comitacum, scilicet in pagis Hunesga et Fivilgo*^ 

4 NissBRT Munster. UrkundenK L 397. 

5 LsDBBUR a. w. $• II, 18, 70; h$ wankelt dan ook zel£ 

6 Oorkonden^* I. n^. 9. 

7 Altpiudi f^ita S* Ludgeri b$ Pbi^tz IL 404 sqq. Oe varianten hebben 
Helewird^ Helewyrd, Heleguardis^ Helegunder^ Heliguurt^ Haeleweirty Hei-^ 
leworty Heilegyurth^ Heligwerde; Werfhem^ Imveryhem, Werthen^ Wers^ 
heim; ff^iscwirt^ ff^iiscwyrdy Usquurd, Fuscuurdis, Fosgurd, Wuscurdas. 
Zie verder over deze villae Dribssbn Monum, Groning* p. 487. Altimg en 
VAN Halsbma bU 495, houden echter dit Heiewirt voor het dorp Hoiwierde 
in Pivelgo, ' 



marktplaats aangewezen ' , zoodat waarschijnlijk dit dorp toeti- 
maals en misschien reeds vroeger de hoofdplaats der gouw ge- 
wees^t is, want daar werden gewoonlijk de bevoorregte mark- 
ten gehouden. Ook bestond daar een munt en tol. 

Een Fuldasch cijnsregister der lo* eeuw noemt nog, doch 
zonder vermelding van de gouw, de dorpen of buurschappen 
Vixvurt^ mogelijk Usquerd, MarisflieH^ eene oude burgstad 
aan de Maarvliet, Saxenheim^ Saaksum, Bes f Ion ^ wat Wester- 
HOFF voor Baflo houdt ^ fFet^eim^ W^irfnm^ Midisheim^ wélligt 
Middelstum, Husdingun^ Huizinge en misschien nog eenige 
anderen '*. 

Een dergelijk register der abdij Werden, van omstreeks 983 , 
levert de volgende plaatsen, doch almede zonder de gouw 
aan te geven ^\ Hersingi^ Harsens onder Adorp, Bedoro walda^ 
Bedum, tVirktngi^ mischien Wetsinge, oudtijds Wirtsinge, 
77A^fw, thans Tyjum, Faiconhem^ Valkum bij Winsum, UinC" 
hetn^ mogelijk Winsum, Obergon^ Obergum, Renon^ Ranum, 
Minor huson^ Luttekehuizen , Major huson^ thans onbekend, 
Municmad^ volgens Westerhoff Muntermeden, Marsfliata^ 
Meniwerva ^ Menneweer, AUngi^ Alinghuizen onder Winsum, 
Houa^ de Hou bij Leens, Wle^ thans Wehe, Arnarion^ 
misschien Eenrum, Sahsinghem^ Saaksum, Bathlon^ misschien 
Baflo, Riazwrth^ Raskwerd, Ingaldinghem ^ misschien Tinal- 
linge, Werfhem^ Warfum, Watwrdh^ thans Watwerd, Wit^ 
wrdh^ Wijd werd bij Usquerd, Stucciaswrdh ^ Stitswerd, Helag- 
wrdh^ Heiwerd bij Usquerd j, Rotton^ Rottum, Ellaswrdh^ 
Els werd niet ver van daar, Thornwrdh^ Doorwerd^ Midlisthem^ 



I LiNDENBROGius Rcf» Germ. Septentr, Scriptu p. 139: ^^ Comitatutn scilicec 
in pagis Hunesga et Fivilga — in eodem comitatu duos mercatus constituendi, 
unum videlicet in JFincheum et alterum in Gerleviswert^ cuin monetis et the- 
loneis, tam in aqua quam in terra et in omni districtione quae ad forum et 
regiam pertinet potestatem." Van deze munten door graaf ëgbert in dien tijd 
geslagen bestaan nog exemplaren met het opschrift JFinshem^ fTinzhem. Zie 
Mr. J. DiRKS in de Frije Fries, VI i. 

a Oorkondenb, van HolL L n». 9. 

3 Crecelius Index bon, et redit, monast, Werdinensis, Berol. 1863. Zie 
ook de verklaring van Dr. Westerhoff in de Bijdr. tot de gesch, en oudh. 
yan Gr on, VI. 2, dien wij doorgaans gevolgd zijn. 

9 . 



Middelstum, Widuwrdh^ Westerwijtwerd, Husdungun^ Hui- 
zinge, Uthuson^ Uithuizen onder Usquerd en mogelijk nog 
anderen. 

FlVILGA. 

Deze gouw ligt ten oosten van de vorige en heeft haren 
naam van rfe voormalige rivier de Fivel ontvangen, die dit 
landschap bespoelde. Het schijnt wel dat het oudtijds ook 
het zoogenoemde Oldambt beyattê en door het tegenwoordige 
Schuitetidiep ten zuiden begrensd werd, althans in het kerk- 
register der 15* eeuw door Ledebur medegedeeld worden alle in 
die streek gelegene gemeenten tot Fivelgo gerekend * , en het 
Oldambt komt eerst in latere stukken afzonderlijk voor. Door 
de inbraak van den DoUart in 1277 zijn hier verscheidene 
dorpen verloren, gegaan, vroeger was de Èéms als oostelijke 
grensscheiding slechts eene matige rivier. 

Fivelgo komt gelijk wij gezien hebben , meestal te zamen 
met Hunsingo in de gedenkstukken der 9* en lo* eeuw voor 
en vormde een graafschap op zich zelf, dat echter gewoon- 
lijk door denzelfden graaf bestuurd werd die over Hunsingo 
regeerde 2. 

De hoofdplaats dezer gouw schijnt vóór of in 1057 geweest 
te zijn de villa Gérleviswért^ thans Garrelsweer, waar toen 
door den keizer de inrigting eener markt en tol vergund werd 
gelijk er ook eene munt was '. Omstreeks denzelfden tijd vin- 
den wij 'nog eenige plaatsen in pago Fivilga opgenoemd, na- 
melijk Lasdorpe^ thans Losdorp, Wahtnun^ thans onbekend. 



1 LiÈDEBUR S. aa — 24. 

2 Adamus Bremensis Jiist, eccles, bij Lindenbrogius op. I. p. 45: „Qua- 
propter ab hiitio quideiri (Albertus episc. Bremensis) illuni maximum Fresiae 
comiiatum a Caesare adeptus est Üe Fiyelgoe^ quem prius habuit dux Gotafridus 
et nunc Ecbertus." 

3 Meti heeft nog munten van dezen graaf Ecbert II te Garrelsweer in dien 
tfld geslagen, met de opschriften Gerewere^ Gerewiore, Zie Mr. J. Dirks 
Btjdr. tot de munt' en penningk. van FriesU in de Frye Fries ^ D. VI. St. i. 
In 1285 heette deze plüSLts' Geroldiswere. Zie Driessen a. w. bl. 245! 



Baccamun^ misschien l^ter verdronken en Ostwerdi^ waar- 
door men welligt Oosterwijtwerd verstaan, moet'. Zonder 
opgaaf van gouw komen in het; Fuldasche register der ip* 
eeuw nog. voor Eitnedun^ Westeremden, Loppesheim^ Lppper- 
sum en Angeslengi^ Enselens. In het register van Werden 
treden op Gerhardas weritha^ G2svt\syirttv^AmuthariO walde ^ 
Hemerwolde onder ten. Boer, Haggon werva^ mogelijk Hoog- 
werven .onder Opwierde,. 5/^^/0»., Stedum, Amuthon^ Wester- 
emden, Arnvurdh^i Arnwerd onder Krewerd, Godlevingi^ 
Godlinze ^Bisashem 'f Biesum. onder Uit'wierde, Fretmarashem ^ 
Farmsum, Ottarfliaton >, misschien Oterdum, Wildiona^ (JVtldi" 
oua.?^ welligt hqt gehucht. Wildenhoef, een uur van Delfzijl, 
Sceldwalda^ Schildwolde, Einon^ Eenum onder het Zand, Wervon^ 
de WBxven^ Hemvurdh^ Hemert, Berghem^ Bargheem onder 
Stedum., Wrthun^ Wirdum, EngisUngi^ Einselens, Aldukas- 
hem ^ Oldersüxti^ Bkufpa^ Equert, Lethermengi^ Leermens, 
Slohtoron^ Sloch teren, Extra Schaldmeda^ Overschildmeer onder 
Helium, Granavurdh^ Garnwerd, Krestlingi^ Crassum en 
waarschijnlijk nog anderen, die wij niet weten te verklaren. 
De overige dorpen dezer gouw komen eerst later voor. Meti 
ziet intusschen reeds hier onze stelling geregtvaardigd omtrent 
de eenzelvigheid van eene gouw en een graafschap en tevens 
dat ofschoon één graaf meer dan een graafschap bestuurde, 
elkderzelven toch eene bijzondere staatsinrigting behield. 

HuGMERCHI. 

• - . , . 

De . derde der tusschen Eems en Lauwers gelegene gouwen 
of graafschappen was Hugmerchi ^ Humerche oï Humerke^ dat 
met de overigen in de vermelde stukken der 9* en lo' eeuw 
voorkomt en ook nog afzonderlijk in eenen brief van 855 ge- 
noemd wordt. Het werd ten noorden door de rivier de Hunse 
van Hunsingo gescheiden , ten oosten grensde het aan Midage 
of Middagsterland,: ten westen aan Oostergo, waar de Laubachi 



1 In het tegister van den .abt Sahacho van Corysy tusscheu 1053 en 1071 
opgesteld. 



13^ 

of Lauwers de scheiding vormde, en ten zuiden naar het schijnt 
aan Drenthe. Het moet dan uitgestrekter geweest zijn dan 
later, toen Langewold en Fredewold afzonderlijke landschappen 
of districten uitmaakten, doch dezen komen in geene stukken 
der lo* of ii* eeuw voor, en ook de kerkelijke geographie 
pleit voot onze meening, want in het door Ledebur uitge- 
gevene register der 15* eeuw worden onder de proosdij van 
Humsterland (praepositura Hummercensis) ook de beide voor- 
noemde landschappen mede gerekend, en zooals Ledebur teregt 
opmerkt, op den Upstalsboomschen landdag van 1361 komen 
zij mede onder dien algemeenen naam voor. 

De naam Hugmerchi, later Hunlerksterland en bij zamen- 
trekking Humsterland , schijnt oorspronkelijk wel een plaats- 
geen gouwnaam ', maar later, op het geheele landschap toege- 
past; ook wordt in voormeld register het dorp Oldehove 
Antiqua curtis alias Hummerze * geheeten , zoodat misschien 
deze plaats den naam aan de geheele gouw gegeven heeft. In 
deze gouw worden verscheidene dorpen opgenoemd, die eigenlijk 
daarbuiten lagen , zooals wij aanstonds zullen zien. Voor de 
hoofdplaats zou ik het zoo evengenoemde Oldehove houden , 
ofschoon men er geene melding van tol, geregt, munt of markt 
aantreft. Waarschijnlijk komt het reeds in het leven van 
WiLLEHADUS Onder den naam van locus Humarcha voor 3, 
ofschoon het woord locus ook wel eens van een landschap 
gebruikt wordt. 

Buiten dit dorp worden nog de volgende plaatsen in 
deze gouw opgegeven : in 855 in pago Humerki de villae 
Andledi , naar het schijnt den Andel of zooals Dr. Wester- 
HOFF voorslaat, de Andeelen onder Oldehove, Crastlingi^ de 
buurschap Crassum bij Feerwert, Wirem^ thans Wierum, 
Einingi of Emingi ^ waarschijnlijk Eenum bij Oldehove, ook 



1 De naam schijnt te beteekenen de mark der Hugen of Chauken, die dan 
hier eene kolonie in Friesland zullen gesticht hebben. 

2 Ledebur a. w. s. 10. 

3 Vita S. fTillehadi bij Pertz IL 380: ^^Inde procedens transi'vit fluvium 
Loveke, venitque ad locum qui dicitur Humarcha, 



99 



133 

in het Werdensche register als Einon opgeteekend , Hrussingi^ 
Thrustltngi ^ Gevesvurdhi ^ waarschijnlijk Geefsweer bij Farm- 
sum in Fivelgo, Buxingi^ Seltnon^ allen onbekend en F'eder- 
vurdhi ^ thans Feerwert '. Van deze plaatsen liggen den Andel 
en Wierum thans in Hunsingo en de onbekenden zijn mede 
misschien buiten Humsterland te zoeken; daarentegen wordt 
in ditzelfde charter Sedlingi ^ dat waarschijnlijk Sellinge in 
Westerwold is, in Westergo geplaatst, zoodat men mag aan- 
nemen dat de steller diens briefs met de geographie dezer 
landschappen zeer weinig bekend was, iets dat men bij buiten- 
landers in dien tijd meer aantreft. Bovendien is deze brief, 
zooals Bondam reeds opmerkte , zeer gebrekkig afgeschreven 
en er schijnen zelfs eenige stukken uit weggelaten te zijn; in 
allen gevalle is hieruit althans geen bewijs tegen de gestelde 
grensscheiding naar den kant van Hunsingo te trekken. 

In het Corveische registef der ii* eeuw wordt ook nog op- 
'gegeven Raginni in pago Hugmerchi *, waardoor men gewoon- 
lijk Ranum verstaat , dat echter ook al in Hunsingo ligt *, 
zoodat de abt Sarracho zich almede vergist moet hebben, 
evenals hij zich in Drenthe meermalen vergiste. Het kan even- 
wel zijn dat eenigen dezer plaatsen inderdaad in Humsterland 
liggen , maar thans kleine gehuchten of boerenhofsteden zijn 
op geene kaarten en in geene beschrijvingen te vinden en daarom 
alleen voor ingezetenen optesporen. 

Eindelijk komen in de Fuldasche schenkingen de villae Sah-- 
senheim , Catuwrt en Scutnfort voor , maar zonder bepaling der 
gouw; het eerste zou Saaksum in Westerwold of Saaksumhui- 
zen in Hunsingo kunnen zijn, de beide anderen zijn onbe- 
kend. 



1 Bondam I. n». 31. Lacomblet I. n». 65. Ook in de Traditu Fuld, «it 
her einde der 8e eeuw, worden, maar zonder opgave van gouw, villa Antlida^ 
villa Federwrt en villa Creslinge vermeld. Zie Oorh I. n®. 9, 

2 Falcke, Cod. trad. Corh. 

3 AcKER Stratingh L 296, spreekt van de Raken b\j Garnweer, dus in 
Humsterland of Middagsterland , kan dit ook soms Raginni zijn ? pp kaarten vind 
ik het niet vermeld» 



134 

MiDAGE, 

' Dit is het vierde graafschap in de boven aangehaalde oor- 
konden vermeld , hèt is slechts een klein landschap ten noorden 
en oosten door dé Hunse, teii westen en zuiden door Hug^ 
merchi begrensd, en bijna te geriilg om voor eene afzonderlijke 
gouw ' te gelden ; misschien heeft het dus vroeger ook het 
Gorecht bevat en dietisvolgehs zich töt aan Drenthe uitgestrekt ; 
dit blijft echter eene gissing, alléén daarop rustend, dat dit 
Gorecht eerst onder dien haam in latere stukken voorkomt; 
waarschijnlijker komt het ons evenwel voor dat het oorspron- 
kelijk tot Drenthe behooi'de eri dan blijft Midage in zijne 
naauwe grenzen besloten. 

Vóór de ia* eeuw zijn ons géetie dorpen in deze landstreek 
voorgekomen. In de 13* eeuw ontstond hier het beroemde 
klooster Aduwérd, welks regtsgebied zich over verscheidene 
dorpen uitstrekte, doch van vroegeren tijd bntbreken de brieven. 

Maar misschien kan men het bestaan van deze streek als een 
afzonderlijk graafschap om andere redenen in twijfel trekken; 
dë lezingen namelijk in de brieven zqn niet eensluidend; in een 
charter vati 970 heeft de tekst bij Bondam Midage^ in eeii 
ander van 997 bij Pont anus Mecheta^ maar bij Falcke en 
Bondam Emssche d. 1. Eemsgo; in een derden brief van 11 34 
of beter 11 29, bij Pont anus en Bondam Micheta^^ en bij 
Lacomblet die ze op nieuw uitgaf naar andere afschriften , 
hebben alle drie de brieven Mtcheta *. Het hangt dus van de 
geloofwaardigheid van Falcke af, die, zoo hij zegt, een beter 
afsbhrift van zekeren vrietid verkreeg. Lacome^let tneen^t 
echter dat die lezing wel eene bloote conjectuur zijn kan en 
vond die in zijne afschriften niet bevestigd. Ook blijkt van 
elders niet dat de abdij Eken goederen in Eemsgouw bezat. 
Men kan dan tot nog toe dit punt niet beslissen; dit alleen is 
zeker, dat het bewuste graafschap in Friesland gelegen was. 



1 Bondam I. n». 54, 59. IL n». 30. 

2 Lacomblet I, n°. 112, 127, 306. 



135 

Wij gaan nu over tot de gouwen tusschen de Lauwers en het 
Vlie, namelijk Oostergo en Westergo. 

OSTRAGA. 

Zeer vroeg reeds was deze gouw, die mede een » graafschap 
vormde , onder den nog tegenwoordig gangbaren naam bekend. 
Men treft de eerste zekere melding daarvan aan op -het jaar 
734 of 736 onder den n2iz.m fFasprachia ', waarvoor, men wel 
Austraehia zal moeten lezen, misschien het Austeravia van 
Plinius *, ook bij Willibald, in het leven van Bonifaciüs 
komt het onder den naam Ostoraeche voor ^, en hieruit blijkt 
tevens gedeeltelijk van de grenzen. Oostergo w^rd namelijk 
bepaald ten westen door de Burdine, die /het van Westergo 
scheidde, ten oosten door de Lauwers, ten noorden door den, 
oceaan en ten zuiden door de Zuiderzee of Almeri, en- vormde 
dus de oostelijke helft dier landstreek, die in de Lex Frisionum 
onderscheiden wordt als gelegen inter Laubachi et Flehum of 
Cisfli. jyt zuidergrens is-^ ven wel niet geheel zeker, sommigen 
meenen dat zich hier de gouw Zeven wolden uitstrekte *, maar 
daar men deze in dien tijd niet vermeld vindt en de ligging 
van den pagus Waldahi of Walderen onzeker is , komt ons de 
eerste meening verkieslijk voor. 

In de aangehaalde gedenkstukken wordt Oostergo niet uit- 
drukkelijk als graafschap vermeld, maar dit is nogtans niet 
twijfelachtig, want Willibald noemt aldaar zelf zekeren Abba, 
die te Dokkum voor Pippijn het landsbestuur uitoefende ^, en 
dus graaf der gouw was, en in de 9" en 11' eeuw komt Oos- 



1 Zie boven bl. 46. 

2 Boven bl. 22. 

3 Boven bl. 46. 

4 Ledebur.s. (52. 

5 WiLLiBALDi Vita S, Bonif. bij PertzII. 353: „ Tum demum unus Domino 
miserante, qui officium praefecturae secundum indictum gloriosi Pippini regis 
super pagura locumque illum gerebat et princeps ipsius erat operis, nomine 
Abba — equum ascendit eet. 



136 

tergo herhaaldelijk als een graafschap voor '. Wel heeft men 
gemeen4 dat het toen te zamen met Westergo slechts ééne 
zoodanige landvoogdij vormde, doch dit staat niet in de brie- 
ven , wier onduidelijke uitdrukking alleen bedoelt , dat beide 
graafschappen somtijds onder eenen ambtenaar gesteld waren , 
zonder daarom nogtans hunne zelfstandigheid te verliezen *; 
hetgeen ook daaruit blijkt dat in de hoofdplaatsen der beide 
graafschappen door denzelfden graaf gemunt is ». Doch de brie- 
ven zelven wijzen dit bij eene aandachtige lezing aan. Egbert 
graaf in Friesland had hoogverraad gepleegd , deswegens werden 
zijne goederen verbeurd verklaard en zijn graafschap Staveren 
d. i. Westergo, in 1077 aan de Utrechtsche kerk geschonken, 
maar toen hij berouw toonde gaf de keizer hem zijne goederen 
terug; de graaf echter werd ten tweeden maal ontrouw, en nu 
werd hij in 1086 op nieuw van zijne goederen ontzet en zeker 
graafschap, met name Oostergo en Westergo, met alles wat 
Egbert daarin bezeten had , op nieuw in eigendom aan de 
Utrechtsche kerk afgestaan*, die het tot aan 109a rustig be- 
zeten heeft. Het verdere gaat ons hier niet aan. In diervoege 
is het gebleven , waarom dan ook de abten van Oostergo in 
IC97 konden verklaren dat hunne gouw van Westergo niet 
alleen door de Burdine, maar ook door eene bijzondere juris^ 
dictie gescheiden was ^. 

1 Annales Xantens. ad a. 873, bij Pertz II. 235. verg. met de Ann. Fuld* 
ad h. a. ib. I. 386, waar zekere Albdagus als graaf van Oostergo venneld wordt. 

2 Hetzelfde hebben wij boven bij Hunsingo en Fivilgo opgemerkt. 

3 DiRKS in de Vrije Fries VI. i. 

4 Heda, p. 139, 140. De eerste brief beeft: „B. Martino — comiiatum 
quendam de Stavero in proprium tradendo firmavimus." — de tweede: „cum 
(Egbertus), requirendam gratiara nostram humiliatus fiiisset respectu aetatis 
ejus et consanguinitatis, qua nos contingebat, indulsimus sua sibi misericorditer 
restituentes et alia siiperaddere meditantes" — maar daar hij op nieuw afge- 
vallen was, werden zijne goederen weder aangeslagen en de keizer gaf daaruit 
„quendam comitatum Frisiae nomine Oostrogouwe et Westrogauwe cum omni 
lure et utilitate quara Ecbertus in hoc comitatu habuit, in proprium" aan de 
kerk van Utrecht. Zie verder hierover Kluit Diss. de prist, O. et fV. con- 
ditione^ in zijne Hist, Crit, I. 2. 395 en een charter van 1089 bg van Mieris 

I- 73- 
3 ^ie hiervoor bl. 46. 



137 

De hoofdplaats van Oostergo was misschien reeds in den 
heidenschen tijd Dokkum; in het leven van Ludgerus door 
Altfridus komt die onder den naam van locus Doccinga voor ^ 
en de geloofsprediker Bonifacius werd daar ten jare 755 door 
de ongeloovige Friezen met zijne medehelpers omgebragt'. In 
het leven van Willehadus, door Anskarius in het laatst 
der 9* eeuw beschreven , heet de plaats Dockynchirica * ; men 
heeft den naam van een dok willen afleiden, dat daar zou ge- 
weest zijn, doch dit is grammatisch onjuist, het beteekent 
het ga of de kerk van Docko, dat den genitivus op tn vormt 
en zoo ik meen de latere naam Doeke is. Uit Altfridus 
schijnt te blijken, dat de gouwgraaf Abba daar zijn verblijf 
hield, die ook het opzigt had over den opbouw der kerk. 
Van eenen tol aldaar is ons geen blijk ontmoet, doch in de 
II® eeuw werd er door de graven Bruno III (1038 — 1057), 
Egbert I (1057 — 1068) en Egbert II (1068 — 1090?) geld 
geslagen ^ , omdat dit volgens de capitularien non nisi ad curtem 
mogt geschieden * , hoewel men het ook elders , ofschoon 
misschien buiten openbaar gezag gedaan heeft, waarvan ons 
straks de bewijzen zullen ontmoeten. Naar deze plaats wordt 
de geheele gouw in de Traditiones Fuldenses somtijds pagus 
Tochingen genoemd, elders echter Ostrahe. 

In diezelfde Traditiones komen nog verscheidene andere 
plaatsen voor, met bepaling, dat zij in deze gouw gelegen 
waren, namelijk ^ villa Waltheim in pago Tochingen^ villa Orlin^ 
guerba in pago Tokingen ^ villae Tippencheim of Dipbingheim 
en Tunenwert in pago Tokingen ^ maar op eene andere plaats 
heet het in diezelfde stukken dat Waltheim en Tunuwerde 



1 Pertz Monum. II. 406: „ Spiritum reddidit in pago cui nomen Astrache^ 
in loco qui Doccinga vocatiir." 

2 Pertz II. 380: „Quantotius mare quod erat adjacens transmeavit, venit- 
que in Fresiam ad locum qui t\vdx\\v Dockynchirica., quod est in pB.go Hostraga ^ 
ubi et domnus Bonifacius episcopus jam olim martirio coronatus fuerat." 

3 DiRKS t. a. p. 

4 Capicul. a®. 808, bij Georgisch Corp. Jur, Germ, ar.U p. 740. 

5 Oorkond$nb. I. n°. 9. 



IS» 

in Oostergo lagen en woFdt daarin ook zekere yill2t ff^erba 
geplaatst, misschien dezelfde als Orlinguerba. Dit Wakheim 
schijnt te zijn Wouterswoude- bij Dokkum, Tunuwert is Ton- 
naard of Tennaard in Westdongeradeel, Orlinguerba bleef ons 
onbekend. - Diezelfde Traditiones noemen nog in Oostergo 
(j>agus Osterriche^ Ostrahe^ Ostroh')^ de volgende plaatsen op^ 
Baltremodorf^ onbekend^ ilf<?/w^/W, onbekend (Metslawier?), 
misschien het Medmert dat in eene latere oorkonde voor- 
komt'; Ringesheim ^ ' mhschitvi Rinsumageest, Echmari QBch- 
marip?^^ misschien Eekmarijp, dat in 1389 Achmaripe heette, 
Bonfurt QBornfurt?y<^ thanis Bornwert, Af<?r^A«w, waarschijnlijk 
Marrum , Runwerde , thans Rauwerd , Sibinwerde , onzeker , Bint-- 
hemi^ thans Beintum, Fatruwerde^ Ferwerd , en het eiland Ambla 
(Ambland?^^ thans Ameland. Eindelijk zonder bepaling der 
gouw: Lintarwrde^ waarschijnlijk Leeuwarden *, Cellehem^ 
thans Kollum, Tununfurt^ Tennaard, dat in een charter van 
van 981 Thunewerd heet^, fVacheringe^ Sibufurte^ Einttdes^ 
Heimes. Misschien zijn deze plaatsen door iemand met de ge- 
steldheid des lands naauwkeuriger bekend, nog wel uitte 
vinden, wij hebben ze te vergeefs gezocht. 

In de 11^ eeuw treffen wij Leeuwarden onder den naam 
van Liunvert^ (dat somtijds geheel verbasterd is) als munt- 
plaats aan*, maar waarschijnlijk is dit valsche munc of althans 
niet op openbaar gezag geslagen, want wij hebben gezien dat 
Dókkum de hoofdplaats was en dat ook daar toen gemunt is. 



I ScHWARTZENBERG, Cliarterh, I. 

2. Evenals van Hindahlop^ Hinlopen werd, kan Liritarwrde tot Liunwerd en 
later tot Leeuwarden verbasterd zyn. In twee brieven van 1149 heet het 
parochia Lienward^ en dit hield men tot nog toe voor het oudste berigt over 
die stad, is echter onze meening gegrond, dan klimt haar oorsprong tot in de 
8e eeuw op. Bertholet in zijne Hist, du Luxembourg, IV. 128, verhaalt nog 
dat na een kapittel van Corvey door een der pauselijke legaten gehouden, deze 
den Corveischen abt Hendrih: in 1146 te Paderborn afzette wegens simonie 
gepleegd bij den verkoop der kerk van Linwertj maar hij geeft geene bronnen 
op. Dezen vindt men echter in de Monument a Corb ei ensia^ door jAFFé uit- 
gegeven, bl. 223, 232, 298. 

3 Schwartzenberg, Charterb. I. 62. 

4 DiRKS , t. a. p. 



159 

-waarvan nog een aantal stukken met het opschrift Deccugga 
overig zijn. 

Nog ontmoeten ons in deze eeuw een paar andere villae die 
in deze gouw geplaatst worden, namelijk Stadun^ Burcundun^ 
Hanij en Pharanrodun^^ wier ligging ons onbekend bleef en die 
in de geographische woordenboeken der provincie niet voor- 
komen. Het schijnt dat vele dorpen en gehuchten in Fries- 
land later van naam verwisseld hebben^ waardoor het moeilijk 
wordt de in de oudste stukken voorkomende plaatsen op te 
sporen , wier naam daarenboven niet zelden verbasterd is. 
Ledebur heeft daaromtrent eenige gissingen gewaagd, die wij 
niet herhalen, daar ze ons niet gelukkig voorkomen *. 

Eindelijk worden nog in eéne oorkonde van 981 3, maar 
zonder nadere aanduiding dan in Frisia^ vermeld Wïtebord^ 
misschien Wijdebird in de grietenij Idaarderadeel % Retzword^ 
misschien Reitsum, Thufiewerd^ Tennaard, Colimehormn ^ mis- 
schien eene buitenbuurt van Kollum, en Hilderedesziericon. 
Daar eenigen dezer plaatsen in Oostergo liggen , is het wel 
denkelijk dat ook de overigen daartoe behooren. 

Voordat wij van deze gouw afstappen, moeten wij nog ge- 
wagen van den pagus Waldern , die in het Corveische register 
der II® eeuw voorkomt, met de daarin gelegene plaatsen Fen- 
kt ga en Hessiga^ dat is naar het schijnt, Finkega en Haske in 
Zevenwolderi. Ledebur meent dat dit eene ondefgouw was 
van Westergo en dezelfde als de pagus Forestensis ^ dit in eene 
oorkonde van 943 voorkomt. Het laatste ontkennen wij, en 
wat het eerste aangaat, zouden wij liever denken dat Zeven- 
wolden gedeeltelijk tot Ooster- gedeeltelijk tot Westergo be- 
hoorde, want noch ten aanzien van Eg bert, noch ten aanzien 
der Utrechtsche kerk wordt van meerdere gouwen gewaagd, 
en evenmin in eenige andere oorkonden van dien tijd. Waldern^ 
de Wouden , kan eene plaatselijke benaming geweest zijn , even 



1 Regist-Sarrachonis. 

2 Ledebur, a. w. 

3 Zie de vorige bl. aant. 3. 

4 Volgens Hettema , O. en N* FriesU o. h. w. 



I40 

als Gaasterland , van den aard des bodems ontleend, zonder 
dat die streek daarom een zelfstandig landschap vormde. Tot 
nader bewijs meenen wij dan de gouw Zevenwolden niet te 
mogen aannemen. 

Westraga. 

•r 

Ook deze gouw was gelijk wij gezien hebben, reeds zeer 
vroeg onder dien naam bekend en komt sedert 734 of 736 
veelal te zamen met Oostergo voor. Bovendien wordt zij in de 
Fuldasche schenkingen uit het laatst der 8' eeuw meermalen 
genoemd, pagus Westerriche^ ff'estrahe^ ff'esterache^ en toen 
schijnt zg reeds een afzonderlijk graafschap gevormd te hebben, 
want wij ontmoeten hier zekeren graaf Gerh art, die goederen 
in deze gouw aan Fulda schonk; het is echter niet geheel 
zeker, want in diezelfde stukken treffen wij ook een Gerhart 
de Fresia aan, die goederen wegschonk in Eemsgo gelegen, en 
een Reginbert comes^ die in Westergo en elders landerijen 
afstond, behalve nog zekeren Deodredus gratia Dei comes en 
een comitatus PViccingi; in de 11* eeuw stond het, zoo als wij 
boven gezien hebben, met Oostergo onder denzelfden graaf '. 

De grenzen van Westergo waren ten noorden de oceaan, 
ten zuiden Almeri of de Zuiderzee, ten oosten de Burdine, die 
het van Oostergo scheidde, en ten westen het VHe. Aan de 
westkust heeft deze gouw, zooals wij vroeger betoogd hebben , 
in achtereenvolgende eeuwen veel land verloren, en ook ten 
zuiden schijnt de kust afgespoeld te zijn, vooral in de 9' eeuw. 

De hoofdplaats van Westergo was Stavoren , dat volgens de 
volksoverlevering reeds door Friso gesticht en naar zijnen volks- 
god zou genoemd zijn, eene sage die niet geheel onwaarschijnlijk 
maar onbewijsbaar is. Pliniüs maakt ergens van de Sturii^ 
of volgens eene andere lezing, de Tusii gewag **, indien het 
eerste het ware is schijnt dit op de inwoners van vStavoren te 
doelen. De kronijken houden Stavoren voor de oude hoofdstad 



1 Hiervoor bl. 46. 

2 Pliniüs Hist. Nat. L. IV. C 15. 



141 

van geheel Friesland en den zetel der Friesche koningen, dat 
mede niet onwaarschijnlijk maar onbewezen is, dit alleen is 
zeker, dat de stad van ouds eene beroemde handelsplaats, rijk 
en magtig was en de hoofdplaats der gouw Westergo. 

De eerste melding die ons van haar is voorgekomen is tea 
jare 991, waar zij Staverun heet '. Ook wordt zij vermeld in 
het leven van den H. Fredericus, bisschop van Utrecht, naar 
men meent in de 11' eeuw opgesteld, doch dit geschrift komt 
ons verdacht voor*. In 1077 wordt de comitatus de Stavero B.SLn 
de Utrechtsche kerk geschonken 3; in eenen brief van 11 15 
komen goederen voor gelegen circa Dochengas et Stouveras^ 
waardoor misschien slechts in het algemeen Oostergo en Wes- 
tergo bedoeld worden '^, en eindelijk worden in een charter van 
113a de bewoners van Stavoren cives Staurenses gtnotmA^ en in 
TI 18 van de regten hun door Karel den Groote verleend, 
gesproken ^, ofschoon Halsema dit van de oude lex Frisionum 
verstaat ^. 

In den loop der ix* eeuw (1038 — 1086) werd hier door de 
graven Bruno III, Egbert I en II munt geslagen met het 
opschrift Staveron , Staveorun , zooals men in de meermaals aan- 
gehaalde belangrijke verhandeling van den heer Dirks zien kan; 
of er reeds vroeger gemunt is, blijkt niet; wel spreekt de lex 
Frisionum van nova moneta en denarii Fresionici ^^ maar men 
weet niet waar dezen geslagen zijn, evenmin als waar de oudste 
Friesche muntmeesters Rednath en Kawing woonden, die 



1 AnnaUs Hildesh, bij Pertz V. 68. „Piratae etiam Staverun depredando 
vastavepint, aliaque in litore loca perdiderunt.** 

2 Fita S. Frider. episc. Traject. (828—838) C. 5. in de Acta SS. Boll. 18. 
Jul. „Alechnierc fliivium transmeavit — Staveren pervenit." W\j zullen later 
over de echtheid van dit stuk handelen. 

3 Heda, p. 39. 

4 Van den Bergh Gedenkst. tot opheld. der Nederl. gesch. n®. 2. '^ 

5 Schwartzenberg Charterb. I. 71, 72. „ Omne jus quod a Karolo rege 
deterratum est, eis et institutum et ab ipsius loei probatissimis est decretum et 
inventum et quod ab aliis sapientibus patrisque nostri fidelibus est coUaudatum.** 

6 Halsema, a. w« bl. 62. 

7 Lex. Fris. Tit. i. § 10. Add. sap. Tit. 3* § 44* 



volgens de latere wetten, het «erst ligtere Friesche penningen 
sloegen, omdat de.Keulschen te zwaar waren^ 
. Behalve Staveren komen nog een aantal andere plaatsen van 
dit gewest in ons tijdvak voor. Reeds de Anonymus (of Guido) 
Ra VENNAS spreekt van twee steden in Friesland, die hij: Bor- 
donchar en Nocdac noemt'. Aan het laatste weten wij geene 
plaats aan te wijzen, het eerste schijnt aan de Bordine, hetzij 
dan in -Ooster- of Westergo gelegen te hebben, en moet mis- 
schien Bordonchorn gelezen worden, dat is hoek der Bordine. 

Ook in de Traditiones Fuldenses komen ettelijke villae van 
ff^ ester go voor, namelgk: Quirnifurt^ thans Komwert in Won- 
seradeel, Hindahlop oï Hinttnlcfe^ Hinlopen (waardoor thans 
hetgeen men. van heenloopen en eindeloopen gebeuzeld heeft, 
vervalt), //"^^/^A^r^, Westerburen in Wijmbritseradeel *, Ha-- 
sahn^ waarschijnlijk. Hieslum in Wonseradeel, Huron^ Sfele 
en Heter heim^ wier ligging duister is ^. 

In eene oorkonde van 839 wordt sn pago fJ'estracha vermeld 
de villa Cammlnge Hunderl^ benevens andere daaromtrent ge- 
legene dorpen (j^t in aliis villis circumquaque se positis^^ die in 
het Corveische register der 11' eeuw nogmaals als in West ergo 
gelegen, vermeld worden*. Het eerste kan dus niet de Cam- 
mingaburg bij Leeuwarden zijn, dat in Oost ergo ligt; misschien 
is het Kimswerd in Wonseradeel. 

In een charter van 855 vinden wij op nieuw eenige plaatsen 
opgenoemd in pago fVestrachi gelegen ^, te weten Sceddanvurthi^ 
thans Schettens in Wonseradeel, Colwidum^ Koudum in Heme- 
lumer Oldefaart, Aspanmora^ Monicesloe^ Keddingrip^ misschien 
Goingarijp in de Zevenwplden,-öi?5/«w, thans Hieslum, Hem 



I Zie hiervoor bl. 46. Dirrs t. a. p. beschrijft eene munt met het opschrift 
Bom in het midden en om den rand nere^ rere of erer .^ en vraagt of dit van 
deze plaats (Oldeboorn?) te verstaan zy. Het komt ons waarschynlijk voor. 

a Westarhuron in pago WestracH yirordt ook vermeld in eenen brief van 
845, bij Lacomblet I. n». 61. 

3 Oorkondenb* I. n». 9. 

4 Klutt Hist. Criu II. n». i en de aanteek. aldaar* 

5 Bondam I. n». 31, LacombletI. n°. 6$. . 



.143 

en SedUngi^ die misschien elders te zoeken zijn^ Deddingiwerbe^ 
-waarschgnlijk jPedgum in Wonseradeel, Imiswalde^ IJmswoude 
of Eemswoude . in Wonseradeel , en Midningi , Midlum in 
Franekeradeel, dat in 113a Midlinge heet '. 

JEen Fuldasch register der 10' eeuw noemt nog Quimivurt^ 
fVeUib^ misschien Weisrijp in de grietenij Hennaarderadeel, 
fF^esteriumen^ Westerburen, Scettefurt^ Schettens en Maggen-- 
hèim^ Makkum en misschien nog apderen, die wij niet wisten 
te huis te brengen, daar bij deze allen de gouw niet genoemd 
wordt *. • 

Eindelqk . ontmoet ons nog in de 11* eeuw Bodtiswer^ Bod- 
luswer.^ Bodüswert^ dat is Bolsward, als eene muntplaats, maar 
daar dit dorp toen niet de hoofdplaats der gouw was, houden 
wg dit geld voor onwettig geslagen , al moge het overigens van 
goed gehalte zijn ^. 

Wij gaan nu tot het derde gedeelte van Friesland over, dat 
zich van het Vlie tot aan de Maas en verder oostwaarts uit- 
strekte. .De eerste gouw die ons ontmoet, is 

Texla. 

Onder dezen naam werd oudtijds niet enkel het eiland Texel, 
maar ook hist noordelijkste gedeelte der provincie Holland ver- 
staan.' Die naam komt al vroeg voor; het eerst ontmoeten wij 
dieii ten jare 774, Thesla of Thesala^ ^ en herhaaldelijk in de 
Traditiones Fuldenses, waar die pagus Ttjesle en verbasterd 
Tijellè genoemd wordt. ' Ook in eenen giftbrief des kloosters 
Laurèsham van 814 worden twee hoeven in Thesia vermeld*. 



1 SCHWAHTZENBERG I. 7a. 

2 Oorkondenh. van Holl. I. n**. 9. 

3 Zie over dit onwettig munten eene keizerlijke verordening van Frederik II 
van lafio, bij Heda, p. 193, en voorts de Capitularien passim, 

4 Cod, dipt. Lauresh. I. p, 162: „Eodem anno (774) Gerrich et Rutwar 
tradiderunt quidquid habuerunt in loco qui dicitur Forismarische Cvar. Ferisma- 
rische), in Thesla (var. Thesala) et in Leunspih, et in loco qui vocatur Elisbolz 

inter Renum et Masa et ad M^samuda et mancipia sex.** 

5 Bondam I. n^ 17. 



144 

doch het is niet zeker of hierdoor deze gouw of eene plaats 
ergens op de Veluwe bedoeld wordt. Als gouw en graaf- 
schap beide wordt Texla opgenoemd in eene oorkonde van 985, 
waarbij grave Dirk II bevoordeeld wordt *. Het eiland Texel 
komt het eerst in het Utrechtsche register der lo* eeuw voor, 
maar zooals wij vroeger betoogd hebben , moet het reeds in het 
laatst der 8' eeuw door den fluvius Maresdeop van het vaste 
land gescheiden geweest zijn ". 

De grenzen dezer gouw (het vaste land samt het eiland) 
waren ten noorden het Vlie, ten zuiden de Kinhem of Chin- 
nelosara gemarchi bij Alkmaar en verder de Richara, ten 
westen de oceaan, de oostelijke grens is moeilijk te bepalen. 
Indien men daarvoor Medemblik aanneemt, dan geraakt men 
in verlegenheid ten aanzien van den brief van 985 , waar het 
land tusschen Medemelacha en Chinnelosara gemarchi van den 
pagus Texla onderscheiden wordt 3, tenzij men aanneme dat 
in dien brief door het laatste alleen het eiland verstaan wordt, 
en dit komt ons dan ook nog het waarschijnlijkst voor. Wij 
vermoeden namelijk dat in de 9' eeuw (denkelijk in 839) de 
zee bij Petten ingebroken is en de Zijp overstroomd heeft, die 
vervolgens is blijven drijven, en dat, toen een groot deel van 
het continentale Texel verdronken lag, het overige tot West- 
Friesland zal gerekend zijn , maar vóór die inbraak moet de 
zuidergrens bij Alkmaar gezocht worden , en de oostelijke grens 
zal misschien langs het Koegras en den Wieringerwaard geweest 
zijn; bij gebrek aan bescheiden laat zich dit niet beslissen. 
Alleen de oude zuidergrens blijkt duidelijk uit hetgeen wij 
vroeger nopens den loop der Chinnelosara gemarchi als een 
grensstroom tusschen Kinnem en Texla hebben bijgebragt *. 

Wat in de 8" en 9" eeuw de hoofdplaats dezer gouw was, 

. • 

1 Kluit 1. 1. II. n°* 14. 

2 Zie hiervoor bl. 23. Ten jare 1248 wordt het als een eiland beschreven » 
waar men te scheep heenreisde, bij van Mieris I. 253. 

3 Oorkondenb, I. n^. 64. ^^ Adhuc quoque quidquid beneficii nostra de parte inter 
duo flumina Medemelacha et Chinnelosara gemarchi dicta tenuit. — Adhaec etiam 
totum quod de nostro jure in pago Texla nuncupato in beneficium tenuit eet.** 

4 Zie boven bl. 56 volgg. 



i45 , 

blijkt niet , maar in de Fuldasche brieven worden eenige plaat- 
sen uitdrukkelijk in die gouw opgegeven, waarvan ook sommigen 
in het Utrechtsche register voorkomen, maar zonder nadere 
aanduiding. Het zijn de volgenden: in pago Tijesle: Langen^ 
more of Ostmore ^ fVitmuntheim ^ Kijnloren (1. Kijnloseti) of 
Kintloson^ Bretenheim^ Tijeslemore ^ Lantohi o? Lanthoij '. Hier- 
van komen Wintmunthem ^ Bredhem en Landei ook in het 
Utrechtsche register, en Kinlesun (1. Kinlosun) in het meer- 
maals aangehaalde charter van 855 en in een van omstreeks 
983 voor. 

Buitendien schijnen nog volgens de Fuldasche brieven tot die 
gouw te behooren het eiland Ganc of Gankchaland met Far^ 
dincheim^ Gotoffeim (in het Utrechtsche register Godolfhem) en 
Texalmore^ Austmora en Adingama mora^ Leonespah ("in 772 
LeunspiK) ^ Horgana^ Hargen (Utrechtsch register Haragum^ 
in eenen brief van 1083 Haragon'^^ Gaddingenheim ^ misschien 
het Geddigmore in eenen brief van vóór iiao (^ie boven 
bl. 33), evenals de in 772 vermelde plaatsen Forismarische ^ 
Engilbrehtesambehte , Texla , Leunspih en Helicrichesambahte , 
allen overigens onbekend ^ , en uit het Utrechtsche register 
Pethem^ Petten, Callinge^ Callantsoog en Husidina^ Huisdui- 
nen , en misschien nog eenige anderen. Waarschijnlijk zijn de 
meesten dezer dorpen door de inbraken der zee vernield en 
eenigen misschien later van naam veranderd; alles is hier zeer 
duister en wij weten hèt tot nog toe niet op te helderen. 

WiRON. 

In den Utrechtschen blaffert wordt nevens de terra Texla 
ook de terra JViron opgenoemd, waardoor men algemeen en 
onzes inziens teregt, het eiland Wieringen verstaat, dat toen 
reeds waarschijnlijk van den vasten wal gescheiden was. In 
de 8' eeuw schijnt het eene afzonderlijke gouw uitgemaakt 
te hebben, die zich ook over het noordoostelijke gedeelte vari 



1 Oorkondenb. van Holl. I. n *. 9, § 94, 96. 

2 Oorkondenb, van HolL I. n». 7, 89. 

3 Oorkondenb. van Holh I. n®. 7. 



10 



146 

Noordholland uitstrekte , maar waarvan wij weinig of niets 
weten. Dit is naar onze meening , de pagus fVirom of fFi- 
rensis ^ dien men in de Fuldasche brieven aantreft, en waarin 
gelegen was de plaats Wictulfingafurt ^ hoewel in eene andere 
gift daar vermeld Wictulfingefurt in de gouw Waldahi gesteld 
wordt '. Het blijkt ook uit de beneden opg^evene plaatsen, 
dat er een dorp JVtron bestond, waarnaar de gouw vermoe- 
delijk haren naam had. 

In den Utrechtschen blaffert vinden wij nog een dorp Strude^ 
waardoor waarschijnlijk Stroe op Wieringen verstaan wordt, 
welks kerk zeer oud is en ^ heidensche kapel genoemd wordt. 
Dit lag derhalve mede in deze gouw, meer kunnen wq er 
niet van mededeelen. Doch nadat in de 9* eeuw de zee hier 
zoo groote verwoestingen aangerigt had, schijnt men het over- 
schot der beide gouwen tot één gewest en graafschap gerekend 
te hebben, onder den te voren meer algemeenen naam van 
West-friesland of Westerlinga. 

Westerlinga. 

De eerste stellige melding van dit graafschap is ons voorge- 
komen in eenen brief van 1064, waar het comitatus in fVes- 
terlingae^^ dat graaf Dirk bezeten had, aan de Utrechtsche 
kerk wordt geschonken, en dat hierdoor niet anders, dan het 
graafschap Westfriesland bedoeld wordt, blijkt onder anderen 
uit den kronijkschrijver Menco uit de 13" eeuw, die de 
Westlingi de verste Friezen naar het westen noemt '. Als de 



1 Oorkondenb. I. n^.p. §105, „in pago Wirense curtilem unam.** — §8: ,,in 
loco nuncupato Wictulfingafurt in p. fTironi,** — § 63, in terra Fresonum in 
H'iron et in Leonesbah.*^ — n». 36: „in terra Fresonum in villa JVireon ec in 
Leonipich." — n». 60: „in p. Wtrensi in Frisia unam curtilem." — § 109: in 
loco Wictulfingefurt in p. Waldahi.^ 

2 Heda, p. 109. VAN Mieris I. 65, die beiden verkeerdelijk Westfiinge 
lezen, zooals aangewezen is door van Heussen Batav* Sacra I. 12. 

3 Menconis Chron. bij Matthaeus Anal. III. 229, .•* Surrexit contra 
Frisones extremos versus occidentem, qui dicuntur Westlingi.^ In zeker oud 
HS. der Utrechtsche kerk bij denz. III. 43 komt ook onder de Utrechtsche dekens 
een Decanus de U^ estlinglant voor« 



147 

grenzen van dit landschap samt de eilanden in dien tijd, kan 
men dan aannemen ten noorden en oosten de Zuiderzee, ten 
zuidwesten Kennemerland of de Kinnem en Richara en ten 
zuidoosten de Zeevang, waar de later zoogenoemde Schuifsloot 
bij Schardam (Schaderdam) waarschijnlijk de grens vormde. 

De hoofdplaats van dit graafschap was Medemelacha of 
Medetnelake^ Medemblik. De volksoverlevering wil dat de stad 
reeds in de 4" eeuw door Diedkrik, zoon van zekeren 
Frieschen koning Radbod gesticht en naar de godin Meda 
aldus genoemd zou zijn, doch men vindt er geene melding 
van vóór de 10' eeuw. In den blafFert der Utrechtsche kerk 
wordt aangeteekend dat haar behoorde de koninklijke tiend te 
Medemalake of Medemolaca ', en bij eenen brief van 986 geeft 
de keizer aan zijnen getrouwen graaf Ansfrikd een gedeelte 
van den tol, de munt en den cijns, die hij voor dien tijd in 
de villa Medemelacha als beneficium gehad had *; deze stond 
die inkomsten aan de abdij van Thorn af, die daarvan nog 
in 1292 de bevestiging verkreeg^, maar in 11 18 schonk de 
Utrechtsche bisschop Godebald de kerk te Medemblec in 
Westfriesland, die tot de bisschoppelijke kamer behoorde, aan 
de broeders (kanunniken?) van S. Maarten *. Dus schijnt 
dan in het laatst der 10' eeuw niet Dirk maar Ansfried 
graaf van Westfriesland geweest te zijn en de eerste slechts 



1 „In Medemelake regalis decima.^ 

2 Oorkondenh, I. no.63. „Fideli nostro Ansfrido comiti dedimus in proprium 
ponionem telonii, monetae et census quam ipse nostro concessu in villa quae 
dicitur Medemelacha ad regium jus legaliter respicientem , hactenus in beneficium 
tenuit et quidquid in comitatu Frisiae vocato nostrae Ducissae (T) beneficia 
in aliquibus hujusque (hucusque?) usibus habuit, nee non et illius pasroriae 
beneficii qua usque (?) nomine communi vocantur inferior Maslandt eet.** Men 
ziet dat deze brief, waarvan het origineel bijna vergaan is, zeer slordig is 
afgeschreven. 

3 LüNiG Reichsarch. XI. 919. „Donationes per nob. virurn qyondam AnsWdum 
comitem — monasterio Thorensi iactas in villa quae dicitur Medemelache et in 
comitatu Frisiae ^ nee non in locis quae vocantur inferior Macsland dioecesis 
Trajectensis eet." 

4 Oorkondenh, I. n^ 104: „ Ecclesiara quandam in Occidentali Fresia inyilla 
quae Medemblec vocatur. 



«• 



{ 



148 

goederen daarin bezeten te hebben. Het bestaan van eenen 
rijkstol alhier bewijst dat het Vlie van ouds tot de konings- 
straten behoorde. 

De overige plaatsen die in dit landschap voorkomen, zijn 
behalve de reeds bij Texla en Wiron opgenoemden , de vol- 
genden, wier ligging wel niet altijd bepaald wordt, maar ge- 
noegzaam bekend is. In 1063 Misnen\mtt Alisnen oï Alisven^^ 
Mijzen, fVognem thans Wognum, en Vronle », in 10S2 Fran/o^ 
en later naar het schijnt S. Pancras genoemd, van welks 
ouden bloei de kronijken vele fabelen vertellen, voorts in 
datzelfde jaar Scagon^ Schagen, Those^ Opperdoes en in 1094 
nog Scorlewahh aan de Friesche zijde van de Rekere*. Mis- 
schien komen er in het Utrechtsche register ook nog eenigen 
voor, maar hunne ligging is onbekend. 

Voor dat wij van Westfriesland afscheid nemen, willen wij 
ook even Waterland gedenken, een gewest dat wel is waar 
onder dien naam ons niet voor de 13* eeuw is voorgekomen *, 
toen het aan de heeren Persijn ("men zegt als een zonneleen) 
behoorde , maar dat toch misschien , schoon toen slechts 
uit eilanden en gebroken land bestaande , eene gouw vormde. 
Van de dorpen worden geene in ons tijdvak vermeld, maar 
de meren Cwaarbij misschien tevens de dorpen of gehuchten^ 
Bamestra^ de Beemster, in 1083, en Weromeri^ de Wormer, 
in het Utrechtsche register. Misschien heeft het afgedamde 
riviertje de Schade, de noordelijke, de Twisk bij Landsmeer 
de westelijke grensscheiding uitgemaakt. Sommigen gissen ook 
dat het oudtijds voor dat het IJ ruimer geworden was, tot 
Amstelland gerekend werd, doch dat alles is duister, alleen 
schijnt het land geheel of grootendeels aan de Utrechtsche 
kerk behoord te hebben. 



1 Oorkondenb, I. n^. 85. 

2 Ibid. J. n». 92. 

3 Namelijk in 1275 ibid. II. 11°. 30Ï. Verg. den Tegenv^, Staat der NederL 
D. VIII. bl. 506. Drechterland komt het eerst in de Egmondsche Kron\jk voor 
op het jaar 1155. De Drechterlanders behoorden tot Westfriesland, want de 
kronijk zegt: „Fresones de Drechterne fines comitatus Hollandensis invadentes, 
villas quasdam exusserunt. ** 



149 

KiNHEM. 

Deze gouw ontleent den naam van het riviertje dat haar 
ten noorden begrensde en wordt meestal voor de woonplaats 
der Caninefates in het Romeinsche tijdvak gehouden, hetgeen 
duidelijker zijn zou indiei) men daarvoor Caninesates lezen mogt. 

Hoe dit zij in de 8% 9" en lo' eeuw was Kinhem als gouw 
en graafschap bekend. De oudste brieven noemen het iT/z^w^A^»?'. 
In de Frankische jaarboeken op de jaren 882 en 884 heet het 
Chinheitn^ Chinnin. 

Het komt mede als pagus Kinhem in Frisia voor m den 
meermaals aangehaalden brief van 855, en in dien van 985 
wordt het zoowel gouw als graafschap genoemd. 

De grenzen waren ten noorden de beek Kinnem en de 
Rekere die het van Texla scheidden, ten zuiden Rijnland; 
namelyk oostwaarts van het Haarlemmermeer schijnt het dorp 
Aalsmeer, westwaarts Hillegom de grens geweest te zijn, want 
de locus Suithardeshaghe^ dien J. a Leidis voor Hillegommer- 
beek verklaart, komt in brieven van 889 en 92a als eene 
grensscheiding ten noorden en zuiden van twee graafschappen 
voor. Ten westen grenst Kennemerland aan den oceaan en 
ten oosten met de landen benoorden het IJ met inbegrip van 
het Schermereiland * aan Westfriesland en Waterland , waar 
vermoedelijk het water de Twisk bij Landsmeer de grens- 
scheiding maakte en ten zuiden van dien plas aan Amstel- 
land. Hoewel deze oostelijke grenzen, niet in de brieven 
opgegeven worden, blijkt dit echter hieruit dat Kennemerland 
van ouds aan de Hollandsche graven, maar Amstelland vóór . 
Floris V aan het Sticht behoorde *. 



1 Oorkondenh, I. n". i. „Villa Felison nomiiiata, in pago Kinnehem. 

2 Het Schemereiland wordt doorgaans tot Kennemerland gerekend, maar in 
eenen Egmondschen blafFert, vóór 1120 opgesteld, staat de kerk van Schermer 
onder de Friesche kerken. Z. Oorkondenh. van HolL I. n®. 105. 

3 In eenen brief van bisschop Conrad van Utrecht van 1085 bij Hbda p. 142 
heet het van zeker broek tusschen Mijdrecht en Abkoude: „ex altero vero 
latere dictae terrae palustris idem sit terminus qiii findit terminum episcopatus 



et comitatus." 



I50 

De hoofdplaats van Kennemerland schijnt geweest te zijn 
Alcmere of Alkmaar; in eenen brief van 1083 geschiedt mel- 
ding van eenen tol te dier stede , dien grave Dirk II aan de 
abdij van Egmond in de lo' eeuw geschonken had; in 11 16 
heeten de inwoners dier plaats burgers Qcives Alcmarienses^ % 
en te dien jare schijnt er volgens het onderschrift van dien 
brief een grafelijk placitum gehouden te zijn. Ook was er 
omstreeks 1143 reeds eene munt*. 

Nog is het opmerkelijk, dat men bij het dorp Heemskerk 
bezijden den heerenweg, eenen heuvel aantreft het Huldtooneel 
genoemd, waar de graven als heeren van Kennemerland onder 
den blaauwen hemel gehuldigd werden ; ofschoon dit eerst in 
eene grafelijke thesauriersrekening van 1404 geboekt is, schijnt 
het op oude overlevering te berusten; ook had dit dorp nog 
lang eene soort van placitum». 

In zeker geschrift der ia* of 13* eeuw wordt Egmond als 
eene afzonderlijke gouw opgegeven*, doch dit moet eene ver- 
gissing zijn, want de Egmondsche kronijk noemt zelve deze 
plaats als de grensscheiding tus^chen Holland en Westfriesland ^. 

Verscheidene dorpen worden in de oudste charters in deze 
gouw geplaatst, namelijk in 855 Ohhinghem\ dat ook in den 
brief van 1083 voorkomt , en misschien het latere Obbendijk 
onder Oesdom is , Kinlesun QKinlosun) , dat elders in de gouw 
Texla geplaatst wordt, Odigmore en Nordmora^ allen onbekend. 

Voorts de beroemde abdij van Egmond , wier eerste stichting 
in het duister schuilt. De kronijk der abdij leidt die van den 
H. Adelbert af, die met Willebrord omstreeks 690 hier 
gekomen en bij zekeren Eggo zou gehuisvest zijn , waar hij 
het omliggende land zou gekerstend en er eene kleine kapel 



1 Oorkondenh. I. n*». 89 en 103. De Egmondsche kronijk noemt het in 112,0. forum, 

2 J. a Leidis Ann. Egm, C. 25, vermeldt in de 12e etuvf zék^rtn Reinw ar dus 
monetarius in Noordholland; deze was muntmeester te Alkmaar bJykens een 
stuk van omstreeks 1143 in het Cartul. Egm. p. lo. 

3 Zie Hadr. Junius, Batavia ^ p. 190 en Tegenw* Staat ^ D. VIII. bl. 212 
en 232. 

4 Pertz, II. 425. 

5 Chron. Egm. ad a®» 11^79 bij Kluit I. 115. 



151 

gesticht hebben', doch dit is eene twijfelachtige overlevering; 
de naam Haecmunde schijnt zoo veel als vroonland, 'sheeren- 
land of domein te beteekenen , en J. a Leidis . berigt ons dat 
de plaats joorspronkelijk Hallem heette *. Hoe dit zij , dezelfde 
kronijk verhaalt dat graaf Dirk* I hier eene houten kerk en 
nonnenklooster stichtte, dat door zijnen zoon Dirk II van 
steen herbouwd werd, die tevens de nonnen door monniken 
deed vervangen. Dit moet dus in de lo* eeuw geschied zijn. 

De Fuldasche brieven zwijgen hiervan geheel en al. Deze 
abdij werd door de graven rijkelijk begiftigd en verkreeg in 
1083 zelfs tolvrijheid in het geheele gramschap (Kennemerland?), 
dat het eerste voorbeeld is van zoodanig voorregt door de 
graven verleend; te voren geschiedde dit door de keizers, maar 
waarschijnlijk had de graaf den tol van dezen als benefi ium 
ontvangen. 

De overige Kennemerlandsche dorpen, die zonder opgave der 
gouw vóór de 12* eeuw voorkomen, zijn: bij Alcuinus in 
het leven van Willebbord, Heilgelo^^ Heilo bij Alkmaar; 
in de Fuldasche brieven Bogeheim^ Bakkum^; in het Utrecht- 
sche register insgelijks Baccnem^ Campthorpa^ Kamp, voorts 
Heslem of Haralem , Haarlem , met het HeslemahoUe , Schota , 
Schoten bij Haarlem, Benetfelda^ thans de hofstede Bentveld, 
niet verre van die stad, Ostsagem en fFestsagem^ Oost- en 
Westzaan, Limbon^ Limmen, Velesan o^ Felisun^ Velzen, dat 
reeds vroeger voorkomt, want Ludgerus verhaalt in het 
leven van den H. Gregorius, dat Bonifacius in het begin 
der 8' eeuw in Felisa drie jaren zijn verblijf hield, waar hij 
in de nabuurschap der heidenen was * ; graaf Dirk II schonk 



1 Kluit L i. p. 6. Evenzoo in de Jnn. Xant, ad a*. 694. bij Pertz II. 220: 
^,8. vero Adalbertus in loco qui dicitur Ëkmunda usque ad tempus exicus sui 
apud quendam Eggonem mansit.** 

2 J. a Leidis Ann. Egm. C. i. 

3 Alcuini Fita S. WilUhr. I. 15. 

4 Oorkondenh. I. n\ 9. § 25. 

5 LuDGERi Fita S, Gregorii Episc. Traj. (een stuk der 9e eeuw) C. i, in 
de Acta SS, BolU 25 Aug.: ^^Tertius locus appellatur Felisa qui propior erat 
gentUibus et paganis, ubi (Bonifacius) tribus similiter annis mansit.^ 



»» 



hier aan de abdij van Egmond, blijkens den brief van 1083, 

zes mansus en het gebruik van het altaar der kerk op S. Aag- 

tendag, en eindelijk blijkt uit een en brief van 1063, dat hier 

eene moederkerk was, door Karel Martel aan Willebrord 

en door dezen aan de abdij van Eptemach geschonken; in 

dien brief heet de plaats Veherhurg en zal dus toen reeds 

een slot gehad hebben % maar in den oorspronkelijken giftbrief 

van Karel Martel, die voor eenigen tijd teruggevonden is, 

heet de plaats villa Felison in pago Kinnehem. — Verder nog 

in dat zelfde Utrechtsche register Vennapen ^ de Vennep bij 

Hillegom, Scoronlo^ Schoorl, Bergum^ Bergen bij Alkmaar en 

zeker nog anderen wier ligging thans onbekend is. In 1063 

Helichelo^ dat in 1083 Heilgalo heet, Heilo, Ascamannasdelf ^ 

dat in 1083 nogmaals als Escmundelf yoorkomt^ Imazankerka^ 

Heemskerk, Aldenthorp^ Ouddorp bij Alkmaar, Scirmere^ het 

Schermereiland, Spernereswald^ Sparenwoude bij Haarlem, en 

in meergemelden brief van 1083 nog bovendien Ekerslato^ 

Akersloot,' Hemstede^ Heemstede bij Haarlem, Kasterchem^ 

Castrikum, Limban^ Limmen ' , J^^^^w, Oesdom bij Heilo en 

Wimnon^ Wimmenum. Voorts nog de volgende plaatsen wier 

juiste ligging meest onbekend is: Heram bij Wimnon, later 

Arem, Smithan , misschien Smedemermade onder Limmen , 

Ordebolla^ Obbingem (dat ons ook in 855 ontmoet is) welligt 

Obbendijk bij Oesdom, Northorpe^ Adgeringelant ^ Hildebran- 

dislant^ Siwirdingelant ^ Banes^ zijnde de buurt Benes onder 

Uitgeest; de kronijk van Egmond voegt er nog bij Renniggem 

(^Reningen^ Rinegen^ Rijnegom bij Egmond, Elebentem^ Sutherlem 

en Walhhem dat bij Wimmenum lag 3. Uit eenen blafFert der 

E^ciondsche abdij, ten tijde van den abt Adalard (1083 — iiao 



1 Oorkondenb, l, n». 85. 

2 In 1 108 schonk bisschop Burghard de kerk te Limben aan het kapittel van 
S. Marie te Utrecht. Oorkondenh, L n". 100. 

3 Chron, Egm, bij Kluit, L p. 28 en de aanteek. aldaar. Van Wallehera zegt 
J. a Leidis ^nn. Egm. p. 10: „In Walleshem, qui lociis est VVinna. " Siirherlem 
schijnt in den Utiechtschen blafFert voor te komen onder den naam van iS^rAre^w 
of Zutheren^ 



153 

opgemaakt), blijkt dat die kerk toen nog de meesten dezer 
goederen bezat, onder anderen Northorpe^ Smithen^^Gestichin^ 
Athethilt , Brocchingelant , Hildebrandislant , Swirdingelant , 
Magehanchelant ^ Linbon^ Ekerslato^ Banes^ Thorengest^ Esc- 
mundelf^ Scorlo^ Bergan^ fVtnnon^ Rinneggem ^ Heram^ Bachemy 
Castringhem^ Hemecekyrike^ VeUen^ Harlemerwalde ^ . Eindelijk 
wordt nog in 1094 vermeld de kerk van Scorla met eene kapel 
te Berga *. Men ziet dus dat Kennemerland in dit tijdvak 
reeds goed bewoond was. 

RiNLAND. 

« 

Deze landstreek komt onder den tegenwoordigen naam eerst 
in i!2!22 en in zeker oud HS. der Utrechtsche kerk voor, 
waar onder de kerkelijke ambtenaren ook do decanus de Rijn- 
lant opgeteld wordt. Er bestaan evenwel aannemelijke gronden 
om Rijnland veel vroeger als eene afzonderlijke gouw en 
graafschap te beschouwen. Het eerst komt hierbij in aanmer- 
king een brief van koning Arnulf van 889, waarbij hij aan 
zijnen 'getrouwen graaf Gerolf tusschen den Rijn en Suh' 
hardeshaghe in diens graafschap eenige gronden in eigendom 
afstaat, namelijk in Northa en Ospretashem *. Dit Suithar- 
deshaghe is onder dien naam niet meer bekend, maar wordt 
door J. A Leidis voor Hillegommerbeek (eigenlijk moer het 
zijn Hillegom} verklaard en nu vinden wij in later tijd juist 
daar omstreeks de grensscheiding tusschen Rijnland en Ken- 
nemerland ^. 

Door Northa verstaat men algemeen Noordwijk en dit dorp 
lag van ouds in Rijnland; wat Ospretashem zij, dat ook in 
het Utrechtsche register onder den naam van Osbragtashem 



1 VAN Mieris, I. 165. Oorkondenh, I. n<>. 105. 

2 Oorkondenh. I. n<>. 92. 

3 Oorkondenh. I. 11°. 2i. ^,intcr Rcnum et Siüchardeshaghe in comitacu ipsius.' 

4 Zie VAN Mieris IV. 793 en 814. 



154 

voorkomt, is onzeker. Kluit verstaat er door zeker land 
Brechtgersweerd gelegen omtrent het Sparen en de Lede, doch 
dit heeft zwarigheid, want dan lag het in Kennemerland ; wij 
onthouden ons liever van eenige beslissing. De overige in 
dien brief van 889 opgetelde plaatsen schijnen buiten het graaf- 
schap gelegen te hebben. 

Ten zuiden van den Rijn naar den zeekant lag de gouw 
Masalant en dus schijnt Rijnland zich oorspronkelijk tusschen 
die rivier en Hillegom en van daar in- eene zuidoostelijke 
rigting weder tot aan den Rijn bepaald te hebben; maar in 
het begin der ii* eeuw veroverde graaf Dirk III zeker graaf- 
schap van Dirk Ba venzoon gelegen omtrent Bodegraven en 
hechtte dit aan zijne bezittingen, ofschoon dat veroverde land . 
niet met Rijnland werd zamengesmolten. Dit wordt beves- 
tigd door twee merkwaardige charters van 1064 '; in het 
eerste schenkt koning Hendrik aan de Utrechtsche kerk het 
geheele graafschap in Westerlingae en langs de boorden van den 
Rijn (^Comitatum omnem in ïVesterlingae et circa oras RJieni^ 
dat grave Dirk gehad had met al wat tot datzelfde graaf- 
schap behoorde, dat is de abdij in Egmond (^hoc est ah- 
batia in Egmonde^ enz. Oppervlakkig beschouwd schijnt het 
alsof hierdoor slechts één graafschap bedoeld wordt en of 
Egmond aan of althans digt bij den Rijn lag, en het bevreemdt 
dat de voorstanders van eenen NoordhoUandschen Rijnmond 
zich hierop niet beroepen, maar naauwkeuriger beschouwd 
blijkt Westerlinga door het woordje et van het graafschap aan 
de Rijnoevers onderscheiden te worden, en alleen te zamen 
genoemd, omdat dit geheele land onder éénen graaf stond. 
Ook hebben wij gezien dat althans het westelijk gedeelte van 
Rijnland in 889 tot het graafschap van Gerulf behoorde. 
In den tweeden brief van 1064 worden alle de goederen die 
graaf Dirk der Utrechtsche kerk ontroofd had, haar door 
den keizer teruggegeven, die allen aangeduid worden, namelijk 
goederen omstreeks Dordrecht en in Kennemerland, kerken in 
Rijnland, het graafschap d. i. het gravenambt met de vervallen 



I Bij Heda, p. 1285 129. Oorkondenb, l. n'. 86. 87. 



155 

in Holland en bovendien Qpraeterea) het leengraafschap van 
Dirk Bavo of Ba venzoon, dat bepaald wordt van de plaats 
Sigeldrith tot aan Rinesmuthon en terug ten westen van den 
Rijn tot aan Bodegraven (^ab eo loco qui dicitur Sigildrith 
usque in Rinesmuthon^ inde sursum ab occidentali parte Rheni usque 
in. Bodegraven^. Het graafschap van Dirk Bavo wordt dus 
onderscheiden van Rijnland ; het laatste blijft van den graat 
van Holland, het eerste keert tot den bisschop van Utrecht 
als regtmatigen eigenaar terug. Waar nu de scheiding tusschen 
beiden was, laat zich opmaken uit eenen brief van 1165; 
volgens dezen had de graaf om zijn land van den last 
van het boven water te bevrijden, bij Swadenburg of Stekede 
dat is Zwammerdam of de Steektpolder bij dat dorp, eenen 
dam in de rivier gelegd, waardoor het Sticht onderliep. Zeker 
had hij dit gedaan op zijne uiterste grenzen en hier treffen 
wij dan ook later de grensscheiding van Rijnland aan. Uit 
de bepaling van dit punt laat zich de grensscheiding van 1064 
eenigzins ophelderen. Rinesmuthon namelijk moet bij Zwam- 
merdam gezocht worden en is zeker het punt waar de Mye 
zich in den Rijn werpt. Dat zoodanige vereeniging in dien 
tijd wel eens riviermond genoemd werd en dat wel van de 
voorbij stroomende rivier, blijkt uit het voorbeeld dat wij 
van Maesmond ten jare 11 34 hebben bijgebragt (boven bl. 77) 
en zoo vervalt dan met een dit bewijs voor den Katwijkschen 
uitloop. Sigildrecht zal dan misschien bij Zegveld te zoeken 
zijn, of zooals Acker Stratingh gist, bij het Zijdelmeer 
omtrent den Amstel, niet ver van de landscheiding tusschen 
Rijn- en Amstelland. 

Uit een en ander blijkt dus genoegzaam dat Rijnland in de 
II* eeuw en waarschijnlijk reeds veel vroeger ongeveer.dezelfde 
uitgestrektheid gehad heeft als in onzen tijd, ja zelfs over de 
landen van Voshol en andere baljuwschappen zich uitstrekte. 
Wij kunnen dan hieruit bepalen welke in dien tijd voorko- 
mende plaatsen wij in die gouw stellen mogen. 

Als de hoofdplaats meenen wij te mogen beschouwen Leiden , 
ofschoon wij er geene sporen van tol, munt en schepenbank 
aantreffen. Men houdt deze plaats vrij algemeen voor het 



156 

Lugdunum Batavorum bij de Romeinsche schrijvers vermeld, 
hetgeen ook onze meening is. In het Utrechtsche rerister der 
lo' eeuw komt het voor de eerste maal onder den naam van 
Leithen voor en schijnt toen uit drie afzonderlijke buurten 
bestaan te hebben in ieder van welken de Utrechtsche kerk 
eenige landerijen of hoeven bezat '. Hieruit schijnt te blijken 
dat de Oude en Nieuwe Rijn, die de stad doorloopen, toen 
reeds bestonden. Ten jare 1083 wordt voor het eerst een 
kastelein Ad al win vermeld, die zonder twijfel, zooals ook 
J. A Leidis opmerkt, de burg te Leiden bewaarde; in 1143 
komt zekere Elwinus castellanus de Leyden^ in 11 68 EHnand 
castellanus de Leithen voor ». Daar Rijnland tot de oudste 
bezittingen der Hollandsche graven behoorde, hebben zij het 
reeds in de 11 • eeuw door eenen plaatsvervanger doen besturen , 
waarom dan ook nog in de vorige eeuw de vierschaar van 
het hoogbaljuwschap van Rijnland te Leiden gespannen werd *. 
De omtrek van Leiden was reeds in de lo* eeuw sterk be- 
woond. Of echter alle die plaatsen zooals later onder Rijn- 
land behoorden, is ons niet gebleken. Zoo ja, dan zal men 
mogen oordeelen dat door de bepaling tusschen den Rijn en 
Suithardeshage in 889 de Vliet verstaan wordt tot aan den 
Leidschendam. In die veronderstelling laten wij ze hier mede 
volgen. 

In het Utrechtsche register dan vindt men vermeld Alfna^ 
Alfen aan den Rijn, Suetan^ de hofstad Zwieten aan den 
Rijn, Rodanburg eene hofstad mede aldaar en niet te ver- 
warren met het daarbij gelegene klooster Roomburg, Leghan 
of Legihon^ onzeker, Loppishem^ het klooster Lopsen bin- 
nen en buiten de Rijnsburgsche poort te Leiden, Lippinge^ 
het huis ter Lips onder Voorschoten, Wadinghem het huis 
ter Waddinge tusschen Voorschoten en Leiden, Fore thans 
Veur, Forenburg^ Voorburg, (waar in den Romeinschen tijd 
het forum Hadriani stond, thans Arentsburg), Forschate^ 



1 Oorkondenh, I. u». 33. 

2 Kluit ^ II. n°. 19 en de aldaar bügebragte plaatsen aant. 16. 

3 Tegenw* Staat ^ VI. 197. 



157 

Voorschoten, Vakanahurg^ Valkenburg; Hoverathorp^ thans 
zoo men^ meent Voorhout, Rothulvashem of Rinesburg^ thans 
Rijnsburg, Osbragtashem ^ waarvan wij reeds gesproken hebben , 
Warmelde^ waar men waarschijnlijk Warmunde moet lezen. 
Warmond, Ostresgest^ Ostesgest^ Oestgeest bij Warmond, Pol- 
^est^ Poelgeest, Hustngest^ ons onbekend, Offem bij Noord- 
wijk, Thalinge^ Taglingi^ denkelijk het slot Tellingen, Suattin- 
gaburich^ Zwammerdam, Vennapen ^ de Vennep bij Hillegom ', 
op of iets over de noordelijke grens. 

In 1063 worden vermeld Rinesburg ^ Warmunde^ Leithe- 
muthon^ thans Leimuiden aan het Haarlemmermeer: Rinsater- 
waldj Rijnzaterwoude, Asclecarwald^ Esselykerwoude *. In 1064 
nog VorehoU^ Voorhout, Northgo^ Noordwijk dat ons reeds 
in 889 ontmoet is, Sigeldrith en Rinesmuthon ^ . - 

Eindelijk vindt men in 1083 opgenoemd Forenholte^ Voor- 
hout, Saxnem^ Sassem, Nor f ga ^ Lopsen^ Leithen^ Radenburch^ 
Rodenburg , Radenburgarebroke , Suetan , Waldmannevenna , 
onzeker, Buschusa^ Boschhuizen onder Zoeterwoude. 

Men ziet uit het aangevoerde dat ook Rijnland van ouds 
ecne afzonderlijke gouw en een graafschap heeft uitgemaakt, 
maar dat reeds zeer vroeg allodiaal werd. Misschien is dit 
de reden waarom er geene munt bestond, die anders in de 
meeste graafschappen voorkomt en evenmin een rijkstol, zooal 
niet te water dan ten minste een landtol; het land schijnt als 
een aanhangsel van Maasland beschouwd te zijn, waar de 
graaf veelal zijn hof hield en een landvoogd of kastelein was 
hier zijn stedehouder. 

Marsum, Masaland. 

In het testament van den H. Willebrord van 7a6 maakt 
deze melding van eene kerk hem door zekeren Heribaldus 



1 Zie over deze dorpen Tegenw» Staat, D. VI. bl. 161 volgg. en over Ro- 
denburg, Zwieten, Leiderdorp, Oestgeest c. a. van Mjekis, Beschr, van Leiden, 
D. II. bl. 601 volgg. 

2 Oorkondenb. I. n\ 85. 

3 Ikid. I. ü\ 87. 



158 

« 

geschonken in de gouw Marsum^ waar de Maas zich in zee 
werpt '. Hierdoor moet dus het land ter regter of^ter linker 
zijde van de Maas verstaan worden, en hoogstwaarschijnlijk 
het eerste, daar de hier geschonkene kerk geene andere schijnt 
geweest te zijn dan die van Vlaardingen, want uit eenen 
brief van 1063 blijkt dat die kerk aan Willebrord ge- 
schonken en door dezen kerkvoogd aan Eptemach nagelaten 
was*. 

In een later stuk van 985 komt deze streek als het graaf- 
schap Masaland voor, dus genoemd naar de hoofdrivier die 
het bespoelde, en in een charter van 986 (zie boven blz. 147} 
schijnt het Neder-Maesland QMasland inferlof) in het sticht 
van Utrecht te heeten, ter onderscheiding van de Maasgouw 
die een deel van Limburg uitmaakt. 

Bij de geschiedschrijvers der ii' eeuw wordt het gewoonlijk 
naar de hoofdplaats, het graafschap of markgraafschap Vlaar- 
dingen (J?hladtrtinga ^ Flaridingun) geheeten, en door hen in 
Friesland geplaatst *. 

De grenzen dezer gouw waren ten noorden Rijnland, en 
wel zoo het ons voorkomt terzelfder plaatse als later, namelijk 
op de hoogte van den Leidschendam , ten zuiden werd het 
bepaald door de Maas, ten westen door den oceaan, ten 
oosten is de landscheiding onzeker. Indien men aannemen 
mogt dat de gift van goederen gelegen tusschen de rivieren 
Liora en Hisla^ in 985 door Otto III aan grave Dirk II 
gedaan, tot deze gouw betrekking had, dan wierd die vol- 



1 Testam. S. IVillebr, in het Oorkondenh* I. n». 3. „Heribaldus clericus 
tnihi condonabat et tradidit ecclesiam aliain in pago Marsum, ubi Mosa intrat 
in mare.*' By Balduinus Ninov. Chron. Flandr, bij Kluit, II. p. 91 worden 
de bewoners van Maasland Frisones Morsateni genoemd, misschien hangt dit 
hiermede zamcn. 

2 Oork, I. n°. 85. 

3 Alpertus Met. de divers, temp. ad a*». 1018 bij Kluit, 1. 1. p. 71: „At 
nosrri cum tota classe plcno aestu accesserunt ad Flaridingun, Sic enira haec 
regio Frisiorum vocatur." — Herm. Contractus Chron. ad a^ 1046. Kluit, 
1. 1. p. 91: „ Rex — navali expeditione in Phladirtingam , fretum trajiciens, 
fagum quendam, quem Theodericus marchio sibi usurpaverat, ab eo eripuit. 



*» 



ÏS9 

komen duidelijk, behalve dat niet de Lier maar de zee de 
westelijke^ensscheiding uitmaakt. Wij weten deze duisterheid 
niet op te helderen, en zullen dus de geheele landstreek 
tusschen de zee en den IJssel als ééne gouw en graafschap 
beschouwen; dit toch komt ons het waarschijnlijkst voor, 
vermits in den brief van 985 dit land tusschen de Lier en 
den IJssel als het graafschap Maasland schijnt aangeduid te 
worden, en het uit den brief van 1083 blijkt, dat dezelfde 
graven ten oosten en ten westen van de Lier regeerden, 
immers gaf graaf Dirk V daarin eenig land bij Delft aan 
Egmond , en omstreeks het midden dier eeuw stichtten zij daar 
een versterkt slot. 

Zijn wij op die wijs omtrent de grenzen der gouw tot eene 
bepaalde uitkomst gekomen . dan wordt het ook gemakkelijk de 
hoofdplaats en verdere gemeenten aan te wijzen, die in de 
charters diens tijds voorkomen. 

De hoofdplaats van Maasland was Vlaardingen, ten jare 
898 Florthingos ^ ; bij de schrijvers der ii* eeuw dan eens 
Phladirtinga dan weder Flaridingun^ en geheel verbasterd 
Flandeberg genoemd, elders Fleerdingen^ en in charters van 
1063, 1064 en 1083 Flardinga. Volgens de overlevering zou 
het oudtijds door een hoop Slaven gesticht en naar hen 
Slavenburg genoemd zijn, maar hiervan bestaat geen bewijs. 

Uit het berigt van 898 blijkt duidelijk dat Vlaardingen aan 
de Maas lag. Lambertus Schafnaburgensis noemt het 
ten jare 1047 nevens Rijnsburg, of gelijk sommigen meenen, 
Kenenburg, als eene zeer versterkte stad*. De kerk was, 
zooals wij gezien hebben, reeds ten tijde van Willebrord 



1 Ann» Metenses ad a^. 898 bij Pertz, I: ^^Interea Zuentibalch ad Franco- 
nem (Leodiensem') episcopum venit et eum cum omnibus suis secum adsumens 
Mosam transiit et ad Florthingos venit." Sommigen houden evenwel dit Flor- 
thingos voor Florenges in België. Zie daarover de Naspeuring achter de Hand' 
vesten van Vlaardingen. 

2 Lamb. Schafnab., b\j Kluit, II. pag. 93: „Deinde (rex) exercitum na- 
valem per Rhenutn (Mosam ?^ duxit in Frisiam contra Godefridum ejusque ad- 
jutoretn Diodericum, ibique duas urhes munltissimas cepit, Rinesburg et Fleer* 
dingen, " 



lOO 



gesticht in het begin der 8* eeuw, en eene moederkerk, 
waaruit men besluiten mag, dat de stad toen reeds de hoofd- 
plaats der gouw was. 

In 1083 schijnt Dirk V er een placitum gehouden te heb- 
ben, en uit oud muurwerk in den grond gevonden, besluit 
men dat er een grafelijk hof was. Het is echter opmerkelijk 
dat men er geene sporen van tol , munt en markt aantreft. 
De beste reden hiervoor te bedenken, is de nabijheid van 
Witlam of van Geervliet aan de overzijde der rivier, waar al 
zeer vroeg een rijkstol was, zoo als wij nader zien zullen. 
Bovendien heeft deze landstreek later eene verdeeling onder- 
gaan, waardoor de oude regten van Vlaardingen als hoofdplaats 
vroeger dan elders vervallen zullen zijn. 

In het midden der 11* eeuw, zoo men wil, begon Godfried 
de bultenaar^ eene stad met een slot te bouwen, die hij Delf 
noemde *, omdat die aan een delf of vaart gelegen was. De 
eerste melding daarvan komt voor in den meergemelden brief 
va» 1083, ofschoon de woorden juxta Delf^ ex altera parte 
Delf ook op de vaart zouden kunnen doelen. De auteurs even- 
wel van de beschrijving van Delft, bij Boitet uitgekomen, 
beweren dat in zeker door hen gezien perkamenten HS. van 
den Utrechtschen blafFert, die plaats reeds onder den naam 
van Delfnum zou voorkomen, waar de bekende HSS. Elfnum 
of Eknum lezen , een naam die zeker onverklaarbaar is. Indien 
dan dit verhaal waar is, zou de oorsprong der plaats tot in 
de lo' eeuw opklimmen *. Later nam zij zoo in welvaart 
toe, dat zij de hoofdplaats van Delfland werd, dat naar het 
schijnt reeds in de 13* eeuw van Schieland gescheiden was ^. 
Sedert zal Vlaardingen vervallen zijn. • 

De overige villae, die ons in dit tijdvak ontmoeten, hoe- 
wel zonder aanduiding der gouw, zijn in het Utrechtsche 
register der lo* eeuw, Cralingen^ waarvoor echter een ander 
HS. Galinghem leest. Hier meent men sporen van eenen 



1 Heda p. 131, 134. 

2 Beschr. der stad Delft ^ i7^9» ^^i Boitet bl. 2. 

3 Tegenw. Staat ^ VI. 470. 



i6i 

Romeinsclien weg ontdekt te hebben en de kaarten teekenen 
eenen V Gravenw^g aan. Voorts Hostenpinhem en Westenr 
pinhem^ waardoor welligt Pijnakker te verstaan is, misschien 
ook de hierop volgende maar onbekende plaatsen Corfcan of 
Corscan en Uphusen^ dan Holtsole^ in 1257 Huntsele en in 1336 
en later Honselredijk of Honselaarsdijk geheeten in het zoo- 
genaamde Westland; Masaland^ het dorp Maasland, mede in 
dien omtrek, Masamuthon (want zoo moet men lezen), ergens 
aan den mond der Maas waarschijnlijk bij Geervliet ' , Ler en 
Rufigen^ misschien de Lier en Ruiven, en eenige anderen wier 
juiste naam en ligging geheel onzeker is. 

In dien brief van 1063 vihdt men behalve Flardinge nog 
Hariche de Harkpolder en Schi^ thans Overschie of eigenlijk 
Ouderschie, en in 1083 Bergan ten westen van den Rijn, 
waaronder men Bergsche hoek of Hillegersberg wil verstaan , 
wat nog niet uitgemaakt is, voorts de kerk van Flardinga 
met den tiend, Masaland^ SchipJeda^ Schipluiden, Westerbeiran^ 
misschien Westbarendrecht, Fronamtat^ dat niet meer bekend is. 

Met Maasland, was sedert de eerste helft der ii' eeuw het 
toen*"H3pgerigte graafschap Holtland verbonden, maar dewijl dit 
eigenlijk buiten de zuidergrenzen van Friesland lag, zullen, wij 
het gevoegelijker bij het Frankische gedeelte des lands be- 
schouwen, even als de landen van Voorn en Putten en het 
land van Strijen. 

Lake et Isla. 

De naam dezer gouw wijst hare ligging aan, want zooals 
de meeste landschappen diens tijds werd zij door rivieren be- 
paald of ingesloten. Hierdoor maakt de IJssel de noordelijke, 
de Lek de zuidelijke grens uit. Ten westen eindigt zij, waar 
beide rivieren zich omstreeks IJsselmónde in de Maas storten; 
alleen de oostelijke grens is onzeker. Bij IJsselstein aan het 
Gein verbindt zich de IJssel met den zoogenoemden Vaajtschen 
Rijn, die van Vreeswijk naar Utrecht loopt, doch dit zou 



ï Verg. Kluit, I. 2. 104. 

It 



102 

volgens oude berigcen een gegraven water wezen. Op de 
kaart in den Tegenwoordigen Staat van Utrecht en latere 
kaarten ziet men die rivier ten westen van Vreeswijk langs 
een naauw bed zich met de Lek vereenigen en dit zal dan 
waarschijnlijk ook de oude grensscheiding geweest zijn. 

Deze gouw wordr slechts tweemaal in oude stukken ver- 
meld, namelijk in 944, toen koning Otto I aan de kerken van 
S. Maarten en S. Maria al zijne goederen in die gouw afttond, 
die Walgerus en daarna zijn zoon Radbod (waarschijnlijk 
keizerlijke gouwgraven) van hem in leen of beneficium hadden 
bezeten % welke gift in 112a nader bevestigd werd*. In 1064 
schijnt het als een graafschap aangeduid te worden 3. 

De berigten over dit landschap zijn zeer gebrekkig, zoodat 
wij niet eens de hoofdplaats hebben kunnen opsporen, en de 
meeste steden en dorpen komen eerst later voor. In den 
Utrechtschen blafFert vindt men fflllighen vermeld, dat het 
dorp van dien naam aan de Lek bij Schoonhoven kan wezen, 
maar een ander HS. leest Upwilcanhem. In den brief van 1064 
wordt van Crempene^ dat is Krimpen op de Lek gesproken, 
en Ilavekesdreht ^ Haastrecht, was op het einde der elfde^eeuw 
bekend ^. 

Germepi. 

Men vindt van deze gouw nergens melding gemaakt dan 
alleen in het Utrechtsche register, waarschijnlijk doordien zij 
reeds spoedig naar de hoofdplaats genoemd werd, en zoodoende 
de oorspronkelijke naam der gouw in vergetelheid geraakte. 
BucHELius verklaart het door Woerder- en Amstelland, doch 
onzes inziens zal men er alleen het eerste door kunnen ver- 
staan, want in een der HSS. wordt de IJssel met die gouw 



1 Heda, p. 83. VAN Mieris, I. 42. 

2 VAN Mieris, I. 85. 

3 Heda, p. 130. „ Praecipimus etiam 11e quis comes nee aliqua sub comité 
persona jiixta Islam et Lake^ in loiis ad duo monasteria pertinentibus ullain 
potestatem habeat, eet." 

4 Oorkondenbn I. n». 132. 



i63 

in verband gebragt ' , die wel langs Woerder- maar niet langs 
Amstelland, heenstroomt. Ook volgt daarop onmiddelijk de 
vermelding van Wrdan of Vurdin, waarschijnlijk destad Woer- 
den. Het is dan zonder twijfel het reeds meermalen bespro- 
kene graafschap van Dirk Bavó geweest, dat deze in het 
begin der ii® eeuw van de Utrechtsche kerk te leen hield en 
vóór hem Unroch en vervolgens Godezo; misschien dezelfde 
Unroch, die ten jare looo als graaf van Teisterband voor- 
komt *. 

Deze gouw strekte zich aan beide zijden des Rijns uit; ten 
noorden liep waarschijnlijk de grens van het onbekende Sigel- 
drith tot aan Rinesmuthon of Zwammerdam, misschien langs 
het riviertje de Mij e en vandaar naar Bodegraven en Woerden. 
Zuidwaarts paalde zij waarschijnlijk aan den IJssel, en west- 
waarts langs den Breudijk benoorden, en langs Haanwijk be- 
zuiden den Rijn. Hieraan grenst zekere polder, Amstelland 
geheeten, en indien deze door Buchelius mogt bedoeld zijn, 
kunnen wij in zijne uitspraak berusten; alsdan zou zich de 
oude grens tot aan den Meerndijk hebben uitgestrekt. 

De hoofdplaats des graafschaps was vermoedelijk Woerden , 
dat misschien reeds onder den naam van Wyrda aan den Rijn^ 
in het leven van den H. Gregoriüs (een stuk der 9* eenw) 
voorkomt *, waar verhaald wordt dat Bonifacius (+ 755) 
hier zeven jaren zijnen zetel gevestigd had. Vervolgens is het 
zooals wij zagen, waarschijnlijk in het Utrechtsche register 
door Wrdan of Vurdin bedoeld, en in een charter van 1131 
vindt men zelfs een Harmannüs de Worthen onder de 



1 Oorkondenh. n". 33. 

2 Lacomblet, I. 11°. 132. 

3 Zie hier de gelicele plaats, vroeger slechts gedeeltelijk opgegeven : Ludgeri 
F» S. Gregorii C. I. in de Acta SS. BolU 25 Aug. „Cum ipse electus Dei Bo- 
nifacius martyr — in Australi parte laci Almari pauper euangelicus propeinodum 
solitarius sanctam sessionem suam tribus in locis peregisset, quorum vocabula 
locorum sunt haec. Primus vocatur IVyrda in ripa fluy'ti Rheni^ ubi septem 
annis habitavit. Secundus vocatur Attingohem juxta amnem Fehta, ubihabitavit 
annis tribus. — Tertius locus appellatur Felisa, qui propior erai gentiiibus et 
paganis, ubi tribus similiter annis mansit. 



»» 



i64 

getuigen, waarschijnlijk de stamvader van dat bekende ge- 
slacht'. Van tol, munt of markt vinden wg hier geene sporen. 

Behalve 'de hoofdplaats Woerden is ons alleen nog in den 
blaffert der Utrechtsche kerk Gestharpe marca d. L Geesdorp 
en in eenen brief van 10^4 hét dorp Bodegraven bekend ge- 
worden. Of dit hetzelfde is als Potame of Potamem in het 
Utrechtsche register, zouden wij betwijfelen, tenzij de lezing 
geheel bedorven zij ; de naam beteekent de sloot of gracht 
(Hoogd. graben^ van Bodo. 

Dit graafschap behoorde zeker tot de oudste bezittingen der 
Utrechtsche kerk; de schenkingsoorkonde is verloren gegaan, 
maar in het la:itst der lo* of het b^in der ii* eeuw was het,, 
zooals wij zagen, reeds in ha^ bezit. 

NlFTARLAKE. 

Veel belangrijker dan de vorige was de gouw Niftarldke^ 
in de latere afschriften en uitgaven der charters veelal ver- 
keerdelijk Instarlake^ Nistarlake^ en ook Nifarlake en Rif ar- 
lake genoemd, dat geenen zin heeft; de naam toch beteekent 
nevens de grens of grensgouw, en zij is zoo genoemd, omdat 
zij de scheiding tusschen Friesland en het Frankische gedeelte 
onzes lands uitmaakte. Hier was de kern van het sticht en 
zg bevatte de hoofdstad Utrecht. Reeds in 72a was zij onder 
dien naam bekend en de steden en dorpen daarin geplaatst 
toonen hare uitgestrektheid, namelijk Utrecht, Vechten bij die 
stad en Muiden. Diensvolgens moet zij ten noorden aan Al- 
meri of de Zuiderzee gepaald hebben, ten zuiden aan de Lek, 
ten oosten aan Nardinclant en Flehite, ten westen aan Kenne- 
merland. Rijnland en Germepi. 

De hoofdplaats dezer gouw en in zekeren zin onder de Fran- 
kische koningen, van geheel Friesland was Trajectum^ foetus 
Trajectum^ Trecht en later Utrecht ^ eene stad welker stichting 
tot het Romeinsche tijdvak opklimt, gelijk er dan ook twee 
Romeinsche castra in hare nabijheid lagen *, terwijl haar naam 



1 Heda, p. 162. 

2 Zie de Verh. van J. Scheltema in den Utr, Stud, alm, 1824. 



i6s 

Trajectum (in ablat. Trajecto^ in het Itinerarium van Antoninus 
gevonden wordt. Volgens berigt van Beda, eenen schrijver 
der 8* eeuw, zou haar inlandsche naam eigenlijk Wiltenburg 
geweest zijn % en de oude kronijken leiden dien naam van de 
Wilten, eenen Slavischen volksstam af, die zich hier neder- 
gezet zouden hebben, doch hiervoor is geen bewijs, maar wel 
draagt nog zekere hooge bouwakker te Vechten, waar een der 
Romeinsche castra gestaan heeft, tot heden toe den naam 
Wiltenburg. 

De geloofsprediker Bonifacius verhaalt in een zijner brie- 
ven *, dat koning Dagobert hier in het midden der 7* eeuw 
eene kapel had doen stichten , die sedert weder door de heiden- 
sche Friezen omvergehaald was, maar ten jare 696 werd er 
onder den aartsbisschop^ Willebrord een bisschopszetel opge- 
rigt, die er gevestigd is gebleven. Hierdoor ontvangen wij van 
• den toestand dezer stad in de middeleeuwen meerdere en betere 
berigten dan van de meeste anderen. In eenen brief van 72 a 
(of 728) wordt het reeds als eene vesting of bemuurde stad 
beschreven, binnen welke zich een klooster bevond^. In eenen 
brief van Pippijn (vóór 768) heet \itt urbs Trajectensis ^^ en 
omstreeks dien tijd wordt er ook van eenen praefectus urbis 
gesproken ^. In een ander charter van dien tijd heet het vicus 
Trajectum super fluvsum Rkem\ in 776 Trajectum vetus ^, in 
937 civitas Trajectensis ^. In eene oorkonde van 934 verhaalt 
bisschop Balderic, dat hij bij zijne inwijding de plaars met 
de kerken door de Deenen verwoest gevonden had en daarop 
de hand aan het werk had geslagen, eene brug over de gracht 



1 Beda, Hist, Eccl, V, 12. „In castello illustri , quod antiqiio gciuium illarum 
vocabulo FHlahurg^ id est oppidum nitorum^ lingua autem Gallica Trajectum 
vocatnr." 

2 MiRAEUs, I. 14. 

3 Heda, p, 28. „Donamus — ad monasterium, quod est intra muros in 
Trajecto castro situm constructum eet." 

4 Heda, p. 35. 

5 WiLLiBALDi F. S. Bonifacii, bij Pertz, II, 352. 

6 Heda, p. 36, 39, 41. 

7 Heda, p. 81. 



l66 

gel^d, poorten en muren met bolwerken gesticht, en de kerken 
weder opgebouwd had ' . Men wil dat deze muren dezelve 
waren die voor weinige jaren werden afgebroken, zoodat de 
stad dan reeds in de i o* eeuw hare tegenwoordige grootte 
moet gehad hebben; ook bezat zij toen reeds eenige kerken 
en kloosters. 

Men vindt hier van ouds een rijkstol, munt en markt* In 
eenen brief van 779 wordt de kerk van S. Germain in Frank- 
rijk, onder anderen ook van den Utrechtschen tol vrg ver- 
klaard ^, en van dezen zou nog de tolsteegpoort den naam heb- 
ben. Het regt der munt werd door Otto I verleend, die de 
voordeelen daarvan aan den bisschop afstond ^ ; doch naar men 
meent zou hier reeds in de 7* of 8* eeuw door de muntmees- 
ters van Dorestad geld geslagen zijn, dat ons niet onwaar- 
schijnlijk voorkomt; anderen evenwel schrijven dat geld aan 
Maastricht toe. 

Utrecht was ook zoo het schijnt van ouds de zetel der 
gouwgraven van Niftarlake, die echter reeds zeer vroeg wegens 
het kerkelijke voorregt, leenmannen ot ambtenaren des bisschops 
en zijne advokaten werden. In een chaner van 725 of 726 
treft men reeds eenen Erkenfridus comes^ qui advocatus fisit 
episcops aan*, in 975 zekeren Ruotbodo, graaf in Niftarlake^. 
Misschien waren ook Walgerus, zijn zoon Rabodo en zekere 
Hajtto zulke gouwgraven «, doch hiervan heeft men geen 
stellig bewijs. 

In de II* eeuw schijnt de bisschop te gelijk eenen advokaat 
en eenen burggraaf gehad te hebben ' , later was dit ambt 
erfelijk bij de heeren Utengoye en daarna bij die van Cuik 



1 Heda, p. 75. ,,Pontein trans fossatum, urberoque euro porris et murum 
cum propiignaculis contra hostium insultum construxi et erexi." 

2 Bondam, I. n'. 5. Sloet, n». 12. 

3 Heda, p. 81. 

4 Heda, p. 31. Bondam, I. n<>. 3. 

5 Heda, p. 87. „In pago Instarlake, in comitntu Riioibodonis villam Amu- 
dam vocatam.** 

6 Heda, p. 86, 87. 

7 Heda, p. 119. 



107 

en Bentheim. Ten jare iiaa komen een kastelein, schout, 
schepenen en burgers van Utrecht voor % en lang te voren wordt 
de stad civitas genoemd, zooals wij reeds gezien hebben. Uit 
dit alles blijkt genoegzaam; dat zij van ouds hoofdplaats eener 
gouw en eene aanzienlijke plaats was, maar men is te ver 
gegaan met hieruit af te leiden, dat zij een Romeinsch muni- 
cipium zoude geweest zijn, dit blijkt nergens. 

Behalve Utrecht wordt nog Afnuda of Muiden aan den mond 
der Vecht in die gouw geplaatst; behalve in den aangehaalden 
brief komt het ook in het Utrechtsche register en in oorkonden 
van 948 en 953 voor, en in \\ii verkreeg de plaats zekere 
voorregten van den bisschop *. Uit deze brieven blijkt dat de 
visscherij in Almere toen een koninklijk domein was, en dat 
er een rijkstol, cogsculd genaamd, geheven werd van de kog- 
gen die daar doorvoeren, waaruit men besluiten mag dat de 
Vecht toen tot de koningsstraten behoorde. 

De derde plaats in Niftarlake opgenoemd was Fethna 
QFehtna?^ die het eerst in 72a en wel als een castrum voor- 
komt ^. Het is de tegenwoordige buurschap Vechten een half 
uur van Utrecht aan den Krommen Rijn, waar vroeger een 
Romeinsch castrum was , ter plaatse thans Wiltenburg genoemd. 

De overige villae zonder opgave van gouw vermeld , zijn 
Attingohem aan de Vecht, bij Ludgerus in het leven van 
Gregorius vermeld (zie boven bl. 163), Sualisna (var. Suahsna^ 
Suabsna^ juxta Trajectum bij Altfridus in het leven van 
LuDGER ^, en in het Utrechtsche register Suesna of Suigna 
genoemd, dat ik voor het dorp Zuilen aan de Vecht houde; 
voorts in- datzelfde register na deze plaats nog Suegsnon^ mis- 
schien Zwezereng bij Zuilen, Marsna en Lonaralaca^ Maarsen 
en Loenen aan de Vecht, verder Fregrimahusenham (Fregima- 



1 VAN Mieris, I. 86. 

2 Hbda, p. 84, 86. VAN Mieris I. 86. 

3 Heda, p. 29. „Similiter villa vel castro, niincupante Fethna^ situm in 
pago Insterlaco, cmn omni jure et soliditate sua." Volgens de mecning van 
Dr. Leemans zou de Romeinsche naam Fectio geweest zijn, voorkomende op 
een onlangs aldaar ontdekt rnonument. 

4 Pertz, Monum, II. 405. 



i68 

husonham?) misschien Vreeswgk aan de Lek, fVefrisse of 
tVesfrisse^ misschien het huis de Wierse bij Jutfaas, Ubburan^ 
Opbaren bij IJsselstein, ook in brieven van 1347, 1363, 1398 
en 1406 vermeld', Lanthem aan de Lek, thans onbekend, en 
misschien in de gouw Lake en Isla te zoeken, Haltna^ thans 
Houten, Lorech^ elders Luriche^ dat ook in 1252, 1278, 1398 
en 1437 voorkomt*, zijnde de buurschap Loerik bq dit dorp 
gelegen, Werkum (in 1127 Weramde)^ Werkhoven, Fresdore 
onbekend, Bunninchem^ thans Bunnik aan den Krommen R^n, 
Jodichem^ Odijk, Fetna^ Vechten, Rudinhem onbekend en 
misschien nog eenigen meer. In 953 komt nogmaals Lona voor », 
omstreeks 983 Esteron of Aiteron^ Eiteren bij IJsselstein en 
Haltnon^ Houten, en in 1085 vindt men vermeld Abecenwalde^ 
Abkoude aan den Krommen Angstel, Everikestorpe (l.thorpe)^ 
thans Achttienhoven, Mydrecht^ Furs, de Vuursche,. Trens- 
coten^ thans onbekend, en quadraginta houvae thans Wilnis*. 
Van Amstelland of de plaatsen daarin gelegen , vindt men 
in dit tijdvak geene berigten , doch onzes inziens moet het tot 
Nifcarlake betrokken, en niet als eene bijzondere gouw be- 
schouwd worden, want in 1105 voerde de bisschoppelijke be- 
windsman over die streek den titel van schout evenals die van 
Muiden, niet van graaf*, die hem waarschijnlijk zou gegeven 
zijn, ware dit vroeger een graafschap geweest. Vondel ge- 
bruikt eene dichterlijke vrijheid, wanneer hij Gijsbrecht van 
Aemstel laat zeggen, dat 

Ik eertijds niemand diende en nimmer eenge heeren 
Erkende in mijn gebied, noch rekeninge gaf. 

Geheel anders was het met Dorestad of Wijk bij Duurstede , 
waarvan wij nu nog moéten spreken. Die plaats was reeds in 



1 DoDT, Archief voor kerk, en wereldl, Gesclu van Utr,^ I. 

2 DoDT t. a. p., bl, 
3, Heda, p. 86. 

4 Heda, p. 142. 

5 Heda,- p. 146. Onder de getuigen: „Servientes episcopi: Otto castellaniis, 
Galo scultetus, Ansfridus sciiltetus dtMuthenyWoligerus scultetus de /ImesteUe.'*'* 



169 

de 7* en 8* eeuw eerie beroemde koopstad, die eene Europee- 
sche vermaardheid verkregen had, zoodat de schrijvers van dien 
tijd er zich somtijds van bedienen als een bekend punt, om 
de ligging van andere plaatsen in diens omtrek te bepalen, 
als bij, boven of onder Dorestad gelegen '. Oorspronkelijk 
schijnt zij met het omgelegen land eene bij /rondere gouw Goy 
of Upgoy genoemd uitgemaakt te hebben en in brieven van 
iiaó komt nog een graaf Theodericus de ex Goye (üten- 
goye) voor. In de rijksverdèeling van 839 wordt Dorestad 
afzonderlijk vermeld, als behoorende nevens het hertogdom 
Friesland tot aan de Maas, Hamaland en de Betuwe, tot het 
aandeel van Lotharius *, en volgens de Frankische jaarboeken 
werd de plaats in 850 door dezen aan den Noorman Rorich 
te leen gegeven met andere graafschappen 3, Evenwel is het 
reeds zeer vroeg onder de TJtrechtsche kerk gekomen en ge- 
bleven, zooals uit de charters door Heda medegedeeld, blij- 
ken kan. 

Er is een oud verhaal, dat deze stad ten tijde van. haren 
bloei 5a kerken zou gehad hebben, waaronder sommigen dan 
ook de kloosters en kapellen begrijpen, en indien dit waar was 



1 Anon. Ravennas Geogr. L. IV. ed. Porcheron, p. 184. ,, Ingreditur vero 
ipse Rhenus in mare Oceanurn sub Dorostate Frigonum patria." ld. L. I. p. 24. 
Secunda est hora noctis ex parte ipsa Germania vel Frixonura Derostates est 
patria." -^ Brief van yy6 bij Heda , p. 41 „ in Trajecto veteri subtus Dorestado." 

2 BoND\M I. n°. 22. In eene aanteekening van zekeren Theodericus, 
acdituus Tuitiensis, die in de elfde eeuw leefde, wordt Wich „in episcopatu 
Trajectensi et in pago Opgor gesteld. Zie de aanteek. van Lacomblet Ur- 
kundenb, I. n\ 153. In dat charter van 1019 zegt de Keulsche aartsbisschop 
Heribertus: „ex donatione ejusdem Iinperatoris (Ottonis) possedi tres alias 
curtes fTich, Werchinge, et Odinge." Wijk, Werkhoven en Odijk? 

3 /inn. B er tin, ad. a. 850, bij Pertz. I. 445. „Rorich 'nepos Herioldi, qui 
nuper a Lothario defecerat, assuratis Normannorum exercitibus, cum multitudine 
naviuni Frisiain et Batavorum insulam, aliaque vicina loca per Rhenum et Va- 
halim devastat. Quem Lotharius, cum comprimere nequiret, in fidem recepit, 
eique Dorestadum et alios comitatus largitur." — Ann, Met. ad. A. 850. Pertz. 
I. „ Roricus qui cum fratre Harialdo Dorestadum jure bencficii tenuerat ab im- 
peratore Ludovico.V Zie verder de Rhoer over Dorestadum in de Verhan- 
delingen van het Zeeuwsch Gen»., D. V. bl. 348 volgg. en van Bolhuis, de 
Noorm, in NederL^ bl. loi volgg. 



I70 

zou zij al zeer uitgestrekt moeten geweest zijn. Dit verhaal 
steunt op het gezag van den zoogenoemden Marcellinus, 
in zijne Vita S. Suidberti, een geschrift dat bewezen is vakch 
te zijn en door Ghesquière aan de 14' eeuw wordt toege- 
schreven. Intusschen treft men het evenzoo aan in het leven 
van den H. Frederik, bisschop van Utrecht, dat volgens de 
Bollandisten, waarschijnlijk in de ii* eeuw geschreven is'. 
De charters en annalisten daarentegen melden er niets van, 
hetgeen nog al vreemd is, zoo dit berigt waarheid bevat. 
Alleen leest men bij Rembertus dat daar zeer vele kerken 
waren % en Ludgerus in het leven van den H. Gregorius 
noemt het eene beroemde plaats 3. In eenen brief van 776 wordt 
alleen van de ecclesia quae est super Dorestad constructa et 
vocatur Ubkirika gesproken '♦; zonder de zaak dan te ontkennen, 
meenen wij die nog te mogen betwijfelen. 

De stad komt daarentegen van ouds als een emporium voor; 
zij bezat reeds in de 7* eeuw eene munt, waarvan men nog 
een aantal geldstukken kent met de namen der muntmeesters; 
ook was hier reeds vroeg een rijkstol, waarvan de abt van 
S. Germain in 779 vrijstelling verwierf, en dat er eene markt 
was, is natuurlijk. 

Door de gedurige plunderingen der Noormannen en waar- 
schijnlijk nog meer door de verheffing van Utrecht, is haar 
aloude luister geheel te niet gegaan, en zij heeft alleen de 
herinnering daaraan bewaard. Door eenen bisschoppelijken 
ambtenaar bestuurd , heeft zij 'geen zelfstandig bestian behou- 



1 y'tta 5. Friderici Episc. Traject. C. 7. in de Acta SS, BolL 18 Jiil. 
„ Normanni — villae nomiiie Dorestadt quondam magnae, quaé nunc Wijck 
vocatur, in qua etiam ut ferunt quinquaginta quinque ecclesiae in Dei et Sanc- 
torum suorum honore fuerant con^tructae.'* 

2 Remberti vita S, Anskarii C. 17. bij Fant Rer, Suecic, Script t. II, 210, 
en Pertz, II. 705. „Vade ad Dorstadum, ibi sunt ecclesiae plurimae et sacer- 
dotes et clerici, ibi indigentium multitudo." 

3 Lüdgeri vita S. Gregorii^ C. 2, in de Acta SS. BolL 25 Aug. „Grego- 
rius TraicLtum, antiquam tivitatein et yicum famosum Dorstad cuni illa inra- 
diavit parte Fresoniae^ quae tune temporis Christianitatis noinine censcbatur." 

4 Heda, p. 41. 



171 

den, alleen vestigden de bisschoppen er somtijds hunnen zetel 
in een versterkt slot. 

Hiermede hebben wy de Friesche gouwen afgehandeld, en 
kceren ons nu oostwaarts, om ook de Saxische landschappen 
ten oosten van den IJssel ,te beschouwen. 

SAXEN. 

Het oostelijk gedeelte van Nederland aan den regteroever 
des IJssels behoorde, gelijk wij getoond hebben, oorspronkelijk 
tot Saxen. Het bevatte de volgende gouwen of graafschappen : 
Thrianta^ Drenthe, Pagus Forestensss^ Agridiocensis of Umba- 
laha; Tuvanti^ Twen the. Salon ^ Salland en Hamaland^ zijnde 
het zuiden van Overijssel met het graafschap Zutphen, waarbij 
hloi en Leomerike^ de Lymers. 

Thrianta. 

Het eerste berigt van dit landschap ontvangt men uit het 
leven van den H. Willehadus, die hier omstreeks 780 de 
heidenen kwam bekeeren en de t;empels (fina) omver werpen, 
zooals ons door zijnen levensbeschrijver Anskarius verhaald 
wordt, die omstreeks het midden der 9" eeuw schreef; hij 
noemt het land Thrianta '. In eenen brief van 820 heet het 
pagus Threant^ ^ en in oorkonden van 944 en 1006 pagus 
Thrente^ waarbij te gelijk de toenmalige graven, namelijk in 
944 EvERHARDUs en in 1006 Baldricus genoemd worden ^. 
In 1024 komt het vóór als comitatus de Thrente en een jaar 



1 Bij Pertz il 381. 

2 Lacomblet, I. no. 40. 

3 Heda, p. 84. „in pago Trenthe (\. Thrente) vocato, qui est in comitatu 
Everhardi". — Ib. p. loi. „in pago Thrente vocato, qiiod est in comitatu 
Baldrici." 



17a 

daarna zien wij in den pagus Thrente eenen graaf Temmo het 
bewind voeren '. 

De grenzen dezer gouw laten zich uit het verhandelde reeds 
gedeeltelijk opmaken. Ten noorden namelijk grensde zij aan 
Hugmerchi en het Oldambt, ten zuiden aan Tuvanti of Twen- 
the, ten oosten aan het Bentheimsche en ten westen aan Ostraga 
en den pagus Forestensis. 

De hoofdplaats dezer gouw was Gruoninga of Cruoninga 
(want het schrift laat beide lezingen toe), thans Groningen. 
Het wordt voor het eerst vermeld in eenen brief van 1040, 
waarbij koning Hendrik III aan de Utrechtsche kerk zijnen 
hof of zijne bezitting (^praedsum^ schenkt , in villa Gruoninga 
nuncupata^ in comitatu Trente situm^. Oorspronkelijk had die 
kerk slechts het jus forestense of regt van banwoud in Drenthe 
verkregen , en in 1024 het graafschap voor het vervolg (^deinceps')^ 
nu kreeg zij bovendien de curtis^.htx, grafelijk hof in eigen- 
dom, met munt, tol en geregt, waaruit blijkt, dat Groningen 
de hoofdplaats was, waar de graaf en de schepenbank zetelden. 
Sedert dien tijd heeft de bisschop van Utrecht ook aldaar geld 
geslagen, waarvan nog stukken overig zijn; in de 12* eeuw 
was de Groningsche maat QGroningensis mensura^ bekend, het- 
geen aan eene marktplaats doet denken, en dit is de eenige 
reden voor de oude voorregten dezer stad, die men te vergeefs 
op andere wijze heeft zoeken te verklaren ^. In T046, na het 
afsterven van hertog Gozelinus, kreeg Utrecht het graafschap 
geheel in eigendom '*. 

De overige plaatsen die men in dit tijdvak aantreft, zijn 
in 820 ^rlo in pago Threant ^ , waardoor men misschien het 
dorp Anlo in Drenthe verstaan kan; in 1040 in het graafschap 



1 Heda, p. 112, 113. 

2 Heda, p. 121 en het best bij Driessen Monum, Groning, p. 857, die ook 
een facsimile van het origineel mededeelt. In zijne verklaring van den brief is 
hij nogtans geheel op een dwaalweg. 

3 Driessen t. a. p. Ypeij en Feith, Oudh» van het Goor egt en Gron. 

4 Heda, p. 124. 

5 Lacomblet, I5 no. 40. 



m 

Trente, de goederen (j>raedid)^ Uphelte^ Wtthelte en Pithelo^ 
thans üfFelt, Wittelt en Peelo'; eindelijk komen nog in het 
Corveische register van den abt Saracho de volgende plaatsen 
voor als gelegen in de gouw Drenthe * , namelijk : Alodun , 
denkelijk Aalden onder Zweelo, HallHhe^ misschien Eelde, 
Wachendorpe^ misschien Wachtum bij Dalen, Wesderewalde ^ 
misschien Westerwolde. Welligt zijn eenigen dezer dorpen in 
eene naburige gouw te zoeken, want zooals reeds Ledebur 
opmerkte, de abt Saracho schijnt met de grenzen der gouwen 
weinig bekend geweest te zijn. Voorts nog Emhim^ Emmen, 
Astnun (Ascnun?^ misschien Assen, Harun^ misschien de Haar 
bij Assen, Burgiri^ Borger, Gezzi^ Gees, Anrepe^ Anreep bij 
Assen, dat ook in 1141 voorkomt, Mephin^ de buurschap 
Meppen onder Zweelo, en Hwsnns^ Waarschijnlijk Weende in 
Westerwold *, waarbij men nog voegen kan Dorbun^ Dude^ 
Widropla^ Deringun^ Huksdon^ Birsun^ Dersmun ^ Heldert^ 
Brussina^ Rogguri of Roccun^ Dynttun^ Walinoon^ Burtnun^ 
Vollun^ Lodon^ Anlidun^ Mundeswide^ Gallsnchusen^ As der in- 
gon^ Burgun^ Redun^ Fersne (mogelijk de buurschap Rhee en 
het dorp Vries), Dalamun en Finnun^ thans allen onbekend. 
Andere dorpen zijn «ons in dit tijdvak niet voorgekomen, zelfs 
Coevorden dat waarschijnlijk zeer oud is, vindt men eerst in 
II 59 genoemd*. Lintherunge en Even^ die omstreeks 1040 
voorkomen, schijnen niet tot Drenthe te behooren. 

Pagus Forestensis, Agridiocensis of Umbalaha. 
In 943 verkreeg de kerk van Utrecht het regt van banwoud 



I HeDA, p. !A0. 

2 Falke, Trad, Corb. 

3 Zie ook de aanmerking van Driessen Mon. Gr on. p. 730, die aantoont dat 
de abdij van Corveij later bezittingen bij Weende had. 

4 De heer Magnin spreekt wel in zijne Gesch, der Best. %an Dr. 1. bl. 144, 
van een charter van 1036, waarin o. a. Coevorden, Dwingelo en Runen voor- 
komen, maar dat stuk behoort zonder eenigen twyfel tot de 13e niet tot de 
iie eeuw; taal en stijl wijzen dit genoegzaam aan, ook de mcdezegeling der 
getuigen, die hier te lande éérst in de 13e eeuw in gebruik kwam. * 



174 

(ius forestense) in den pagus Forestensis, in het graafschap 
van ËVES.ARD *. Daar Drenthe toen zeer boschrijk was, een 
graaf Everard' daar regeerde, en de Utrechtsche kerk daar 
in 944 datzelfde regt verkreeg, hebben sommigen door den 
pagus Forestensis eenvoudig Drenthe willen verstaan, doch te 
onregt, juist die brief van 944* bewijst dat de kerk dat regt 
wel elders maar nog niet in Drenthe bezat , en eene bevestiging 
kan het niet zijn, want schenker en begiftigde zijn dezelfden; 
de onderhoorigheid van- beide gouwen aan éénen graaf bewijst 
evenmin de eenzelvigheid der gouwen, zooals wij reeds vroeger 
gezien hebben. Maar bovendien wordt in dien pagus Forestensis 
aangewezen het bosch Fulnaho^ dat is het tegenwoordige stadje 
Vollenhove, dat nooit in Drenthe lag, maar integendeel met 
het omgelegen land een afzonderlijk kwartier van Overijssel 
uitmaakte. Men kan dus redelijkerwijs niet twijfelen of dit 
kwartier wordt hier bedoeld; het heeft waarschijnlijk zijnen 
naam ontleend van de plaatselijke gesteldheid, niet van het 
huis Voorst. 

Evenals bij Drenthe verkreeg Utrecht dus eerst het jagtregt 
daarna het landsbezit. Van dit laatste bestaat echter geen be- 
wijs, geene schenkingsoorkonde, behalve, een brief van 104a, 
waarbij koning Hendrik III den bisschop afstond comitatum 
quendam Agridiocemem sive Umbalaha dictutn *. Men kan hier 
toch moeilijk aan de gouw Agrotingun denken die over de 
Eems lag, want daar heeft de Utrechtsche kerk, zoover men 
weet, nooit land bezeten, en dat gewest behoorde tot het stich: 
van Munster, er schiet dus geen ander graafschap over , waarop 
die naam toepasselijk is dan het onderhavige, gelijk ook Bu- 
CHELius, die met de Utrechtsche bezittingen goed bekend was, 
dit gevoelen aankleeft. Umbalaha is een Duitsche naam die 
beteekenen kan hetzij om het bosch Qumba laha^ of om het 
heiligdom (umb-alaha') ; ^ het eerste komt mij het waarschijnlijkst 



1 Heda, p. 83. 

2 Heda, p. 123. 

3 Graff, A. H. D. Sprachsclu heeft umbalah^ clausura, maar zonder bewijs. 



175 

voor, dewijl men in later tijd de benaming Ommelanden van 
Vollenhove aantreft, de benaming ^Agridtocensis daarentegen 
schijnt Latijn, maar is ons niet regt duidelijk. Dit graafschap 
was vroeger bestuurd geweest door zekeren graaf Eckehardus, 
die ons nergens elders ontmoet is. 

De grenzen dezer gouw worden niet opgegeven , maar zullen 
waarschijnlijk .ten naastenbij de lateren van het kwartier Vol- 
lenhove geweest zijn, namelijk: ten noorden een deel van 
Friesland, ten zuiden de gouw Salon of Salland, ten oosten 
Drenthe en ten westen de Zuiderzee of Almeri. Misschien 
hebben er de Friesche grietenijen Stellingwerf oost- en west- 
einde oudtijds mede toe behoord, waarvoor echter geen ge- 
noegzaam bewijs is, alleen weet men uit de Frankische ge- 
schiedschrijvers, dat de Liten of Laten in Saxen omstreeks 842 
op aanstüking van Lothariüs, hunne heeren verjoegen en zich 
vrij verklaarden, waarbij zij den naam van SteUingas aannamen. * 
Indien Stellingwerf daarnaar genoemd is, moet het oorspron- 
kelijk tot Saxen, niet tot Friesland behoord hebben. 

De hoofdplaats van dit graafschap schijnt geweest te zijn 
Fulnaho^ Vollenhove *, dat ook in 1134 als eene zeeplaats 
voorkomt (zie boven bl. 53.) en waar later de bisschop een 
sterk kasteel bezat. Andere dorpen vindt men in dit tijdvak 
niet aangegeven. Van tol en munt zijn geene sporen, want 
de munt der heeren van de Kuinder is uit lateren tijd. 

TUVANTI. 

Het oostelijk gedeelte van Overijssel vormde van ouds de 
gouw Twenthe, een naam waarschijnlijk van den stam der 
Tubanten ontleend. Deze gouw ontmoet ons reeds ten jare 797 
als pagus Northtuianti ^ dat is Noordtwen the , zonder dat men 



1 Ann. Xant, ad A. 84I. bij Pertz, II. 227, en Nithardi Hist, L, IV. ad 
A. 842. Ib. II. 669. 

2 Het is opmerkelijk dat in oude brieven dit plaatsje altijd Fulnaho nooit, 
Fulnahoya heec; dit maakt de verklaring onzeker. 



176 

dit daarom als eene afzonderlijke gouw van Zuidtwenthe ge- 
scheiden, behoeft aan te merken. Ook in 799 wordt het nog 
Norht- (1. North) Tueanti genoemd ', maar in 851 pagu^ 
Thuehenti en in de ii* eeuw Tuuente^ Thuente. De grenzen 
dezer gouw waren ten noorden het riviertje de Reest, dat 
Twenthe van Drenthe scheidde, ten zuiden Hamaland of het 
Zutphensche, ten oosten het graafschap Benthetm, maar waar- 
schijnlijk strekte TwentJie zich hier tot aan de Vecht uit, 
zooals wij nader zien zullen, ten westen een deel van Hama- 
land en Salon, waar het riviertje de Regge de grensscheiding 
vormde. 

Uit eenen brief van bisschop Bernulf (vóór 1054) zien 
wij dat toenmaals zekere Godescalcus graaf van Twenthe 
was (jnfra comstatum Godescaici comstss Thuente nuncupaturn) ^ 
en daaruit leeren wij tevens Gare^ het stedeke Goor, als de 
hoofdplaats kennen, waar de graaf zijn placitum hield *. Van 
tol en munt echter zijn geene sporen, want in eenen brief 
van 1006, waar die vermeld worden, moet men niet Twenthe 
maar Fugthe lezen ^. 

Verder worden uitdrukkelijk in deze gouw opgegeven in 851 
Wihhem *, het dorp Wilsum in Bentheim, want het gelijk- 
namige Overijsselsche dorp ligt in Salland; in 797 in pago 
Northtuianti Huleri^ Manheri en Hrenheri^ in j^g üdsL^LT Man- 
hert en Hasungum , de mark Hesingen , half Bentheimsch , in 
1028 in Twentha atrium Ulft ^, in 1049 locus Aldensele in 
pago Tuente^ Oldenzaal, alwaar toen eene markt werd inge- 



1 Lacomblet, I. n*^. 9 en 14. Bondam, no. 9 en 10. 

2 Heda, p. 128. — Racer, Oyerijss, Gedenkst, II. 84 merkt aan dat de 
plaats van dit gerigt nog bekend is onder den naam van Malberg, bij de stad 
gelegen. De stenden daarentegen schijnen bij Markelo op den Markelberg ver- 
gaderd te zijn. Aid. II. 182. en Oyerijss, AUn. voor 1836. bl. 6. 

3 Bondam, I. n°. 64 en aldaar aantcek. (g.) verg. Ackersdijck over Fughte 
en Rumelo, in de Ferhand, der Maatsch, yan N. Lett. II. 2. 

4 TransL S, Alex, bij Pertz, II. 680. „De villa IFilshem quae sita est in 
pago Thuehenti.'* 

5 Bondam, I. n». 73. 



177 

steld % in 1131 Uhnen in Tuenta^ thans in het Bentheim- 
sche ^ , en eindelijk in 12 16 Dholre in Tuenta 3. 

Bovendien treft men nog eenige plaatsen aan die binnen de 
toenmalige grenzen van Twenthe lagen, namelijk de plaats 
Amaloh^ waarschijnlijk de stad Almelo, vermeld in de 9* eeuw 
bij Altfridus *, ofschoon Racer t. a. pi. die plaats voor een 
zelfstandig alodium aanziet; dit is echter onaannemelijk, want 
in ons tijdvak waren ook dezen onder de graafschappen be- 
trokken, en men vindt nergens eenig blijk dat Almelo een 
graafschap op zich zelf gevormd heeft. Het Prümsche register 
van 893 noemt nog Aldenselen^ Oldenzaal. Voorts vindt men 
in 996 Thelden , dat het oude Delden in Twenthe of de buur- 
schap Delden in het Zutphensche zijn kan, en Triendum^ 
misschien Drienen tusschen Delden en Oldenzaal ^. 

Uit de optelling dezer plaatsen volgt met waarschijnlijkheid 
dat Twenthe oudtijds ten oosten en westen tusschen de Vecht 
en de Regge bepaald werd, de noordergrenzen zijn uit onze 
vroegere beschouwing gebleken, de zuidelijken zullen nadere 
toelichting ontvangen uit het onderzoek naar Hamaland. 

Salon. 

Ten westen van Twenthe lag de gouw Salon of Salland, 
gelijk die in lateren tijd genoemd werd, welker naam sommi- 
gen van de Salische Franken afleiden, dat echter niet zeer 
waarschijnlijk is, want zoover de geschiedenis reikt, woonden 
hier Saxen maar geene Franken. 



1 Racer, Overijss, GedenksU II. 88. ^jHabendi mercatum rerum venaliura 
per totum annum omni ebdotnada in quinta feria : scilicet in loco Aldensele nominato 
in pago Tuente sito." De abt Caesarius teekent over deze plaats aan in 1222. 
„ Aldenselen sita est inter Deventre et Monasterium , in una terra que appellatur 
Twinta, et est melius oppidum illius vicinie. Habitant enim ibi XVl canonici 
et est ibi conventualis ecclesia. Ipsum autem oppidum bene est firmatum ac 
munitum." Beyer Urkundenb, l, n°. 135. 

2 JuNGius, Hist, comit, Benth, p. 357. 

3 Bondam, II. n». 107 en Kluit, II. n^. 109. 

4 Altfridi y. iS. Ludgeri by Pertz, II. 417. 

5 Bondam, I. n». 59. Lacomblet» L n». 127 en 306. 

Il 



178 

Het eerste berigt van deze gouw ontvangt men uit eenen 
brief van 815, waar een veen in Salahom w^eschonken wordt, 
ter plaatse waar de IJssel in zee stroomt, dat is beneden 
Kampen '. In 986 wordt het territorium Urch^ dat is het 
eiland Urk, in pago Salo geplaatst ^; de naam Sahn komt ook 
nog voor in oorkonden van 973, 997 en 1129*, volgens 
eenen brief van 1040 lag Zwol in pago Sallant ♦ en sedert 
heeft het landschap dien naam behouden. 

Over de grenzen van dit oude Salon is lang getwist tus^ 
schen Bondam en Racer ^; een gedeelte van hun beweerde 
berust echter op een dwaalbegrip omtrent den toenmaligen 
toestand der Zuiderzee, daar zij Urk voor een deel van het 
vasteland aanzien. Wat ons betreft, wij houden het riviertje 
de Reest voor de noordelijke grensscheiding, want Vollerihove 
lag in eene andere gouw, zooals wij reeds aangetoond hebben, 
en de gouwen werden gewoonlijk door wateren begrensd. De 
zuidergrens is twijfelachtig; Racer houdt daarvoor Rander- 
ziel bij Kolmschate niet ver van Deventer, hetgeen mij niet 
onaannemelijk voorkomt, eensdeels op grond van de uitdruk- 
king in eenen brief van 1240 door hem bijgebragt: „van 
Randerziel nederwaarts, door alle de marken en door de ge- 
heele jurisdictie van Salland" ^ ; anderdeels dewijl Deventer de 
hoofdplaats van het aangrenzende Hamaland was, en de hoofd- 
plaatsen doorgaans aan de uiteinden der gouwen lagen. Wij 
zullen hier nader op terugkomen, wanneer wij het graafschap 
Islegouw behandelen. De oostelijke grens schijnt geweest te 
zijn de'Regge die het van Twenthe scheidde, want dat zoo- 
als Racer beweert, de marken aan de Vecht oorspronkelijk 



1 Bondam, I. n», 17. Sloet, n\ 27. 

2 Bondam, I. n^. 53. Lacomblet, I. 11°. iio. 

3 Bondam, I. n». 57, 59, II» 11°. 30. 

4 VAN Hattum, Gesch, van Zwol^ I. 85. 

5 Bondam, L n". 78. Racer, Overtjs. Gedenkst. II. Hoofdst. 3. bl. 67. 
D. VI. bl. 375. D. VII. bl. 143 volgg. 

6 Racer, II. 71. „Omnes decitnas novaliutn a Randerziele inferius per 
omncs terminos er per totam jurisdictionem Sallandiae, et in terminis Vechtae 
per parochins Ommen, Heyms et Nieustede." 



179 

# 

niet tot Salon zouden behoord hebben, is ons uit de door 
hem aangehaalde plaatsen niet gebleken, vooral niet ten aan- 
zien van ons tijdvak; de westelijke grens eindelijk werd ge- 
vormd door de Zuiderzee, en het eiland Urk werd daaronder 
begrepen. 

Wat de hoofdplaats dezer gouw was is ons niet met zeker- 
heid bekend; alleen weet men dat in later tijd de landsheer 
op den Spoelderberg bij Zwol gehuldigd werd, zonder dat 
evenwel de stad eenige sporen eener oude hoofdplaats vertoont. 
Zij komt het eerst voor in een en brief van 1040 als Suolle in 
Salland, en is zoover ik weet de eenige plaats die in dit 
tijdvak met aanduiding der gouw, vermeld wordt; zonder die 
aanwijzing echter ontmoet men nog in 9^17 Hohto^ Arachem 
en Herte^^ die in eenen lateren brief van 1307 genoemd 
worden Olst, Arthem en Erthe in Salland*; het eerste is 
nog als een bloeijend dorp in Salland bekend, de beide anderen 
zijn vermoedelijk Archem en Eerde onder Omm'en; in 1040 het 
nog bekende dorp Wenghelo^*^ in 1046 Stevere^ de hotstede 
Staveren of Borchorst, Weggestapolon ^ het thans vernielde 
kasteel Weggestapelen tusschen Bathmen en Holten, Westerfle^ 
thans de hofstede Westerflier en Agastaldaburg thans onbe- 
kend '*. Over deze plaatsen zullen wij later nog iets meer 
moeten zeggen; eindelijk ontmoet m^n in een charter van 956 
nog de plaats Tunegurum , in het graafschap van Kverard ^ 
waardoor men Tongeren in den omtrek van Raal te, niet Tonge- 
ren op de Veluwe zal moeten verstaan , want deze graaf Eve- 
RARO, die in 996 overleed <^, was waarschijnlijk dezelfde die ' 
in 944 ons als graaf van Drenthe is voorgekomen , waardoor het 
waarschijnlijker is dat hij tevens over een naburig dan over 
een meer verwijderd landschap zal geregeerd hebben. Bondam 
houdt hem verkeerdelijk voor graaf in een onderdeel van 



1 Lacomblei : I. n°. 97 en 113, 

2 NijHOFF, Gedenkw, uit de gesch, yan Gelder l, I. 11°. 93. 

3 VAN Hattüm, Geschied, van Zwolle y D. I. 86. 

4 Heda, p. 124. Bondam, L n°« 78. 

5 Bondam, n^ 52. Sloet n^. 95. 

6 Bondam, Voorrede bl. 36 en de aanteek. bl. 63 van het werk zelt. 



i8o 

tiamaland, en trekt juist hieruit een bewijs dat die gouw in 
verschillende graafschappen verdeeld was, doch dewijl Hama- 
land zich nooit tot aan Tongeren of Raalte heeft uitgestrekt, 
vervalt dit bewijs en moet men hem voor graaf van Salland 
houden. Wel is waar dat Bondam zijne meening door de 
getuigenis van zekeren ouden schrijver bevestigt, doch behalve 
dat diens woorden ook eene andere duiding toelaten, zijn 
dergelijke verwisselingen bij buitenlandsche schrijvers diens 
tijds zeer gemeen. 

Er doet zich hier nog eene andere vraag op. In oude brie- 
ven vindt men plaatsen aangegeven als gelegen in pago Isloi^ 
die gedeeltelijk in Salland, gedeeltelijk in Veluwe of Hamaland 
lagen. Zoo leest men in 795 van fVtthmundi in pago Hisloae^ 
thans Wichmond aan den IJssel in het Zutphensche; in 797 
van villa Ocanni in pago Hisloi; in 799 van Okinni in pago 
Isloi ^ ^ zijnde debuurschap Oeken op de Veluwe, en in een 
Corveisch register tusschen 1053 — 1071 opgesteld, van Spana 
in pago Isloi^ Aschendorpe in pago Isloi^ waarschijnlijk de mark 
Assendorp bij Zwol, en Wesderewalde in pago Isloi^ misschien 
de marke Westerholt aldaar *. 

Bondam en anderen nemen om dit te verklaren, twee 
gouwen van dien naam aan : Isloi superior in het Zutphensche 
en inferior langs den beneden-IJssel bij Zwol, het eerste een 
district of pagus minor van Hamaland , het tweede misschien 
van Salland, en hetzelfde als het graafschap Islegouwe, in 
1086 aan de Utrechtsche kerk geschonken. 

Onzes inziens heeft men hier echter niet anders dan eene 
geographische benaming: het land langs den IJssel, geen af- 
zonderlijke gouw, noch district, want in datzelfde Corveische 
register worden Zutphen en Doesburg in Hamaland geplaatst, 
en in eenen brief van T040 Zwol in Salland, die ondergouwen 
zouden dus niet veel meer dan een paar dorpen bevat hebben, 
ook vindt men geene sporen van ondergraven noch eigen 



1 Bondam, I. n°, 7, 9, 10. Lacomblet, I. n®. 4, 9, 14. 

2 Bondam, I. n». 83. Verg, ook de aangehaalde nasporingen van Bondam 
Racer en van Hattum I. 82. 



ï8i 

placitum. Men mag dit Isloi ook niet verwarren met het 
latere graafschap Islegouw, zooals wij aanstonds' zien zullen. 
Ook heeft men meer voorbeelden van gouwen dan eens met 
den oorspronkelijken naam, dan weder met dien der hoofd- 
rivier aangeduid, zooals Marsum of Masaland, en hiermede 
stappen wij van deze gouw af, om nog iets over Islegouwe 
te zeggen. 

Dit graafschap Islegouwe dan werd ten jare 1086 door kei- 
zer Hendrik IV aan den vroegeren bezitter, den graaf of 
markgraaf Egbert, wegens gepleegd hoogverraad ontnomen 
en aan de Utrechtsche kerk afgestaan. Het kan dus niet ge- 
weest zijn het noordelijke gedeelte van Hamaland, want dit 
was der kerk reeds in 1046 afgestaan, en wij vinden nergens 
eenig blijk dat zij later in dat bezit gestoord is geworden; 
het kan evenmin het Zutphensche gedeelte geweest zijn, want 
dit stond toen onder andere graven; er schiet dus niet anders 
over dan daaronder Salland te verstaan, dat als door den 
IJssel bespoeld, gevoegelijk den naam van Islegouwe dragen 
kon. Bondam heeft wel beweerd, dat dit insgelijks reeds 
aan den bisschop behoorde, maar dit gevoelen is onzes inziens 
door Racer voldoende wederlegd. 

Bovendien, wanneer men nagaat dat dit gedeelte van Over- 
ijssel het eenige was dat den bisschop nog ontbrak om heer 
van het geheele gewest te zijn, en dat hij uit de aangeslagene 
goederen en regten van Egbertus weinig jaren te voren ook 
Ooster- en Westergo van den keizer verkregen had, dan is 
het natuurlijk dat hij ook het bezit v ^'^'dit graafschap trachtte 
te erlangen, ten einde zich te aironderen, gelijk dan ook 
sedert dien tijd geheel Salland aan het Sticht onderworpen 
gebleven is. Over de beregting of advocatie der goederen van 
de abdij Essen die in Salland lagen, is later tusschen den 
bisschop en den graaf van Gelre twist ontstaan , maar onzes 
inziens betrof dit alleen de regtsvraag in hoeverre die goede- 
ren aan den ban des graven van Salland onderworpen waren, 
wegens de immuniteit, reeds vroeg aan goederen van stichten 
en abdijen toegekend, die hun eigen regtsdwang hadden, door 
kerkgraven of advokaten geoefend. Over Salland zelf is echter 



i8ft 

nooit getwist; hier was en Weef 'sbisschops gezag algemeen 
erkend. Wij meenen dus door Islegouwe met anders dan Sal- 
land te mogen verstaan. 

Hamaulbcd. 

Eene der aanzienigkste gouwen Tan Nederland, ock buitens- 
lands zeer bekend en daardoor meermalen met naburige gou- 
wen verward. Men leHt te r^ den naam af van het volk 
der Chamaven, dat Mer ten tgde der Romeinen moet gewoond 
hebben '. Gehed ten onregte heeft LKDEBint deze gouw ge- 
deeltelijk tot Saxen gededtelgk toe Frankenland gebragt, deels 
om de kerkelgke geographie, daar een gedeelte van Hameland 
onder het sticht van Utrecht behocmie, deeis omdat hg meent 
dat daar Frankisch regi gjMj op grood van de reeds meer- 
malen- door ons aangdiaalde oorkonde van 855. Doch daar 
het Utrechtsdie bisdom zgn gezag niet enkel binnen de palen 
van Friesland, maar ook daar buiten oefende, zooals in de 
Betuwe, is dit eerste argument geen bewgs, en het tweede 
berust op eene verkeerde voorstelling in dat charter, want 
dat Frankische regjc gold niet in Hamaland, maar in Flehite, 
de Veluwe en Betuwe, en zooals wg vroeger aangewezen 
hebben, beriep de dochter des graven van Hamaland zich bij 
gelegenheid van zekeren twist over eene erfenis, alleen op het 
Saxische r^t. 

De eerste melding die ons van deze gouw is voorgekomen, 
dagteekent van 837, in de Frankische jaarboeken van Prü- 
DENTius Trecensis CU NiTHABj>us, waar de tekst wel zeer 
bedorven is, maar de lezing Hammolant of Hammelant geno^- 
zaam doorschijnt *. Hier heet het een graafschap, evenals in 
de rijksverdeeUng van 839 comitatus Hamarlant ' , maar in het 
charter van 855 pagus Hamuland in comitatu Wigmamu. 



1 Zie hierover voonü Ledebur, düs Lsnd u. Folk der Bructeren^ s. 5o flf. 

1 Bondam, n». 21: ^ Comitacos Moilla, Ettrabam^ Melant, Mosagao^ vol- 
gens Prudenttos. MoUU, Halt, Trahammolant, Masagobbi volgens Nithard.** 
Men zal, Moilla , Hettra oï Ettra (de Heuergoow), Hajmmclami^ moeten lezen. 
VgU Ledebctr, a. w. s. 74* 

2 Bondam, L n*. 22. 




i83 

Hamaland strekte zich uit ten noorden tot aan Deventer, 
en ten zuiden tot aan den Rijn bij Eken; het land aan de 
overzijde dier rivier toch behoorde tot de gouw Dubla. De 
IJssel vormde de westelijke grensscheiding, want Zutphen en 
Doesburg lagen in Hamaland, het landgoed Bruoche of Biljoen 
bij Velp daarentegen op de Veluwe. De oostelijke grenzen 
zullen wel omtrent dezelfde geweest zijn als later, want Vre- 
den ten minste lag reeds in Westfalen '• 

Als hoofdplaats dezer gouw treedt Daventre^ Deventer aan 
den IJssel op, dus genoemd naar zekeren Davo, eenen vriend 
van den H. Lebuinüs, die in de V eeuw leefde*. Toen was 
het reeds eene haven, en zoo wordt Daventria villa ook be- 
schreven in eenen brief van 890, toen de Utrechtsche kerk er 
tolvrijheid verwierf^. In 954 heet het urbs Davindre in pago 
qui dicitur Hamalant^ in comitatu Wigmanni. Twee jaren later 
worden in die stad dertig huizen (casae) weggeschonken *, 
en in 1046 worden daar vermeld munt, tol en gerigt over 
het graafschap, tevens wordt bij dien brief de stad met het 
omgelegen land van de gouw Hamaland gescheiden en ten 
behoeve der Utrechtsche kerk tot een bijzonder graafschap 
verheven 5 , waarom dan ook de grenzen van dit nieuwe 
graafschap naauwkeurig afgebakend worden , namelijk van Rath- 
non naar Hunne ^ van Hunne naar Weggestapolon ^ en vandaar 
naar Westerfle^ van Westerfle naar Agastaldaburg^ van Agas- 
taldahurg naar Stevere door het bosch; en aan eenen anderen 
kant des IJssels (^et in alia parte Islae^ van Lovenen tot aan 
Erbeke^ van Erbeke naar Suthempe en evenzoo van eenen 



ay 



1 Ledebur, a. w. s. 71. 

2 HucBALDi y. S, Lehtiini (een werk der loe eeuw), bij Pertz II. 364: 
Humo reconditur (Lebuinüs) cum debita honorificentia in ecclesia portus 

Daventriensis. Cui loco hoc inditum constat vocabulum a Davone quodam, 
honorifico ac potenti viro, S. Lebuino dum adhuc viveret familiarissimo." 
Deze afleiding is grammaüsch zuiver, maar de verklaring van het woord als 
iVhaven of (Taventure ongerijmd. Ook in Engeland heeft men een Dayentry, 

3 Heda, p. 63. Bondam, I. n». 42. 

4 Bondam, I. n^. 51, 52. 

5 Heda, p. 123. Bondam, I. n». 78: „In loco Daventre dicto, in moneta, 
teloneis, placitis, cum omni regali districtu — et cum comitatu iu Amelande sito." 



i84 

^iKUir<c.i^ Jc^pt 4*5$ fJ^seU (jtt item ex alim parte lilm) tot AsceU. 

^M¥'i^ '^V //iJH'^ aanhangers hebben dat graafschap voor een 
^p/f}i g/cd/eieliU? op de Veluwe gezocht. Hg verklaart de grenzen 
v/^ii^; VMM littrtlnk bij Dorth in de marke Zuidlo naar Hun- 
Hf^^)^ V«n t\ur naar de hofstede Weggestapelen bg Bathmen, 
¥'4n lli^r op dt^ havezaat Westerflier, en van deze naar de 
|lMl>IMdM Oldtsnhof ( Agaat- Aldaburg) ; van Oldenbof op de 
llMtMMdM NiHVPivn, Voorts aan de linkerzijde des IJssels op 
fJH V^'luwv»! VttW d<? Loenensche veenen op Eerbeek ten oosten 
flHHiVHU tJv^lPg^^U v<^n daar op Empe (Eempt) in de Marsch 
MV^V /\Hph«in, van daar weder langs den regter IJsseloever 
\\\\ \iiki'\\P\\p hy ()iU*«^l ^w xoo verder weder op Rattink ■. 

huf^MAM daar^in<?g^n plaatst dit graafschap in OverijsseU 
mw ^\^^^ V^^t^y y>iïif>la<?ver langs de Geldersche grenzen. Hij 
l^M^ini ȟ*^^ bt^paHng van de hoofdplaats Deventer over het 
\ww\ \\\\U^^v^ Rath^^on naar ter Hunnep, voons op Wegge- 
^mpplpn ^W We^terfller en over de hem onbekende Agastalda- 
Inn'ö np d(? hotkede Staveivn% Dan gaat hij over tot de grens- 
lïpprtliug langu den regter IJsseloever beneden Deventer, te 
WPiMU van de hoDiiede Sulihem naar de Oude Wetering 
( |tlv-btiktv) en venier naar het Veenhuis (Lo-venen) en dan 
WpdMV boven Deventer tot aan Knschede*. 

Wy vinden er bezwaar In Racers verklaring gaaf aan te 
\m\m\. Indien men isljn gevoelen volgt stoot men dadelijk op 
diJ iiwarlgheid, dat dit graafschap uit deelen van twee graaf- 
«rhappen zou zijn zamengesteld en dat nog wel het eene 
Kranklsch, het andere Saxisch, iets waarvan mij geen tweede 
voorbeeld bekend is; ten andere hangen die twee deelen niet 
tjena goed te zamen, het Veluwsche strekt zich als eene land- 
tong midden in dat gewest uit. Ten derde (en dit argument 
wee^'t zwaar) zien wij wel een gedeelte van Overijssel met 
Deventer later van Hamaland gescheiden, en Zutphen de 
hoofdplaats van de rest worden, maar de Veluwe integendeel 
blijft één geheel en niets daarvan wordt later tot Deventer 

1 Racer. a. w. Vil, 202. 

2 Bondam, bl. 117 volgg. 



i85 

gerekend. Eindelijk berust die meening voor een deel op over- 
eenkomst van plaatsnamen op de Veluwe, die echter eene 
andere verklaring toelaten en eenige naams verklaringen zijn 
grammatisch onjuist'. 

Het doel dezer gift schijnt ons dit te zijn, dat de bisschop 
eene hoofdstad wenschte voor zijne Overijsselsche bezittingen 
en tevens den rijkstol met de vrije vaart op den IJssel; hier 
werd eene kleine oeverstreek bijgevoegd, zooveel als noodig 
was om de nieuwe bezitting met Twenthe te verbinden, 
zonder over Hamalandschen bojjem te gaan, en ter aanduiding 
hoever 's bisschops gezag over de rivier strekte , werden eenige 
oeverplaatsen opgegeven, als Lovenen^ denkelijk de buurschap 
Lovenich of Loevenheim bij Brummen, Eerbeek en Eempt, 
waardoor de graaf van Zutphen verhinderd werd 's bisschops 
onderdanen aldaar met tollen te bezwaren, zonder dat deze 
echter bezitter van het land zelf werd. 

Racer schijnt aan het einde van zijn betoog dit zelf toe 
te geven, waar hij veriïieldt, dat die van Overijssel in 1531 
alleen hun regt op den Deventerschen marsch , den IJsselstroom 
en het lijnpad aan de Geldersche zijde volhielden, zonder 
meerder grondbezit op de Veluwe te vorderen , en dat zij 
juist deze vordering op den brief .van 1046 grondden*, wel 
een bewijs zou ik meenen, dat geen deel van de Veluwe 
immer aan Overijssel gehecht geweest is. 

Wij keeren na dezen uitstap tot Hamaland terug. De villae 
die ons hier ontmoeten zijn de volgenden; in 795, 797, 799 
800 en 801, de villa Withmundi met eene kerk, die. ook in 
het leven van Lüdgerus voorkomt als gelegen aan den IJssel, 
en waar die geloofsprediker een klooster wilde stichten * ; het 

1 Zoo kan Lovenen niet Loenerveen zijn, wat in de taal diens tijds Lonara 
vinna zou heeten, en Agastaldaburg is niet Oldenhof (Agast-aldaburg^; Aga- 
stald of Haistaldy dat nog in eenen brief van 1222 bij Bondam voorkomt, 
is het Hoogd. hagestolz en beteekende toen colonus. Z. Ducange Gloss* i. v^ 
Haistaldus en Ziemann M. H. D, wörterb* 

2 Dl. VIL bl. 204. 

3 Mon. Werth. F. S, Ludgeri bij Pertz II. 419. „Duo autem loca con- 
struendis apta monasteriis videbantur, unus in fVidmundi jnxia fluvium Islas 
eet." — Bondam, I. n». 7, 9, 10, 12 en 13. 



iS6 

is de bnurschap Wlchmond bij Bronkhorst; nog in 797 Ocanni^ 
in 799 Okinni genoemd, thans de buurschap Oeken op de 
Veluwe, digt bij den IJssel, deze vUlae worden /;; pago Tsloi 
geplaatst, en bij die gelegenheid een graaf Wracharius met 
zijnen zoon Meginhard genoemd, die denkelijk in Hamaland 
regeerde. In 891 vinden wij in pago Hamalando vermeld 
Angrina^ Waganlose^ Doronburc (niet Doronbure zooals 
Bondam leest). Lef na en Pheleppe^ doch dit is een misslag; 
deze goederen lagen deels in de Betuwe, deels op de Veluwe, 
zooals wij later bewijzen zullen. In 968 stichtte graaf Wich- 
MANNus aan den oever des Rijns in het graafschap Hamaland 
de abdij EItene % welke stichting later herhaaldelijk bevestigd 
werd en met een de zuidergrens aantoont. In 1025 worden 
vermeld Hummila^ thans Hummelo, Asawon^ de buurschap 
Aaswijn bij Zeddam, Eltna^ Eken, JVestervurd^ Westervoort 
aan den IJssel * ; en Angarlo , Angerlo bij Doesburg. Omstreeks 
1049 ontmoet ons Sitbenhara Zevenaar, in pago Hamaland in 
comitatu Wecelonis comitis ^ , en in het Corveische register 
tusschen 1053 — 71, Spana^ misschien Spaansweerd in pago 
Isloi^ Uplun^ Suffen^ Duisburg^ Doesburg, Lathem en Davin- 
dre^ allen in pago Hamaland"^. Eindelijk wordt Hamaland in 
1083 en 1085 voor het laatst genoemd, bij de vermelding 
van Eken in die gouw en in het graafschap van Gerardus 
gelegen ^. 

Maar nog vele andere plaatsen worden vermeld zonder aan- 
duiding der gouw, sommigen ook als gelegen in pago Leome- 
rike^ dat is het distrikt de Lymers, toenmaals naar het schijnt 
een pagus minor van Hamaland, welks grenzen wel dezelfde 
zullen geweest zijn als heden. Deze Hamalandsche plaatsen 
zijn: in 828 Langara^ misschien de buurschap Lang^rak bij 
Doetinchem, Hellanwich^ Heelweg bij Ailten^ Alladna^ Aal- 



1 Bondam, I. n". 52. Lacomblet, I. n°. no. 

2 Sloet, n^. 152. 

3 Bondam, I. n'^. 81. 

4 Sloet, no. 167. 

5 Bondam, II. n*'. 6. 



i87 

ten, Wastervelde of Warefelde^ misschien Varseveld, Humelle^ 
. Hummelo, Theoden^ Didam, Hesin^ Hees bij Zevenaar,-^^^///;, 
Aaswijn bij ' Heerenberg * . In 838 in pago Leomerike^ Thuvine^ 
Duiven met eene kerk en saaigoed; Alatinghe^ de hof Eltinge 
bij Duiven*, Westerhesi^ misschien bij Hees, Duttinghem in 
pago Islo met eene kerk, het stadje Doetinchem aan den Ouden 
IJssel , Gruosna met eene kerk , Groessen bij Duiven , Sumathara 
o? Fumarhara^ waarschijnlijk te lezen Suvanhara^ Zevenaar, en 
Heoa^ Heua^ Hera of Heca^ misschien Heeg bij Hees ^. In 
970 Bingart (niet Ringart^^ het huis Bingerden, Grese^ misschien 
Graas of Plekkenpoel bij Winterswijk, Hos/a ^ onbekend en 
Thuvina^ Duiven 4. In 1059 Zutphania oppidum en Lochem ^, 
in 1069 Tremethe^ misschien Dremt onder Doesburg^ en ein- 
delijk in een stuk der 11® eeuw nog Nethe^ Nede ^. 

§3. 

FRANKENLAND. 

In het zuidelijke of Frankische gedeelte onzes lands, vond 
men ten noorden van den Rijn de gouwen Felua^ Flehite en 
Nardinclant ^ ten zuiden van dien stroom Batua^ Testrebenti^ 
Holtland met Voorne en Putten, Stria^ Dubla^ Masau^ Niu- 
magen ^ Taxandrie^ Scaldis^ Bevelanda^ Wakhra^ Gasterna en 
Wasia^ met een klein deel van Vlaanderen. 

Felua. 

Van deze gouw treft men het eerste berigt aan in 793, 
waar die Felaouua genoemd wordt, in eenen brief van 801 



1 Bondam, I. n^ 18. Sloet, n^. 29. 

2 NijHOFF, Gedenkw, I. n^. 187. 

3 Bondam, I. n». 20. Sloet, ii^, 33. 

4 Bondam, I. n». 54. Sloet, n". 104, 

5 Bondam, I. n». 89. SLoet n*. 163. 

6 Beyer, Urkundenb. I. n». 369. Sloet, no. 179. 

7 JVestfaU ProyinzialbL 1826. s. 367. 



i88 

leest men in de uitgaven Foïum^ hetgeen Feluue zal moeten 
izijn, in 838 en 855 is het Felua *, een naam welks cx)rsprong 
duister is, want de verklaring door vale ouwe is te regt be- 
spottelijk genoemd. 

Van Spaen en anderen hebben gemeend dat deze gouw 
uit verschillende graafschappen of gouwen bestond * , onzes 
inziens is dit eene dwaling. Men spreekt van een graafschap 
Redinchem , dat daarvan een deel zou uitgemaakt hebben , 
doch dit komt bij geene gelijktijdige schrijvers als zoodanig 
voor, alleen was de burg aldaar de verblijfplaats of het eigendom 
van zekeren graaf, en misschien wel de hoofdplaats der gouw. 
Een ander deel wil men dat tot Hamaland behoorde, op 
grond dat ïn den brief van 855 goederen vervreemd worden 
in de gouw Hamaland, terwijl bij de optelling die allen ge- 
legen waren op de tegenwoordige Veluwe, alsmede omdat in 
zekeren brief van 891 de dorpen Angeren, Dorenburg en 
Velp tot Hamaland gerekend worden, waaruit men ook wel 
afleidt dat dezen toen aan den regter IJsseloever lagen en de 
stroom zijn bed veranderd heeft. Wat den brief van 855 
aangaat, hier heeft zeker eene vergissing plaats, want Hama- 
land had Saxisch, de Veluwe, zooals juist uit dit stuk blijkt, 
Frankisch regt. 

Het zou denkbaar zijn dat een zelfde graaf op dat tijdstip 
beide gouwen bestuurde en dat dus slechts in het algemeen 
zijne landvoogdij, niet de bijzondere gouw vermeld wordt ^ , 
waarschijnlijker komt het mij evenwel voor dat Folkerus op 
de Veluwe slechts uitgestrekte bezittingen had en men dit 
met het graafschap verward heeft. Dat grondbezit van zijn 
geslacht in deze gouw schijnt ook te blijken uit den boven 
aangehaalden Eltenschen brief van 968. — Wat den brief 
van 891 betreft, daarin heerscht eene vergissing; in datzelfde 
stuk wordt Waganlehero marca eerst in de Betuwe en iets 

1 Bondam, I. n^, 6, 13, 20, 31. 

2 VAN Spaen, Inleid.^ IV, bl. 129 volgg. 

3 Evenzoo in een charter van 1025: „omnia predia — que in comitatu 
quondam Balderici ad nostxum regtile jus acquisita sunt, in quibuscunque pagis 
sita sunr,** en dan worden goederen in Hamaland en op de Veluwe vermeld. 



verder JVaganlose^ dat zeker hetzelfde is, in Hamaland ge- 
plaatst; voorts blijkt uit brieven der ii* eeuw, dat Bruoche 
of Biljoen, hetgeen nog iets oostelijker ligt dan Velp, tot 
Vel uwe, en dat Angeren en Doorn burg tot de Betuwe be- 
hoorden ^ ; van dergelijke misslagen zijn ons reeds vele voor- 
beelden voorgekomen. Eindelijk meent men en op weijiig 
beteren grond, dat het noorden der tegenwoordige Veluwe ook 
eene afzonderlijke gouw of ondergouw CP^g^s minor) uit- 
maakte, namelijk Northgowe. 

In eene oorkonde van 793 wordt die nevens Fejaouue, in 
891 afzonderlijk genoemd, en Hattem en Vaassen daarin ge- 
plaatst. Het zou dus een district van de Veluwe kunnen 
geweest zijn , doch liever beschouw ik het als eene geographische 
benaming, omdat de Veluwe de noordelijkste Frankische gouw 
was. Men vindt hier ook noch hoofdplaats noch afzonderlijke 
graven en later behoorde het even goed als het overige tot 
de Veluwe. Ook over de westelijke grens kan men twisten; 
in 950 wordt het Egelmeertje ten noordwesten van Renen op 
de Veluwe, in het graafschap van graaf Lingerus (Liudgerus?) 
geplaatst, en ware dit juist, zou die grens' westelijker geweest 
zijn dan later, doch daar Renen in 855 met de omliggende 
plaatsen tot Flehite gerekend wordt, schijnt hier al weder 
eene onnaauwkeurigheid te bestaan en de huidige grens ook 
de oude te wezen. 

Wij meenen diensvolgens de Veluwe aldus te mogen bepa- 
len; ten noorden de Zuiderzee en de IJssel, ten oosten mede 
die rivier, ten zuiden de Rijn, ten westen Flehite langs de 
Grebbe en de veenen aldaar; geheel juist is dit onmogelijk te 
bepalen. 

De hoofdplaats in den oudsten, heidenschen tijd was waar- 
schijnlijk het Engelanderholt bij Loenen, met de buurschap 
Englandt in 801 vermeld. * Hier was in de 13* en 14* eeuw 
de klaarbank en digt hierbij werden de landsheeren gehuldigd, 
zeker eene overoude gewoonte. In de nabijheid lag ook C/r- 



1 Sloet, no. 122 en 185. 

2 Bondam, I. n*. 13. Sloet, n . 22. 



f hunsuia ^ in 855 voorkomend, hetgeen beteekent de zuil van 
Urth, eene godin die zooals Grimm betoogd heeft, bij de 
volksvergaderingen en heimalen het toezigt hield, thans heet 
dit de Ordermark *. Maar al was het een heilig woud , de 
graven zetelden hier niet, hun hof schijnt te Redichem gestaan 
te hebben , dat het eigendom was van den magtigen graaf 
Baldric, in 970 werd het door graaf Wichman aan de abdij 
van Elten geschonken en die gift door den keizer bevestigd « • 
Van munt en tol vindt men echter geene sporen. 

Verder worden nog . met opgave der gouw in dit tijdvak 
vermeld: omstreeks 793 in Felaouue villa vel marca Uttiloch^ 
de buurschap Uddel aan het Uddelermeer bij het Loo, villa 
vel marca Apoldro^ het dorp Apeldoorn, en Zegoltmarca thans 
onbekend, en in Northgouue Rothérimarca^ mede thans verge- 
ten 3; 797 en 799 villa Ocanni of Okinni in pago Isloi^ d. i. 
de buurschap Oeken digt bij den IJssel; in p. Folum (Feluue) 
villa Englandi en zeker bosch Braclog^ |hans verdwenen^; 
in 838 in p. Felua^ Lona^ Loenen, Sulvenda (var. Sutvenda 
Sulmondd) misschien Sulwalda te lezen en dan waarschijnlijk 
de buurschap Silvolden bij Loenen, Wagenwega QWageninga?^ 
dat in 1125 IVacheningen heet, thans de stad Wageningen; 
Werdupa of Mierdupa^ onbekend*, in 839 in p. Felaouua Se- 
lebach^ thans de hofstede Saaibeek bij Doren weerd <^; in 853 
in p. Felua de vicus Puthem^ thans Putten, met het bosch 
van dien naam, de vicus Hotsen\ waarschijnlijk de hofstede 
Hoseren, benevens drie heerenhoeven (mansus dominicales^ in 
beide plaatsen; de villa Rentilo en het bosch Vunnilo beiden 
onbekend; de villa Niutlo^ misschien de Nulde bij Putten, 
het bosch Hornlo ^ thans het strand der Zuiderzee onder Ermelo; 
Urthunsula^ de Ordermark bij het Engelanderholt, de villa 

1 Grimm, R. A, S. 750. Mythol* 2e Ausg. S. 379 en m\jn fFoordenb. det 
Neder l, mythologie j op Urth, 

2 Bondam, I. n». 54, Verg. ook de voorrede aldaar. 

3 Bondam, I. n°. 6. Sloet, n». 13. 

4 ald., I. 11°. 13. Sloet, n». 17. 

5 ald., I. no. 23. Sloet, n^ 33. 

6 ald., I. n». 23. Sloet, n». 34. 



Thri^ thans de buurschap Drie bij Ermelo, dat hier ook als 
Irmenlo opgenoemd wordt, met het bosch daaromtrent, voorts 
de bosschen Burlo^ thans Hoog Buurlo, Dalhonlo of beter 
Dabbonlo^ thans het heideveld Dobbenlo bij Hartskamp, Wuardlo^ 
misschien het Gortelsche bosch, Orclo onbekend, Legurlo on- 
bekend, eindelijk Ottarloun^ het dorp Otterlo of den Aanstoot, 
Langlo^ misschien Langler onder Barneveld, en Archi waar 
weiden waren, dus waarschijnlijk de Arkemehen bij Harder- 
wijk *. In 891 komen voor in p. Northgouue Hatheim^ het 
stadje Hattem, en Fasna^ thans het dorp Vaassen, benevens 
Pheleppe^ Velp, dat hier verkeerdelijk in Hamaland gesteld 
wordt*. Nog vindt men in eenen brief van 1025 in pago 
Felewa dicto Merclede^ de buurschap Markluide bij Heerde, 
Tungren^ Tongeren bij Epe, Dusburg^ Doesburg bij Ede, 
Diederna^ Dieren, Sorna^ Soeren, Hecheim^ (Hetheim?) den- 
kelijk Hattem, Dule^ onbekend, Dornspic ^ Doornspijk, Hel- 
berga^ misschien Elburg of Helbergen bij Zutphen, Forste^ 
Voorst bij Zutphen en Lopena^ de Lopenermarkt bij Arnhem^. 
In het meermaals aangehaalde Corveische register vindt men in 
pago Felue Wisüde en Aszi^ beiden niet meer bekend *, eindelijk 
in 1075 in p. Velue in comitatu Diederici Bruoche^ thans het 
landgoed Billioen bij Velp ^. 

Zonder opgave der gouw komen de volgende plaatsen voor; 
in de Fuldasche brieven Gengiloe^ thans de buurschap Ginkel, 
in 793 Bedningahusum^ dat in 796 Bidningahem^ in 805 
Bidingahem heet; nog in 796 Thornspiic^ Doornspijk, het 
onbekende bosch Suiftarbant^ ook Seaewald geheeten, (dat 
mede m 793 vermeld wordt,) en het weiland Blidgering- 
mad^. In 805 het reeds genoemde Thornspic^ benevens Quar- 



1 Bondam, I. n°. 31. Lacomblet, I. n». 65. Vlg. hierb^ de ophelderingen 
van Mr. G. A. de Meester, in NyhoffsBiJdr.^ VII. 294. 

2 Sloet, n°. 65. „Brunhild dedit in eadem villa Hatteim hubam unam et 
in villa Fasna ecclesiam et hubam unam." 

3 Sloet, n". 152. 

4 Sloet, n°. 167 

5 Bondam , II. n". 4. Sloet, n". 185. 

6 Ibid, I. no- 6, 8, 14. Sloet, n . 14, 15, 24. 



singseli en Berugtanscotan ^ thans zoo men meent Schotenburg 
bij Doornspijk*. In 807 de twee laatstgenoemden met jBöcA«rx/) 
ons onbekend en Telgud^ de buurschap Telgt bij Putten *. In 
814 het bosch Suomum^ thans Soeren, Dubridun^ misschien 
de hofstede Doeveren, Burhhe^ en Hosle^ thans eene hofstede ^. 
In 834 Osterbac^^ Oosterbeek bij Arnhem, in 838 Theothorm^ 
Dieren; in 1168 vermangelde keizer Frederik I die plaats, 
daar Thiedere genoemd, van de kerk van Goslar en schonk 
die 3en graaf van Berg, en zijn opvolger gzf curtim meam 
Diderin in iai8 over aan de Duitsche orde, die ze nog lang 
bezat en er naar men wil, tol en munt had; in de 17* eeuw 
stichtte Willem II er een lustslot *. Een tijnsregister der 
abdij Prüm van 893 noemt Arneheim met de kerk aldaar waar- 
van de abdij het patronaatregt bezat, benevens Willippe^ waar- 
schijnlijk Velp, Veilde^ misschien het landgoed Velde bij Zutphen 
en Munihchusen^ Monnikhuizen bij Arnhem.^ — In 970 treft 
men aan Voirthusen^ misschien Voorthuizen, en Redincghem^ 
thans Renkum 7. In 996 insgelijks Voerthusen met Arnhem^ 
Redincghem^ Brummen^ Putten en de vier foreesten Steenrewalt 
(^Steverewalt?^ Mo f et ^ het Moftbosch onder Ede, Wichei- 
mulo of zooals het in 11 29 heet, Wechamerlas^ 1. Wecheramerlas ^ 
het Wekeromsche bosch, en Suboirt^ of zooals Lacomblet 
heeft, Fledeglo^ waarschijnlijk eene bedorvene lezing ». In 1028 
Oesterbeke en Fellepe o ^ in 1031 Radengheim en Putten met 
kerk en tiend, en de kerk te Vorthusen^^. Men ziet hieruit. 



1 Bondam, L n*. 14, 15. 

1 Ibid, I. n". 15. Lacomblet, L n°. 28. 

y Ibid, L n». 17. 

4 Ibid, I. n». 19. 

^ |l)ld, L n". 20. Verg, Lacomblet, L n^, 427 en IL 11°. 72 als ook van 
Sr.ARN, InL tot de fitst, van Gelder L, IV. 224. 
^ Mkyer, Urkundenb, L 11°. 135, 
■f- HoNDAM, I. no, 54. Lacomblet, I. n». 112. 
if Hond AM, L n^ 56. Lacomblet I. n«. 127. 
U Ibid, L n\ 73. 
1^ libid, I. po. 74. 




105 

dat ondanks den schralen grond, de Veluwe toen al tamelijk 
bevolkt, en ook veel boschrijker was dan later. 

Flehite. 

Westelijk van de gouw Felua lag de gouw Flehite^ gelijk 
die in 776, Fladate^ zooals die in de Traditiones Fuldenses, 
of Flethetti^ gelijk die in 855 genoemd wordt. De Fuldasche 
brieven rekenen die tot. Saxen (P^^g^ Saxoniae), maar te on- 
r egt, daar zooals wij gezien hebben, de IJssel de westelijke 
grensscheiding diens volks was, ook treft men hier in 855 
Frankisch regt aan. 

De grenzen waren vermoedelijk omtrent dezelfden als later 
die der twee Utrechtsche kwartieren Eemland en het Over- 
kwartier, namelijk ten noorden de Zuiderzee, ten zuiden de 
Rijn, ten oosten de Veluwe langs de Grebbe en ten westen 
Nardinclant en Niftarlake, van welk laatste het waarschijnlijk 
door den Krommen Rijn gescheiden werd. 

De plaatsen uitdrukkelijk vermeld als in die gouw gelegen, 
zijn in 776 Lisiduna^ Leusden, met de vier foreesten Hen^ 
gestscote^ Fornhese. Mokoroth en Widock^ langs de beide oevers 
van de Hemus of Eem % waarvan het eerste volgens eenen 
nieuweren schrijver, thans Henschoten, het laatste Overheese 
of Vernheese zou heeten *. Deze goederen had zekere graaf 
WiGGERUs als beneficium bezeten, die dus waarschijnlijk graaf 
der gouw was. 

De Fuldasche brieven noemen Elbisge^ misschien Els bij 
Renen, Holzhusen^ thans onbekend, en de villa Rimbrahtes^ 
de buurschap Remmerten bij Renen *. De brief van 855 Hlara^ 
thans Laar of Lievendaal mede in dien omtrek, Hreni^ Renen 
aan den Rijn, Rimbrahti^ Remmerten, T/W/, onbekend, Hnodi^ 
de Node bij Renen, en de jyyj Hrenhem^ Renswoude. In 950 
wordt Agilmari^ het Egelmeertje, noordwestwaarts van Renen, 



1 Heda, p. 41. 

2 VAN AscH VAN WijCK, Pfoeye over den ouden loop der jÊ^fff,bl.27,52,53, 

3 Bondam, II. n*». 11. . 

13 



194 

in de Veluwe geplaatst, in het graafschap van Lingerus of 
liever Liudgerus', maar daar Renen en Renswoude in Flehite 
lagen , moet dit eene vergissing zijn en deze graaf over de 
gouw Flehite geregeerd hebben. In loaS komt Amersforde het 
eerste voor, in 1006 Soys^ Soest, Hohont^ bij Amersfoort, 
Bachevorth en Stuthenborch ^ Stoutenburg; in 1085 Furs^ de 
Vuursche, in 838 en 1028 Seiste^ 2^ist, en in den Utrechtsche 
blaffert Thorhem^ Doom; bij geene dezer plaatsen vindt men 
echter de gouw aangegeven *. 

Ten slotte moet ik nog opmerken dat het Overkwartier later 
door den Vaartschen, niet door den Krommen Rijn begrensd 
werd, doch de eerste is in later tijd gegraven en kan dus niet 
de-* oude grensscheiding wezen. Ook lag Vechten zoo als wij 
gezien hebben, in de gouw Niftarlake. Dit punt is evenwel 
nog niet boven alle bedenking. 

Nardinclant. 

Westwaarts van Flehite strekte zich de gouw of het graaf- 
schap Nardinclant uit, thans het Gooiland genoemd. In 968 
schonk keizer Otto I aan de abdij van Eken al wat graaf 
WiCHMAN als beneficium bezat in het graafschap Nerdinclant *. 
In II 85 verdroegen zich de proost van S. Jan te Utrecht en 
de abdis over het patronaatregt der kerk van Nardingelant^. 
Later werd het door Floris V van de abdij verkregen en 
ontving van de abdis Gudula of Goedele den lateren naam 
Goedele- en bij zamentrekking Gooiland. 

De grenzen waren waarschijnlijk toen reeds dezelfden, die 
het land nog heeft: ten noorden de Zuiderzee, ten zuiden en 
oosten Flehite, ten westen tot digt bij de Vecht en bij Loenen 
de regteroever dier rivier. 

Eene oorkonde van omstreeks 983 vermeldt de plaats iV<flrr«^/A/ 
met den Tafelberg^ waardoor niet anders dan het oude Naarden 



1 Bondam, I. n*. 49. 

2 Zie de brieven bij Heda, p. 106, en Bondam, I n». 73, 64, 64. II. n». /• 
I. n°. 20. 

3 Bondam, L 53. Lacomblbt, I. n^ iio. 

4 Kluit, II. n<». 39. 



195 

te verstaan is waar toen de abdij van Werden de kerk bezat, 
hetgeen eenigzins met het voorregt van EIten schijnt te strijden ' . 
In II 85 wordt de kerk van Nardingelant vermeld , die insge- 
lijks in het oude Naarden te zoeken is, dat aan die gouw 
den naam zal gegeven hebben. In 1350 was de stad door 's graven 
vijanden verbrand en verkregen de inwoners vergunning eene 
nieuwe stad te bouwen , ergent daer sy ons ende keur ter bester 
oirbaer staet^ zijnde een weinig landwaarts in *. Andere 
plaatsen vind ik niet vermeld. 

Batua. 

De oostelijkste gouw ten zuiden van den Rijn is de Betuwe, 
de bekende insula Batavorum der Romeinen, die door hen wel 
tot aan zee toe gerekend werd, maar die naar mijn gevoelen 
beneden Gorinchem niet door Batavieren, maar door Friezen 
of andere stammen en dan nog schaars bewoond werd; de 
Batavieren woonden zeker in de Betuwe 3. 

In de middeleeuwen heet deze landstreek Batua^ reeds in eene 
oorkonde van omstreeks 673. In 793 pagus Batawe^ en in de 
rijks verdeeling van 839 comhatus Batavorum *. 

De grenzen waren dezelfden als later : ten noorden en oosten 
de Rijn, ten zuiden de Waal, ten westen Teisterbant of de 
tegenwoordige Tielerwaard, want Tiel en Buren lagen in 
Teisterbant. 

Wat de hoofdplaats van dit graafschap was blijkt niet genoeg- 
zaam. Het komt mij evenwel niet onwaarschijnlijk voor dat men 
die zoeken mag hetzij teMeinerswijkofdePraast over Arnhem, 
hetzij te Eist. Op de Praast toch was de oude klaarbank en hoewel 



1 De grenzen van Gooiland, zooals zij waren in de 15e eeuw^ worden 
naauwkeurig beschreven in een collier met het opschrift WUtvang, liggende in het 
register Gapingen der leenkamer ^ in het R\jksarchief, en reeds in 1450 werden 
die naar den kant van Utrecht in kaart gebragt. 

2 Oorkondenb. van HolL I. n'^. 57. ^^An Naruthi thiu kirica endi kiricland 
fan Almeri te Tafelbergon." ^ 

3 Zie o ver de Betuwe, van Spabn, Inleid* III. 361 volgg. 

4 Bondam, I. n^. i, 6, 11, 17, 22. « 



196 

daarvan slechts weinige en niet zeer oude berigten zijn, kan 
die instelling overoud wezen. Meginhardéswich ^ Mcinerswijk 
komt reeds in 814, Prast in 834 voor", en de Frankische 
jaarboeken verhalen dat de Noormannen in 847 de villa of 
vicus Meginhardi uitplunderden *. De uitdrukkelijke vermel- 
ding van eene thans zoo geringe plaats doet aan voormaligen 
luister denken. 

Nog een aantal andere dorpen waren reeds in de 8' en 
9* eeuw in deze gouw bekend, die van ouds zeer bevolkt en 
welvarend was. Omstreeks 673 worden in de Betuwe reeds 
vermeld Rexna^ Ressen, fVutfara^ Wolferen bij Loenen met 
eene kapel , Rothem en nog een ander Rothem * , hetgeen wel de 
oudste Christelijke kapel in die streek zal zijn; beide Rothems 
zijn evenwel thans onbekend, want het dorp Rossum, dat 
vroeger ook Rothem heette, kan hier niet bedoeld zijn, daar 
het in Teisterbant lag; de bevestigingsbrief van 876 plaatst 
het eene aan de Versia, zoodat het vermoedelijk op beide 
plaatsen eene onnaauwkeurigheid zal wezen*. 

In 726 schonk Karel Martel aan Willebrord zijne 
villa Eliste ' of Marithaime , waar een slot gestaan had , thans 
Eist in de Overbetuwe, welke bezitting hij van zijnen vader 
Pippijn geërfd had, die ze van koning Hildebertus ten ge- 
schenke had bekomeen, nadat de oorspronkelijke bezitter Ever ard 
afvallig geworden, en tot de heidenen (de Saxers) overgegaan 
was, waarom zijne goederen aangeslagen waren door den fiscus ^. 
In 793 vindt men de villa Falburcmarca vermeld, dat is Val- 
burg in de Overbetuwe, en Gannttaemarca ^ Gent aldaar, dat 



1 Ibid I. n». 17 en 19 en aldaar de aanteek. 

2 Ann. luid, by Pertz, I. 365, en Ann. XanU ib. IL 229, waar men leest: 
„de cetero Normanni Christianos hinc inde vastaverunt et contra Sigirum et 
Liutharium comités bellum fecerunt et ultra vicum Dorestatum contra flumen 
Reni per miliaria novem remigaverunt usque ad yicum Meginhardi, et ibidem 
facta preda, reversi sunt." 

3 Bondam, I. n». i. Men moet lezen: Wulfefam cum capella, Rothem enz. 
niet: cum capella Rothem, zooals uit den bevestigingsbrief blijkt. Zie boven bl. 76. 

4 Sommigen verstaan door Rothem het slot Rodentoren in de Overbetuwe. 
.5 Sloet, n'. 7. 



ook in 800 en 814 met de kerk aldaar genoemd wordt'; in 
800 nog Adelricheim^ misschien de buurschap Erlecum in de 
Overbetuwe of liever de Duffel. In 814 Hosenheim^ dat in 
854 nogmaals als Huasenheim voorkomt, misschien het stedeke 
Huussen over Arnhem; verder Stillinha- (1. Stillinga) haga- 
mundi^ thans onbekend, Wethlara en Barla^ Baal bij Bemmel, 
Castra^ het dorp Kesteren, dat mede in de Fuldasche brieven uit 
het laatst der 8' eeuw, als Castre voorkomt, de drie laatsten zon- 
der opgave der gouw. Nog in de Fuldasche brieven de villa 
Husuduna^ waarschijnlijk Opheusden in de Nederbetuwe, 
Warada en Wotun^ thans niet meerbekend, jfi?l?A^», denkelijk 
Hien in de Nederbetuwe, Wide^ misschien verschreven voor 
Wiele^ in de Nederbetuwe en Homeru^ thans Ommeren, dat 
in een brief van 997. Umeron heet. In 855 in imula Batue 
Andassale^ thans Andelst, Ewic of Ewic Silec^ Slijk-Ewijk, 
Elti^ misschien Elden tusschen Arnhem en Eist ^ Hriniskem^ 
zeker ergens aan den Rijn te zoeken, en i//;/^rw/V,welligtLent 
of Randwijk *, eindelijk nog Hligo of Hlegilo^ allen in de Betuwe, 
in het graafschap van Ansfridus, die in 863 als paltsgraaf 
(comes palatii) voorkomt ^. In 864 worden vermeld Gannita^ 
Husnin^ Gent en Huussen, DioH en Maandra^ onbekend, waar 
de tekst zeker onjuist is% misschien moet het hztste 'Isandra^ 
d. i. IJzendoorn, gelezen worden, en dan zal het eerste wel 
Tiel zijn. In 891 vindt men IVatlarero marca en Waganleisero 
mar ca in pago Batawa^ beiden onbekend, en voorts Angrina^ 
Angeren over Arnhem aan den Rijndijk, met de kerk aldaar, 
Waganlose^ waarschijnlijk hetzelfde als Waganleiseromarca en 
misschien de Waai bij Angeren, en Doronburc^ Doornenburg 
mede in dien omtrek. Deze worden hier verkeerdelijk tot 
Hamaland gerekend. ^. In 897 Harawa^ Herwen in de Over- 
betuwe, in pago Battawi in cotnitatu Dodonis ^ met, de kerk 



1 Bondam, I. n». 6. 11. 17. 

2 Zie de aanteek. van Lacomblet op dien brief. 

3 Bondam, I. n^ 34. 

4 ald. I. no. 35, en op nieuw bij Pertz, Monum, 

5 ald. I. no. 41. 



aldaar'; in het Corveische register Hustin in pago Bathua^ 
waarschijnl^k Opheusden, en in een register der kerk van 
S. Vedastus te Atrecht, uit de ii' eeuw, nog in pago Baduano^ 
Rexne^ Ressen, Fulfara en Rothem^ Dodewero^ Dodeweerd, 
Tornacum^ Doornik in de Overbetuwe, Redh^ misschien de 
buurschap Reet bij Eist, -/fwir/?^^A/, onbekend, ^wi^, de buur- 
schap Aam bij Bemmel, groot en klein Barla^ Baal onder Bemmel, 
Angra^ Angeren, Lona^ Loenen in de Overbetuwe, Valburg^ 
mede aldaar, Rhinishem^ hetzelfde dat ons boven ontmoet is, 
Legele^ denkelijk het Hlegilo van 855, Welie^ Wiel, Hiam^ 
Hien, beiden in de Nederbetuwe, en Ostreholt in de Over- 
betuwe *; in 1015 Sethon^ Setten in pago Batuam *, en in 1088 
Verdam in Batua juxta Awich^ thans onbekend. 

Zonder aanteekening der gouw treft men aan in 970 Liendna, 
Lienden, LeyJa (Leyda?), misschien het huis ter Lede, beiden 
in de Nederbetuwe *, in 997 Hervelt in de Overbetuwe *, en 
in datzelfde jaar Leidon ^ het huis ter Lede, üw^ö». Ommeren 
en Maldericke^ Maurik, allen in de Nederbetuwe «. In eene 
oude thinslijst der abdij, van Lauresham uit de ii* of ia* 
eeuw, Ecke en Riswich beiden in de Nederbetuwe, Angeren^ 
Malberc^ Husne^ Ambe^ Gente^ Hubshuve QHuleshusen?^ mis- 
schien Hulhuizen, allen in de Overbetuwe^, en in 1019 nog 
Rinwich^ ergens aan den Rijn, waar de graaf van Gelder in 
1177 eenen tol had®, eri Set t ene '^ in 1088 Isendra^ IJzendoorn, 
en in een geschrift der ii* eeuw Pannardum^ Pannerden i>. 

Ten slotte moeten wij nog opmerken , dat de geheele Betuwe 
toen slechts éene gouw en één graafschap uitmaakte, de ver- 



1 VAN Spaen, Inleid, enz. II. n% 2. Lacomblet. I. n*». 79. 

2 Sloet, no. 122. 

3 VAN Spaen, a. w. II. n*. 10. Lacomblet. I. n*. 148. 

4 Lacomblet, I. n». 112. Bondam, I n». 54. 

5 Bondam, I. n». 59. Lacomblet, I. n^. 127. 

6 Lacomblet, I. n". 130. 

7 Bondam, I. n°. 80. 

8 Lacomblet, I. n». 153. Verg. van Spaen, aangeh. werk, bl. i. 

9 Pertz, Montm, VI. 726. 



IP9 

deeling toch in Over- en Nederbetuwe dagteekent eerst uit 
de 14' eeuw. 

Testrebenti. 

Ten westen van de Betuwe lag de gouw Testrebenti of 
Teisterbant, die de tegenwoordige Tieler- en Bommelerwaar- 
den met het ambt van Beest en Renoy en de graafschappen 
Culenbiirg en Buren bevatte, en volgens sommigen nog meer '. 

Men treft het eerste bescheid hiervan aan in een stuk van 
den jare 709, waar het pagus Testeventi heet, waarvoor men 
wel Testreventi zal moeten lezen, gelijk men dan ook in 77a 
pagus Testrebenti vindt en in 815 pagus Testarbanto. In de 
rijksverdeeling van 839 heet het cómitatus Testrabenticus *. 

Men heeft meermalen deze gouw met anderen verward, 
inzonderheid met de zuidelijk daaraan grenzende gouw Taxan- 
drie, hetgeen zelfs in de zoo even genoemde brieven geschiedt, 
en nog heden is men het over de grensscheiding niet eens. 

De noordelijke en oostelijke grenzen alleen zijn zeker, want 
ten noorden werd het landschap bepaald door de Lek tot bij 
Dorestad, en ten oosten door de Betuwe terzelfder plaatse als 
thans; zoo lag toen Tiel in Teisterbanti maar Dodeweerd in 
de Betuwe. Doch ten zuiden en westen is de bepaling der 
gouw veel onwisser. Volgens J. a Leidis ^ bevatte Teister- 
bant den Tieler- en Bommelerweerd en de landen van Arkel, 
Heusden, Altena, Vianen, Culeiiburg en Buren tot aan de 
oude Maas toe. Deze uitspraak schijnt te berusten op de be- 
rigten voorkomende in het onechte leven van Suidbertus 
door Marcellinus, dat naar Ghesquieres oordeel in de 
14 eeuw opgesteld is. ^ Het heeft hier echter eenig gezag. 



1 Zie daarover van Spaen, a. w. III. 122 volgg. en de verhandeling van 
DiTHMAR over Teisterbant, door ons aangehaald in de inleiding bl. 6. 

2 J. a Leidis, Hist, L. IV. C. 12. p. 62. 

3 Marcellini V. $• Suidberti C 2. bij Sürius, de proh, SS. yitis p. 8. 
Deze stek in het graafschap Teisterbant de kerken te Zandwic bij Tiei, Arkel 
Hoemaer, Schoenreword, Authutsden, Aelborch, Woudrighen, Giesen, Rijs 
wich, Almkerk, Malsen, Erkum, Avesaet en anderen. 



aoo 

omdat het aantoont, wat men in de 14* eeuw tot dat land- 
schap rekende, en inderdaad strookt dat althans ten deele 
met de opgaven der charters. De abt Caesarius van Heister- 
BACH plaatst het in laaa aan de eene (regter)zijde der Waal 
en laat er de Linge doorstroomen '. Wij zullen ons houden 
aan de charters zoover zij niet blijken dwaling te bevatten. 
Dezen namelijk stellen de volgende steden en dorpen binnen 
de grenzen van Teisterbant: Buren, Tiel,Driel,Empel,Hedel, 
Orthen, Rosmalen, Bern, Heusden, Hemert, Andel, Arkel, 
Haaften, Tuil, Bommel en anderen, derhalve tusschen de Lek 
en de Linge, tusschen de Linge en de Waal, voorts de Bom- 
melerwaard , en ten zuiden van de Maas de landen van Heusden 
en Altena, en misschien tot aan het Biesbosch toe*. Of' 
echter Empel, Orthen en Rosmalen wel eigenlijk hiertoe be- 
hoorden is meer dan twijfelachtig, en omtrent dezen wordt 
zelfs in een charter van 814 getwijfeld of zij in deze gouw 
of in Taxandrie lagen. Daar nu de rivieren gewoonlijk de 
grenzen uitmaakten, zou ik de Z. en Z. O. landscheiding 
stellen van Tiel langs de Waal en van daar westwaarts langs 
de limieten van het land van Heusden en Altena, zoodat daar 
de toenmalige Oude Maas verder de zuidelijke grens vormde 
tot aan het Biesbosch. Teisterbant werd waarschijnlijk in 
eenige districten of pagi minores verdeeld, namelijk den Bom- 
melerweerd, waarvan dit bewijsbaar, en het land bezuiden de 
Maas, waarvan het alleen waarschijnlijk is. 

De hoofdplaats van het geheele graafschap was Theole^ Tiel, 



1 By Bondam II. n". 14: en Beyer, I. n». 135. „Testrebant sita est ex alia 
ripa fluminis ejusdem (Vahalis). — In Testrebant juxta Lingiiun QAngxiMXil') 
sunt manwsus tres." 

2 In een charter van 1146, by Bondam II. n*. 40 wordt Appele Wehsle 
1. Appelethernhe\ (het tegenwoordige dorp Appelterre in het land van Maas 
en Waal) in Thesterbant geplaatst. Dezelfde plaats komt ook in 11 29 als 
Applen Thernnha voor. Indien die opgave juist is, zou Teisterbant ten Z. van. 
de Waal aan het Rijk van Nijmegen gepaald en het Maas- en Waalsche in zich 
bevat hebben. Het is echter opmerkelijk dat dit tot het sticht van Keulen 
behoorde, zooals blijkt uit eenen brief van 11 17 bij van Spaen, InL IV. 
n«. 4, terwijl Teisterbant onder het sticht van Utrecht stond. 



20I 



aan de Waal. Volgens Sigisbertus Gemblacensis was deze 
plaats reeds in het midden der 5* eeuw eene haven van Gallie ' ; 
in 889 komt zij onder den naam Theole voor » ; in 896 ver- 
kreeg de Utrechtsche kerk tolvrijheid in die plaats ^ ; in 950 
gaf koning Otto I aan den bisschop een klooster aldaar met 
eene steenen kerk of eene steenen vesting, en met eenige 
andere kerken door Waldgerus, zijn zoon Radbodo en 
Hatto, benevens hunne voorgangers gesticht, welke Wald- 
gerus of Walcherus toen graaf van Teisterbant was, bij 
welke gelegenheid het eene stad, civitas genoemd wordt*. Bij 
twee brieven van 997 en 1000 werd het als een rijkshof 
Quris nostri curtis) aan de Lieve Vrouwen Kerk te Aken 
geschonken, en in den laatsten brief wordt ter bepaling er 
bijgevoegd: ^^igitur Tiele situm est in comitatu Unrohi comitis 
et in pago Tester bant dicto ^; in het begin der ii* eeuw wordt 
het als eene bloeijende koopstad beschreven, wier rijke en 
weelderige inwoners zich op keizerlijke voorregten beriepen^, 
ook had het toen eene munt en tol en in 11 74 wordt 'er van 



1 Zie hierover Rink, Beschr, yan Tiel, bl. 5. 

2 Kluit, II. n®. 2. Bondam, I. no. 40. 

3 Heda, p. 63. Bondam L n*^. 42. Door eeuen dichter der 9e eeuw wordt 
Tilum onder de Ripheische steden gerekend. 

Ripheas habitant urbes, Tilum Neumagumque, 
Extremós regni fines, ubi bella moventur 
Semper et hostili crudescit sanguine terra. 

4 Heda, p. 85. van Mieris, I. 43. Bondam, I. n». 50: „Monasteriura in 
loco Tiela constructum , cum nova atque lapidea in eodem loco civifate, om- 
nibusque ecclesiis — omnibusque ad praefatum monasterium vel ad ecclesias a 
Waldgero et filio ejus Radbodone, nee non et Hattone et illoruni antecessoribus 
ad jam dictum monasterium in proprium concessis, — insuper etiam salictum 
juxta supradictam civitatém Tiele situm." Alle HSS. lezen zoo, evenwel heeft 
men voor in eodem /. civitate, willen lezen in eodem 1. ecclesia 9 Bondam 
verkiest in eod, /. et ciyitate ecclesia^ en inderdaad er moet daar civitate ge- 
staan hebben, anders kon de steller niet naderhand schrijven ^^juxtd. supradictam 
civitatem." 

5 VAN Sraen, /»/. tot de kist. yan Gelderl.^ II. n^ 6. 7. Lacomblet, I. 
n«. 132. 

6 Alpertus Met. de divers, temp, bij Eccard, Corp, hist, med, aeyi^l, 118. 



aoa 

keizerlijke schepenen te Tiel gewaagd '. De opkomst van 
Dordrecht heeft sedert Tiel doen vervallen. 

Bomela^ Bommel treedt het eerst op in 850 «; in 999 schonk 
keia^er Otto III aan de Utrechtsche kerk het ondergraafschap 
van Bommel, met den tol, de munt en de gruit aldaar, ge- 
legen in de gouw Teisterbant in het graafschap van Hunericus 
dat is Unroch •. Hieruit blijkt vooreerst dat de Bommeler- 
waard toen een ondergraafschap vormde, met afzonderlijk ge- 
regt en munt; en ten tweede, dat dit gelegen was in Teister- 
bant en onder den graaf dier gouw stond, zooals dan ook in 
het midden der ti' eeuw Qio^*i) zekere Gerardus als graaf 
van Teisterbant genoemd wordt ♦. 

De overige plaatsen, die deels met, deels zonder bepaling 
van gouw in dit tijdvak voorkomen, zijn de volgenden: in 
709 Birni in pago Testeventi super Mosam^ Bern, oorspron- 
kelijk een kasteel, later eene abdij, aan den linker Maasoever 
hij Heusden*. In 722 Hunsetti^ Heusden, en Buria^ Buren *^. 
In 815 in pago Texandria sive Testarbanto Empele 'mtt de 
kerk, waarover wij ons gevoelen boven gezegd hebben. Hun- 
sete of Hunsate super Mosa^ Heusden, Hatalla of Hedilla^ 
Hedel in den Bommelerwaard, Hamaritda^ waarschijnlijk Neder- 
Hemert, Driela^ Driel, Halosta^ Aalst, Podarwic^ Poederoyen 
en Analo^ Andel, de eersten aan den regter, het laatste aan 
den linker Maasoever 7. In 850 Wadake of Wadahem^ Wade- 
nooyen met de kerk, Ermkina^ misschien Erichem, Uberun 
Malsna^ dat in een charter van 1250 Malsen superior heet s, 
thans Buur-malsen. Voorts Velgasse^ hetgeen men door Velgs- 



1 VAN Mieris, I. 125. Bondam II. no, 54. 

2 Bondam, I. n\ 27. 

3 Heda, p. 95. Bondam, I. n». 62. 

4 £rhard Reg, IVestfaliae I. pag. 182. 

5 Martene et DuRAND, Veter, scriptt. et monum, ampliss, collectio. L 14. 

6 Bondam I. n^ 4. Ook in een stuk der iie eeuw, bij Sloet, n°. 122* 
„In Testrebanto apud Buram.** 

7 Bondam I. n». 17, 

8 ald. III. no. 69. 



203 

huis verklaart, even boven Tiel aan den regter Waaloever, 
Thrumiti (niet Thrinniti^ zooals Bondam leest). Drumt, 
Avesate^ Avezaat, beiden bij Tiel, Sinuinum^ Sennewynen, 
Bomela^ Zaltboemel of Bommel, Hellowa^ Heilouw, Heriwina^ 
Herwijnen, Teratina QNitharina?^ welligt Neerijnen, en Medua 
QMeina^ dat is Meterna?) misschien Meteren, of wel het 
dorp Meeuwen, oudtijds Meduwa genoemd; eindelijk Hesola^ 
Heessel, Hamarithi ^ Ophemert en Uma (?) misschien 
Opijnen of Neerijnen ". In 889 treft men aan Alburch^ 
Aalburg aan den regter Maasoever*. Het Prümsche regis- 
ter van 893 vermeldt Sandewihc^ Zindwijk bij Tiel, Rothe- 
heim^ Rossem in den Bommelerwaard, Asperen^ het stadje 
Asperen aan de Linge, Wadenoy^ Wadenooijen, Huyve en 
Wediche^ onbekend en Sinewenne^ Sennewijnen s. In het 
Utrechtsche register Buosinchem^ Beuzichem; in 996 Thule^ 
Tuil over Bommel en Malsne^ Geldermalsen. ♦ In 997 infra 
comitatum Teisterbantiae Hero of Hereen CZï'^/p, beiden onzeker, 
benevens F'eldericke^ thans het dorp Varik ^. Omstreeks 983 
Botniio , Bommel , IValli , Wel , Alburg , Aalburg , Burion , Buren , 
Hasbenni o? Hasibenna^ Heesbeen, Arkloa^ArkéljAlistt^Aslst^ 
Ganderon^ Genderen, Asporon^ het stadje Asperen aan de Linge, 
Walderinghem ^ Woudrichem en Gallinghem^ Gellikum in den 
Tielerwaard ^. In 999 al wat Poppo Walgers zoon als 
dienstgoed (in ministerium) gehad had, in het graafschap 
Teisterbant en in Arclo , dat is Arkel ^, waaruit men zou 
kunnen opmaken dat Arkel toen niet tot Teisterbant behoorde; 
de uitdrukking is dubbelzinnig. In 1006 Dryele in pago Tes- 
terbantensi^ Driel bij Bommel®. In 1028 Sandwich^ Zandwijk 

1 Bondam, I. n*. 27. 

2 aH. I. ïi\ 40. Kluit II. rW 2. 

3 Beyer, Urkundenb, I. n'. 135. 

4 Bondam, I. n^ 59. Lacomblet K n». 127. 

5 Oorkondenh, j an HolU I. n». ^7 en 58. 

6 Bondam, I. n<>. 6i. 

7 ald. I. no. 62. 

8 ald. I. no. 64. 

9 ald. I. n^ 73. 



bij Tiel, en Hamerthe^ Op- of Neerhemert '. In 1031 in 
Testerbant de kerken te Tuilon^ Tuil, Hafthi^ Haaften, G^w- 
beren ^ Gameren bij Bommel, Hellewe^ Hellouw en Nywele^ 
Niewaal , in het Corveische register Welle in pago Testerbant 
thans Wel in den Bommelerwaard. In 1088 nogmaals Watica 
prope Tielam^ Wadenooyen'. 

De laatste melding, ons van de gouw Teisterbant ontmoet, 
is ten jare laaa bij Caesarius van Heisterbach; na dien 
tijd worden de deelen slechts bij hunne bijzondere namen 
aangeduid. 

Ten slotte moeten wij nog spreken over het district van 
Maas en Waal, dat bewijsbaar sedert het laatst der 13* eeuw 
een rigterambt op zich zelf vormde, hetgeen doet veronder- 
stellen, dat het oorspronkelijk een eigen graafschap uitmaakte, 
zelfs wordt het, zoo ik wel heb, in den dijkbrief van 1321 
door graaf Reinald een graafschap genoemd. Deze meening 
wordt ondersteund door het oude verhaal der stichting van de 
abdij Bern bij Heusden, uit de archieven van dat klooster 
uitgegeven door van Heussen; daarin toch wordt zekere 
FoLCOLDUs, die in of kort voor 1134 dat klooster op zijn 
kasteel stichtte, uitdrukkelijk graaf tusschen Maas en Waal 
genoemd. In hoeverre dit stuk, dat vele van elders niet be- 
kende zaken mededeelt, geloof verdient , durf ik niet beslissen; 
doch in een onuitgegeven brief van het klooster Marienberg 
te Nijmegen van 1510 wordt Winsen uitdrukkelijk opgegeven 
als gelegen in der graafschappen van tusschen Mase ende WaaL 

Bij de plaatsen in het ambt van Maas en Waal, die in dien 
tijd voorkomen, wordt de gouw niet aangegeven, als in het 
Prümsche register van 893 Vamele^ Wamel en Tremele^ Dreu- 
mel, in 997 Dhest^ de buurschap Deest en in 1088 Batenburg^ 
zoo die brief ten minste echt is. Hoewel waarschijnlijk is het 
dus nog niet met zekerheid uit te maken of het ambt van Maas 
en Waal eene afzonderlijke gouw of slechts een onderdeel 
van de gouw Teisterbant was. 

Wij begeven ons thans ten zuiden van de Waal. 

1 Bondam, i. n®. 74. 

2 ald. II. n^. lo*. 



405 

DUBLA. 

Nederlands oostelijkste gouw ten zuiden dezer rivier was 
de gouw Duhla^ de Duffel, thans gedeeltelijk tot Pruissen be- 
hoorende. Men vindt er de eerste melding van in 720 als 
pagus Duhlen^ en in 793 als pagus Dubla^ maar in 891 heet 
het Duvelero marca^ zeker eene onnaauwkeurigheid van den 
buitenlandschen schrijver. Van Spaen heeft op grond van 
dezen brief gemeend, dat eenige Duffelsche dorpen vroeger 
aan de andere zijde des Rijns of der Waal lagen in de Betuwe^ 
doch het tegendeel schijnt uit de aangehaalde charters te blijken. 

Wij stellen dan ook zonder aarzelen als de grenzen, ten 
noorden en oosten de Waal en Rijn en voorts de Spuigraft 
bij Cleve, ten zuiden en westen het Rijkswald, of hetgeen 
hiermede overeenkomt, het Rijk van Nijmegen. 

Wat de hoofdplaats was blijkt niet genoegzaam, misschien 
Cleve, ofschoon er geen stellig bewijs voor is en deze stad 
zoo vroeg niet vermeld wordt; maar zij lag op de grenzen 
en had een overoud slot, dat om de sage van den Zwanen- 
ridder vermaard is. In 720 schijnt zekere graaf Ebroinus 
in de Duffel geregeerd te hebben, althans hij schonk daar goe- 
deren weg, in 948 Irinvrid en in het begin der ii* eeuw 
Balderic, maar waar zij zetelden en waar de schepenbank 
was, wordt nergens medegedeeld; alleen weet men dat de 
laatste een slot te Zehlem had '. 

De dorpen in de Duffel vermeld, zijn: in 720 Rey naren 
fluvio Rheno^ thans Rinderen, met eene kerk Qbasilica) gewijd 
aan S. Peter en Johannes den Dooper, waar bisschop Wille- 
BRORD custos was * ; Nitre^ Nutterden, Haemmi^ misschien 
Cleverham, Doenshurg^ Donsbruggen, Meri^ Meer, Milltngen 
met de kerk van Onze Lieve Vrouw, Megrim en Dagerberch^ 
beiden thans onbekend. Bij de meesten dezer dorpen was een 



1 VAN Spaen Inleid. IV. 71. 

2 Wat beteekent hier custos 9 Is het oppérkostef, of wel beschermef? Wit* 
LEBRORD was ook custos vau zekere kerk van Antwerpen, die zeker buiten 
zijn sticht lag4 



ao6 

deel bosch gevoegd, daar het Rijkswald zich toen tot over 
de grenzen der gouw uitstrekte of althans daaraan paalde ' . 
In 793 wordt op nieuw in pago Dubla Millinga vermeld «. In 
800 Adelricheim^ waarschijnlijk Erlecum. ^ In 814 Hukil- 
heim^ thans onbekend, Cacradesheim (niet Carradesheim ^ zoo- 
als Bondam bij vergissing gesteld heeft), thans Kekerdom 
onder Ubbergen; in 891 in Duvelero mar ca ^ Lot de ^ Loet, 
Cachritheim^ Kekerdom, Spelthorf^ Spaldorf, Binbinna\ Bimmen, 
Niol^ Niel, Babinheim^ onbekend, meestal met een gedeelte 
bosch ^ , en in 968 de villa Rinera (Kinderen) in pago Tubal- 
gowe in comitatu Irinvridi comitis ^. 

Over de latere lotgevallen dezer gouw heeft van Spaen 
uitvoerig gehandeld: hare geschiedenis ligt echter nog gedeel- 
telijk in het dutster, en de meeste oorkonden van Cranenburg 
en Ziflik zijn tegenwoordig verloren of althans onbekend. 

• 

NlUMAGEN. 

Nijmegen was eene oude Romeinsche vesting, waar een vast 
garnizoen lag, zooals uit de gevondene oudheden, inzonder- 
* heid de legioensteenen voldingend blijkt ; sommigen houden het 
voor het oppidum Batavorum^ waarvan Tacitus spreekt, doch 
dit is onzeker, daar een der HSS. oppida leest, en een ge- 
denksteen der 12' eeuw schrijft de stichting aan Julius 
Caesar toe, doch hiervoor is evenmin bewijs te vinden, In 
het Itinerarium en op de kaart van Peutinger woidt de 
plaats het eerst als Noviomagum opgegeven. 



1 B0ND4M I. n». 2. In 1129 worden nog zonder bepaling van gouw ver- 
meld: Rijnharen^ Helikanheki^ misschien Beek, Lynehusen en FrecklOy beiden 
onbekend. 

2 al4. I. ïi\ 6. 

3 ald. I. n». II. 

4 ald. I. n**, 17 en 41» 

5 Beybr, Urkundenb. I. n^ 189. 

6 VAN Spaen a. w. IV. n». 'I. Lacomblet I. n^ 159. In eene andere oor- 
konde der iie eeuw heet het tSeyelica. Sloet n^ 122. 

7 Bondam I. n^ 80. 



Ü07 

De burg die in de 8' eeuw zeer vervallen was, werd om- 
streeks 776 door Karel den Groote met vorstelijke pracht 
herbouwd en tot een koninklijk paleis verheven, waartoe het 
aangrenzende land met het Rijkswald betrokken werd. 

De keizerlijke paleizen of rijkshoven waren, zooals uit de 
capitularien . blijkt , aan de regtsmagt der gouwgraven niet on- 
derworpen, behalve de kleineren die 'skonings bijzonder eigen- 
dom waren. Zij stonden onder eenen afzonderlijken paltsgraat 
(comes palatii) die binnen de grenzen des hofs het grafelijk 
ambt bekleedde en tevens burggraaf was '. Zoo ook te Nij- 
megen en in het rijk^ dat is het gebied van dat domein. 

Welke oudtijds de grenzen van dit rijk van Nijmegen wa- 
ren, is niet juist meer uit te maken, doordien de keizers 
naar het schijnt, er later gedeelten van vervreemd hebben. 

Volgens W. van Berchen, een schrijver der 15' eeuw, 
in zijne kronijk van Nijmegen *, behoorden daarpnder behalve 
de stad, een gedeelte van de Ooi, Persingen, Werchen,Weürt, 
Heze, Neerbosch, Groesbeek met het Rijkswald, Mook, 
Middelaar, Overasselt, Wichen, Niftrik, Beuningen, Ewijk, 
een 'gedeelten van Winsen en Horsen, voorts Lent en Her- 
wen; maar ten aanzien der twee laatsten wordt dit door de 
charters weersproken (zie hiervoor bl. 195). Daarentegen 
zal men er Ubbergen bij mogen voegen, welks regtsgebied 
zich tot binnen de tegenwoordige muren der stad uitstrekte *. 

Deze bezitting wordt nergens als gouw of graafschap ver- 
meld, en de naam het rijk komt eerst later voor, maar graven 
van Nijmegen treft men in de 12' eeuw aan, re weten Mei- 
nardus comes de Niumago in 1165, Herimannus comes de 
Navimagio in 11 76 en Alardus comes de Novimagiom 1196*. 
Maar zeker bestonden zij reeds van Karel den Groote af. 



1 Zie het Capitul. de villis Caroli M. (yóór 800J by Georgisch , Corp, juris 
Germ, ant, p. 607. 

2 WiLH. DB Bercmbn, De nohili principatu Gelrie^ ed. Slobt. 

3 Verg, VAN Spaen, a. w. IV. 7. volgg. 

4 Bondam, II. n^. 48. 56. 72. Het verdient opmerking dat die voornaam 
Alardus ook b\j de 'graven van Megen voorkomt, wier genealogie door But- 
RENs is opgemaakt. 



,•■ 



ao8 

In 830 wordt zekere graaf Lambertus genoemd, die bij 
's keizers verblijf op den burg met de bewaking der grenzen 
(finium sibi deputatorum curam habere) waarschijnlijk van het 
rijk belast was ', en in 863 wordt zekere Ansfridus , die 
waarschijnlijk ook graaf in de Betuwe en aldaar alsmede in 
de Hettergouw sterk geërfd was, als comes palatii^ waarschijn- 
lijk van Nijmegen, vermeld*. 

Het paleis te Nijmegen, later het Valkhof genoemd, werd 
dan door Karel den Groote weder opgebouwd. Eginhard 
noemt het een uitstekend paleis (j>alatium operis egregii') en 
Regino een paleis van ontzaglijke grootte (palafium ingentis 
magnitudinis mirique operis^, Karel de Groote. en zijne 
opvolgers hielden er dikwijls hun verblijf, en deden er de 
genera/ia placita of rijksvergaderingen bijeenkomen, en het 
Rijkswald w^s dan het keizerlijke jagtrevier. De burg was 
versterkt en daarbij lag de stad, die in stukken der 9* eeuw 
urbs^ castrum^ civitas en ook suburbium geheeten wordt. In 
779 was er een rijkstol * , en het schijnt in den Merovingischen 
tijd reeds eene munt gehad te hebben, althans men heeft iiog 
penningen uit dien tijd met het opschrift Noviomaco ♦. Uit 
een en ander kan men tot het vroege aanzien der stad besluiten. 

De plaatsen in dit graafschap gelegen, ofschoon dit er niet 
bij aangeduid wordt, waren Grusbeke, Groesbeek in 1040, 
Oya in 1088 en JVtndeshem^ Winsen in 1028. Of Batenburg^ 
dat in 1088 voorkomt, hiertoe behoorde, blijkt niet, wel dat 
het toen reeds afzonderlijke heeren had^. Het geestelijke 
regtsgebied was hier aan de Keulsche kerk opgedragen. 

MOSAGO. 

De landstreek aan. beide zijden der Maas, in de middeleeu- 
wen, Masago^ Mosagao^ Masau en ook Maseland genoemd. 



1 Astronomi, yita Ludov. Pit ad a. 830. 

2 Bondam, I. n*. 34. 

3 ald., I. n». 5* 

4 Mr. J. DiRKS, Numismatiek bl. 19. Verg. ook in de Betoüw, Chron, van 
Nym» bl. 39, die aanneemt dat hier reeds omstreeks 2.62. eene munt was. 

5 Bondam, II. xw 10, L n*. 73, van Spaen, a. w. IV. n». a. 



maakte oorspronkelijk een groot deel uit van het aloude her- 
togdom Ripuarie dat zich tusschen Rijn en Maas uitstrekte, * 
In de 9* eeuw schijnt het echter daarvan onderscheiden te 
worden; de rijksverdeelingen diens tijds noemen beiden nevens 
elkander. 

De Maasgouw was. eene uitgebreide landstreek die weder in 
eenige goirwen of graafschappen verdeeld werd; de verdeelings- 
acte van 870 noemt Masau superior en Masau supterior de 
ista parte Masae ', en de rivier maakte de scheiding uit tus- 
schen het aandeel van Lotharius en dat van Karel. Men 
zal dus sedert dien tijd wel het bestaan van vier bijzondere 
gouwen of graafschappen mogen aannemen, vóór dien tijd 
misschien van twee. Opper- en Neder-Maasgouw. 

Het is echter uiterst moeilijk de juiste grenzen van elk de- 
zer gouwen aan te wijzen, want de plaatsen daarin gelegen, 
worden alleen aangeduid als in pago Masau zonder nadere 
bepaling. Ook schijnen die gouwen nog andere namen gevoerd 
te hebben, zooih pagu€ Luviemis^ Leochiensis^ Luihgowi^ het 
Luiksche, pagus Hattuarias^ de Hettergouw, waarin Gelder 
en Goch lagen , pagus Hasbaniensis en misschien het districtum « 
Trectis^ Maastricht, in de rijksverdeeling van 870, waar 
Ernst echter Tectis schijnt te lezen, dat hij door Theux 
verklaart *. 

Deze schrijver stelt de grensscheiding tusschen de Opper- 
en Neder-Maasgouw bij Roermond, maar zonder bewijs; over 
de oostelijke en westelijke grenzen laat hij zich niet uit ^ . 
Eene schoon zwakke aanduiding vindt men in het leven van 
den H. Lambertus door Nicolaus, eenen schrijver uit de eerste 
helft der 12* eeuw; deze namelijk plaatst het dorp Belisia of 



ï ald., 1. vfi, 37. 

2 In eenen brief van 898 wordt Maastricht geplaatst in pago Moselant^ en 
in een andefen van denzclfden dag in pago Hasbaniense juxta Mosam et in 
comitatu Mas eland, Z, Miraeüs , I. 252. De Haspengouw scli\jnt dus een deel 
der groote Maasgouw geweest te zijn. 

3 Ernst, Hisu du Limbourg I. 314. Behoorde Roermond misschien tot de 
Hettergouw? 

14 



410 

Bilsen op de grenzen van Taxandrie ». Daar nu de gouwen 
'veelal door rivieren gescheiden werden, zal misschien de De- 
mer aan dien kant de landscheiding gevormd hebben; in de 
Ïfcder-Maasgouw zal het moeras de Peel de grens geweest zijn. 
Aan den regter Maasoever is de scheiding onzeker. 
: Ten zuiden schijnt sedert 870 Luik de grens uitgemaakt te 
hebben , en ten noorden de Maas bij of omstreeks Grave langs 
(fc Peel, zoodat het land van Cuik nog tot de Maasgouw be- 
hoorde; een en ander is echter niet genoegzaam te bewijzen. 

Wij zullen nu onderzoeken welke plaatsen in de charters 
opgegeven worden als in de gouw of het graafschap Maasland 
gelegen. 

Vooreerst Maastricht, eene zeer oude stad, waarschijnlijk 
nog van Romeinschen oorsprong, want zij was aan eene Ro- 
meinsche heirbaan gelegen, en hier moet een veer of eene 
brug geweest zijn. In 595 werd hier een rijksdag gehouden *, 
en Gregoriüs van Tours noemt het reeds eene stad, urbs^. 
In 889 wordt de abdij van S. Servaas vermeld te Trajecta in 
het graafschap Moselant ^, en in 919 wordt het insgelijks in 
comitatu Maseland geplaatst *, maar elders mede in de Haspen- 
gouw Cpagus Hasbaniensis') «; Het was oudtijds een bisschops- 
zetel en in de 10* eeuw vi^a^ er eeiie munt en een rijkstol 7, ds- 



1 NicoLAi, y. S, Lambertit C. 12, bij Ch^eavilie Gesta pontif, Tungrens, 
Traject, et Leod, I. 392. „In Belisia — locus iste in ingressu TaxandrUe 
posïtus, duobus a Trajécto, duobus a dirutis Tüngrórum rauris diital milibus.** 

2 Decret. Chlldeberti * Vdii 595, IJij G'eót^\^di\ Cotpt^i ftlf. &èm'.- dnttq. p. 
474. „Similiter Tiigefctt cön^Crtit rióbfs ataip^.** 

3 Hist, Franc, L. 2. C. 5. 

4 MiRAEUs, Op,dipl, 1.250. „Abbatiatn S. Servatii confessoris, quae vocatuf 
Trajecta, in comitatu Moselant nuncupato, consistentem." 

5 Ibid. I. 255. 

6 Ibid. I. p.^ 252. 

7 Charter van koning Otto I, bij Chapeaville I. 211. „In Trajécto quic- 
quid regalis jus fisci exigére poterat, in moneta ^ in tehneoy tam in navibus 
et ponte quara foro et vicis, exitibus et reditibus ipsius loei." — en een ander 
van Lodewijk IV. van 908. ibid. I. 168'. „Insuper teloneum ac monetam de 
Trajécto nostra donatibticï, cum conseiï^u Albuihï eo' teinpöre illiüs cofflitis 



concessam.** 



211 

mede eene koningsstraat (zie boven bl. iia), waarschijnlijk 
nog de oude Romeinsche heirbaan. Indien de lezing bij Bon- 
dam, districtum Trectis juist is, moet de stad in 870 een 
graafschap of ondergraafschap gevormd hebben , in allen gevalle 
was zij toen vermoedelijk de zetel eens graven. 

In de Fuldasche schenkingen worden vermeld in pago Masao 
juxta flumen More (1. Mosé^ villa, nomine Blaricge^ thans Ble- 
rik, het Blariacum der Romeinen, en de villa Walare^ waar- 
schijnlijk mede in dien omtrek * ; een charter van 855 vermeldt 
een klooster van S. Pieter genoemd Berg^ in pago Maso super 
fluvium Rurae^ zijnde Odilienberg bij Roermond, later in die 
stad zelve overgebragt ». In 960 schonk koning Otto I aan 
zijnen vassal Ansfried in eigendom „mercatum et monetam 
in loco qui dicitur Cassalo^ sito in pago Moseland ^ in comi- 
tatu Rodulphi, benevens hét regt om den tol," quod hactenus 
in villa Ektt (Echt) ^elièveh werd, teKessel te mogen innen ^. 
In 968 vindt men Marsnd in comitatu Masagau^ thans het 
dorp Meersen , een uur van Maastricht ^, dat ook reeds in 
847 als villa Marsna voorkomt, en waar een koninklijk paleis 
was, in de Bertiniaansche jaarboeken ten jare*85i gedacht 5. 
Nevens Marsna worden in 968 vermeld de daartoe behoorende 
plaatsen Cluma^ thans Clummen iri het land van Valkenburg , 
Lita^ waardoor sommigen Lith of Lithoyen in Noordbraband 
verstaan, dat echter zeer te betwijfelen is. Hertra ^ thans 
Ertrem in het Luiksche, en Angledura^ thans Angleure, mede 
aldaar^. Eenige dezer plaatsen worden reeds in het cijnsregis- 
ter der abdij S. Remy te Reims omstreeks de helft der 9' eeuw 
vermeld, namelijk Anglatura^ Marsna^ Clumena^ Schina^ thans 
Schinnen, Scinmottera^ thans Schimmert, Wertena^ misschien 



1 Oorkondenb, I. n°. 9. § 17. 

2 Bondam I. n\ 32. 

3 Zie V. Meiler in het NotizenbL der K» K. Akadettiie te Weenen, 1851 
s. 227. 

4 MiRAEUS I. p. 48. 

5 Ernst a. w. I. 327. 

6 MiRAEus I. 48. Verg. twee latere charters van 1 147 en 1178, b{j Ernst 
a. w. IV. n*». 2 en 3. 



Weert, Hercena (Henena?), mogelijk Henen en Utta. « Ook 
worde in 948 in comitatu Masau nog de villa il/i9iif/c^Masuic?3 
dat is Maaswijk genoemd, benevens Biettine mee de kerk, 
eene heerlijke hoeve, een molen en eene camba* of brouwerg 
en in het iCorveische register Lunni in pago Masao. Eindelgk 
vindt men nog in eenen brief van 1055 Apinis^ dat is Epen, 
tviree uur van Aken, in het graafschap van hertog Fredesjk, 
in de gouvir Maasland geplaatst «, maar in 1075 worden daar- 
entegen Valchenburch ^ Munzhic^ Monzen, Gimminich, Epena 
en fVilere tot den pagus Aquensis gerekend ^. De grensbepa- 
ling schijnt hier zeer wankelend geweest te zijn, of liever de 
benaming Maasgouw was meer algemeen en geographisch, de 
overigen waren staatsregtelijk. 

Zonder opgave van gouw zijn mij in de tegenwoordige 
provincie Limburg nog voorgekomen, in 711 en ^i^Suesteren^ 
Susteren, in 1067 het alodium Genape^ misschien Gennep of 
Cenappe <^, en de kerk van Thorne^ gesticht in 992 ', die in 
1007 het regt van markt, tol en geregt in die plaats van den 
keizer erlangde*; in 1034 Masuyck^ Maaswijk, in 1040 f^als^ 
thans Vaals ^, in 1050 en 1096 Cuke^ Cuik aan de Maas *^, 
in 1057 Berga^ Odilienberg en Linna^^^ in 1074 fVilere^^^ 
in 1096 Bemel^ en Buocholz. 



1 GuERARO, Polyptique de Pabbaye de 5. Kaay pag. 30. Nog in 1145 en 
II 54 (ald. bL II O wordt de abdij door twee pauselijke bullen in het bezit 
dezer goederen bevestigd. 

2 MiRAEUS L 140. 

3 Ernst L 320. 

4 Ernst I. 313, 

5 M ARTE NE et DURAND, VttCT, ScUptU — ampU ColL I. 18. MiRASUS III. 

286. In 714 wordt echter de gouw genoemd, „mansionile Sttestra, siium in 
pago Mosariorum super fluviolo Suestra." 

6 MiRAEiis L 663 en 77. 

7 Ibid I. I46. 

8 Ibid. L 507. Bondam L n^. 65. 

9 Ernst, VI. n». 14. 

10 Stephelinus de mirac S. Trud. bij Ghesquiere V. 66 en Mirabus. 

11 Bondam L n\ 769 88. 

12 Miraeus I. 78. 



213 

Zeker worden nog een aantal andere plaatsen m oude 
oorkonden genoemd , die ons^ ontgaan zijn , doch hoe gebrekkig 
en onvolledig deze schets van het oude Maasland zijn moge, 
wij wilden die bij de algemeene beschrijving des lands niet 
terughouden, een of ander inwoner van dat gewest moge 
daardoor opgewekt worden om het vele ontbrekende aan te 
vullen en de grenzen der verschillende graafschappen naauw» 
keuriger op te sporen, 

Taxandrir, • 

Noordwestwaarts van Mosago strekte zich de gouw Taxandrie 
uit, dus genoemd naar de Toxandri, die reeds ten tijde van 
Plinius in dit gewest ten noorden van de Schelde woonden *• 

Bij inlandsche schrijvers vindt men daarvan reeds in het 
begin der 8' eeuw gewag gemaakt als een land met wouden 
en moerassen opgevuld, wier woeste inwoners bijna geenen 
omgang met andere gewesten hielden en in verspreide dorpen 
woonden, tot dat de geloofsprediker Lambertus hier het 
Christendom en de eerste beginselen der beschaving aanbragt. 

De grenzen van dit landschap zijn slechts ten deele met 
zekerheid bekend , namelijk ten noorden de Maas , Waal en 
Oude Maas, de zuidergrens schijnt zich tot aan Munsterbilsen 
te hebben uitgestrekt (zie boven bl. 210); ten oosten paalde 
het vermoedelijk aan bet land van Cuik en de Peel, ten N, 
westen gis ik dat het riviertje de Donge het van de gouw 
Stria afscheidde, terwijl in het zuidwesten de rivier de Nethe 
Taxandrie van de gouw Rijen scheidde *. 

Omtrent de hoofdplaats dezer uitgestrekte gouw is men mede 
in het onzekere. Ik zou niet ongenegen zijn als zoodanig te 



1 Plinius Hist Nat. L. IV. C. 17. „a Scaldi incolunt extera Toxandri 
pluribus nominibus." 

2 Theobaldi Vita S. Gummari C. i in de Acta SS, Boll, 11 Oct. V. 684.** 
Nomen huic villae (Lirae) antiquum Nivesdonck fuit, quod mutatum vulgus Le- 
doiiem appeliavit. Haec uno latere respicit Taxandriam, a latere altero Renen- 
sem provinciam; sed inter has et villam amnis Nita nomine me^i^s influit, qui 
eam suo ambitu inclusam ab utrac^ue sequ^stpit*'* 



ai4 

beschouwen het dorp Vucht in de meijerij van 's Hertogenbo^ch , 
want uit eenen brief van 1006 blijkt, dat Ansfriep, graaf 
van Taxandrie, en toen bisschop van Utrecht, aan het kloos- 
ter Hohorst afstond de helft van den tol en de munt (^dimidium 
census theolonarii et monetae') te Fugthe ' ; tol en munt waren 
gelijk wij vroeger aangetoond hebben , gewoonlijk aan de hoofd- 
plaatsen der graafschappen verbonden. 

Behalve Vucht komen nog een aantal dorpen reeds vroeg 
voor en met aanduiding der gouw, zij werden geheel of ten 
deele door bekeerde Franken aan Willebrord geschonken, 
die ze ook in zijn testament gedeeltelijk vermeldt: het zijn 
de volgende plaatsen: 

In pago Texandriae of Texandrensi^ in 704 Waderlo super 
fluvium Dutmala^ dat is Waalre aan den Dommel, in 709 
locus Alfheim^ Alphen en TilUhurgis^ Tilburg; in 710 Hocca- 
scaute super fluvio Dudmala^ dat in het testament van Wille- 
brord Bobanschot heet, en volgens Ackersdijck het gehucht 
Baschot bij Diessen is; voorts een bosch te HuUslaum^ Hulsel 
in de meijerij van 's Hertogenbosch , en een bosch te Heopurdum , 
Haperd bij Hulsel. In 711 Haesloos aan de Dudmala, thans 
onbekend. In 712 Eresloch^ in het testament verkeerdelijk 
Hinesloten genoemd, thans Eersel in de meijerij, 'en Osne^ 
thans het dorp Osch aldaar; in datzelfde jaar nog jQiesne^ of 
zooals het testament heeft, Dtosna super fluvio Digena^ thans 
Diessen in de meijerij, Levetlaus aan de Dutmala, ons onbe- 
kend, en het bovenvermelde Waderloe of Waalre. In 721 
Fleodrodun^ Vlierden, Durninum^ Deurne en Baclaos^ Bakeln 
met eene kerk aan de H. H. Peter en Paulus en Lambertus 
gewijd en eerst onlangs gesticht, zijnde drie dorpen, bij 
elkander in de meijerij digt bij de Peel gelegen *. Eindelijk 
worden nog ten jare 726 in het testament van Willebrord ver- 
meld Busloth^ misschien hetzelfde als Haesloos^ althans beiden 



1 Bondam I. n«. 64. Verg. Ackersdijck over Fugthe en Rumelo in de Fer- 
hand. der Maatsch, van N, L, St. 2. bl. 71 volgg. 

2 Zie alle deze brieven bij Martene et Durand Feter, scriptorum et mo- 
num, — ampliss, collectio, I. 14 sqq. 



ai5 

van zekeren Ansbald afj^oipstig, en Pi^plo^ thans Poppel, 
het laatste ,echt^r zonder opgave van gouw J. 

Behalve deze dorpen vindt men in 779 ^Mdilio in Texan- 
dria^ dat toen aan 4^ Lieve Vrouwen Kerl^ te Aken afgestaan 
werd, \Yelke gift in 844 werd bevestigd*; in 947 werd de 
kerk in villa Budil aan het klooster Key^rmund gesichonken ^. 
Het was het dorp Budel in de meijerij op de uiterste grenzen 
van Noordhraband. 

In de giftbrieven der abdij Lauresliam vindt men in het 
begin der 9' ee^iw piede verscheidene dorpen opgeteld, als ten 
jare 815 /;; pago T^xandria sive Tes^arbante^ Empele met de 
kerk, thaqs Ep[^pel, Hunsete^^ Heusden, en Hatafle^ Hedel, 
allen eigenlijk in Teisterbant, benevens Ortinon en het bosch 
aldaar, thans Qrten en 's Hertogenbosph , Rpsmaila met een 
bosch, thans Rosjoialen, mede in dien omtrek, Herpina^ Her- 
pen, jingrisa^ or!\>^\tï\d^ Osterol^ misschien Oosterwijk, met 
een bosch, de kerk te Marvilde^ waarschijnlijk Mereveldhoven 
in de meijery, en Palethe^ Overr of N^d^rpelt even over de 
zuidelijke grenzen der meijerij; voorts Martras niet een aan- 
deel der gemeenschap in het bosch -*; misschien Maren of 
Maarhees. 

Ook de abdij Epternach was blijkens hare brieven na 
WiLLEBRORDs dood iu Taxaudrie gegoed; zij verkreeg in 781 
landerijen te Dissena^ d. i. Diessen in pago Texandrisse^ in 
785 te Hezia (Heze) in p. Texandrie^ in 850 te Reple in p. 
Taxandris en in 915 te Waderlo (Waalre) in Texandria *• 

Ten jare 837 komt dit landschap voor het eerst als een 



I MiRAEus I. II. Verg. over alle deze stukken de Verhandeling van Mr. 
W. C. AcRERSOijCK over Taxandrie (N, Werken van de Maatsch* van Ned* 
Letterk. V. i.) die de juiste ligging grondig betoogd heefr. 

2. MiRABus I. 496 en 337. Lacomblet I. n^. x. 

3 Ibid. I. 506. 

4 Bondam I. n<*. 17. Verg. Ackersdijck a. w. 

5 Uit het oude cartularium of zoogenaamde liher aureus der abdij medege- 
deeld in de PübU de la société pour les monum» hisU dans Ie Luxemhourg ^ 
année 1860, p. 14 volgg. Ëcne pauselijke bevestiging van 1069 geett Beyer, 
I. n®. 369. 



2l6 

graafschap Foor, camitatus Taxsndnus^ waarin zeker graaf 
EvERAR^D eenige ongenoemde goederen vervreemde % en zoo 
heet het ook (comitatus Texandnu) in de rgksverdeeling van 
870, elders ook pagus. Zoo gaf Karel de Kale in 877 aan 
de kerk van Nijpeb onder anderen het dorpje, villtday Forest 
in Taxandro^ en Suentibold bevestigde dit in 897 *, hetgeen 
MiRAEus door het dorp Vorst bg Meerhout in de Brabandsche 
Kempen verklaart, waarin Ackersdijck berust. Ook het dorp 
Bladel wordt als PladeUa villa ^ maar zonder aandtuding der 
gouw in 92a vermeld, toen Karel de Eenvoudige aldaar grave 
Dirk I begiftigde s. Moeilgk is het echter te verklaren, dat 
ten jare 966 Geertruidenberg, of zooals het daar heet, Bergon 
aan de rivier Struona in Taxandrie geplaatst wordt ♦; sommi- 
gen hebben hierdoor Bergen op Zoom verstaan, doch te onr^, 
dit behoorde niet tot Taxandrie. Het komt mij echter voor 
dat de keizer zich vergist en dat Geertruidenberg evenmin tot 
Taxandrie behoorde, en alleen op de grenzen van dit graaf- 
schap, maar eigenlijk in Strijen gelegen was, zooals uit drie 
andere brieven blijkt, die wij later zullen mededeelen, want 
de Donge bij die stad schijnt de scheiding tusschen beide 
gouwen gevormd te hebben. 

Nog twee andere plaatsen worden te dien tijde in pago 
Thesandriae opgegeven, namelijk in 976 Northrevinc QNor- 
threuuic?^ en Idingehem met de kerk *, dat is volgens Miraeus 
Norderwijk in de Brabandsche Kempen, in het arrondissement 
van Turnhout; Idingehem wordt door hem gehouden voor 
Edighem of Eghem tusschen Antwerpen en Lier, maar door 
anderen voor Iteghem twee uur van Lier. 

1 Ml&A£US L 19. 

2 Ibid. L 502, 503. 

3 Het best uitgegeven bij Kluit, II. n». 3. Huydecoper in zijne aanteek. 
op Melis Stoke heeft betwijfeld dat hier Bladel zou bedoeld zijn, doch de 
indentitc't is op nieuw verdedigd door Ackersdijck in de iV. Werken der 
MaatÈchappij van N. L, III. 2. 

4 Oorkondenh. I. n». 38. ,, Hereditas S. Gertrudis sita in p. Tessandria super fluvio 
Struona, in villa quae dicitur Bergon cum integritate sua illic aspicient^, insulac 
tres, prima Bievelant, secunda Spiesant, tertia Gerselre.** 

5 Mi&AEus- L 31/^. K-LuiT II. n®. 10 



ai7 

In het laatst dezer eeuw (969 en later} treft men zekeren 
Ansfried als graaf dezer gouw aan, die ook over andere 
graafschappen regeerde en op het einde zijns levens bisschop 
van Utrecht werd, wanneer hij ettelijken zijner goederen in 
Taxandrie ten jare 1006 aan het klooster Hohorst bij Amers- 
foort schonk, namelijk Fugte^ het vierde deel van het bosch 
Fughoute^ en Rumelo (niet Emielo, zooals sommigen lezen) 
met het geheele voordeel van het geregt Qcum placito untverso) , 
dat is het gehucht Rummel, waar oudtijds een slot stond, 
waarschijnlijk de zetel des graven als vlak bij Vucht gelegen ». 

Dit dorp Vucht wordt omstreeks het midden der 11" eeuw 
nogmaals als Fuchta in Taxandrie vermeld bij den monnik 
Stephelinus in zijne levensbeschrijving van S. Trudo, be- 
nevens nog drie andere plaatsen, Budiclur^ welks ligging 
onzeker is, Eycha^ misschien Bergeik in de meijerij, en Ende- 
holt^ volgens Ghesquiere Eindhout bij Geel in de Braband- 
sche Kempen*. Deze Stephelinus geeft daarbij te kennen, 
dat Taxandrie in zijnen tijd Campinia^ de Kempen genoemd 
werd. 

De eerste naam bleef echter nog langer in gebruik. In eenen 
brief van 1134 wordt gewaagd van Erthepe^ Erp, in Tassan- 
dria^^ en in 11 46 wordt Empla in comitatu Thessandrico ge- 
plaatst, hetgeen de laatste melding dier gouw was, die den 
geleerden Ackersdijck voorkwam 4; men vindt Texandria 
echter nog genoemd in eenen brief van 11 91, maar later 
niet meer *. 

Onder alle deze plaatsen zijn er geenen in het land van 
Cuik of westwaarts van de Donge. Zuidwaarts echter kwamen 
er voor in de tegenwoordige provinciën Antwerpen en Zuid- 
braband; waarschijnlijk is daar de grens ook door kleine ri- 
viertjes afgebakend geweest, doch de berigten daarover ont- 



1 Bondam I. n^ 64. Verg. hierbij Ackersdijck Ferh, over Fugthe en Ru- 
melo in de Ferh, van de Maatseh, van Ned, lett. II. 2. 71. 

2 AcKEi^DijCK over Taxandrie^ bl. i$q, 

3 MiRAEus I. 173. 

4 Ackersdijck, over Taxandrie bl. 163. 

5 Martene et DuRAND op 1. IV. 458 en Kluit, II. n*. 41. 



ai8 

breken. Wanneer eentofial de grenzen aller Belgische gouwen 
opgespoord zullen zijn, mag men daaromtrent meer zekerheid 
verwachten, doch deze taak is nog niet ondernomen. 

HOLTLAND EN FORNE. 

# 

In de lo' en het begin der ii' eeuw lag er tusschen d^ 
Merwede en de Oude Maas een moerassig bosch , slechts door 
enkele lieden bewoond, genaamd: Meriwido of Mereweda^ dat 
in gemeenschap aan de Luiksche en Utrechtsche bisschoppen 
behoorde. Deze wildernis werd in het begin der ii" eeuw 
door den Frieschen graaf Dirk wederregtelijk iq bezit genomen : 
hij stichtte er alras eene vesting en begon toen van de voor- 
bijvarende schepen op eigen gezag tol te vorderen. Deze we- 
derregtelijke daad, die in dien tijd de misdaad van stroomroof 
daarstelde, deed hevige klagten ontstaan, voornamelijk van de 
Tielsche kooplieden, waarop de keizer den Lorreinschen hertog 
Godfried beval den stroom te vrijen, doch deze deels door 
verraad, deels door ongeschiktheid zijner benden in verwarring 
gebragt, werd geslagen en de graaf bleef in het onwettig be- 
zit. ' Peze vesting gaf den oorsprong aan de stad Dordrecht, 
die in 1064 het eerst onder den naam van Thuredrecht in 
eene oorkonde optreedt » . 

Het schijnt dat de boschrijkheid dezer landstreek haar ook 
van ouds den naam van Holtland verworven heeft, waaronder 
zij in het register der Utrechtsche kerk voorkomt. Na de ver- 
overing ging deze naam allengs over op de streken ten noofden 
langs de Merwede en Maas gelegen, vooral op de gouw Maas- 
land, en nu begonnen de graven zich ook allengs graven van 
Holtland te noemen, zooals Dirk V zich in 1083 Theodericus 



I VAN DE Wall Priy, van Dor dr. n . i. In het Chronicon S, Bavonis wordt 
Dordracum ten jare 837 genoemd, doch wanneer men dat verhaal vergelijkt 
met de oudere Frankische jaarboeken, bl^kt het volkomen, dat dit eene schrijf- 
fout is en er Dorstadum moet gelezen worden. De auteurs der nieuwste Beschr. 
van Dordr. hebben dus onnoodig hun werk met een facsimile van dat I^S. be- 
zwaard, waarvan zij zelf de onjuiste lezing moeten erkennen, ^et is even ge- 
loofwaardig als dat Orlando te Dordrecht kwam, volgens het verhaal van Ariosto." 



ai9 

Dei gratia Hqltlandensis comes noemt en reeds zijne moeder 
werd comitissa Hol4landensis geheeten % en in eenen brief van 
1064 wordt gewaagd yan omnis comitatus in Holland. Het schijnt 
dus in de ii' eeuw met het omgelegen land tot een afzonder- 
lijk graafschap dqqr den keizer verheven te zijn. 

Wat dit graafschap bevatte blijkt niet duidelijk; het schijnt 
.evenwel dat daartoe behoorde de groote ZuidhoUandsche Waard , 
die in 1200 Dordrechu^/^^de heet en waarschijnlijk nog eenig 
omgelegen land ten zuiden van de Merwede tot over de Oude 
Maas, uitmakende het noordelijke gedeelte der gouw Strijen*. 
Of Zwijndrecht , dat in l^et Utrechtsche register iSf/Zwöw^r/V, lees 
Suinonedriht ^ in 1006 Suindrecht ^ en in 1028 Suindrechtwere 
heet ^, hiertoe behoorde; blijkt niet genoegzaam. Voorts wor- 
den nog in het boven aangehaalde charter van 1064, maar zon- 
der aanduiding van gouw of graafschap vermeld in de omstreken 
yan Dordrecht, Menkenesdrecht ^ misschien de latere polder Men- 
keles, Ryede^ aan de Merwede, thans de Riederwaard, Slydrechten 
Godekines hoff^statt bij Werkenemunde^ misschien het latere Werken- 
dam. Uit een charter van 1200 blijkt zelfs dat de gr^^f van Holland 
zich meester gemaakt had van Dussen en het land in Strijen 
en Waalwijk. Hierdoor werd dus de oude wettige landschei- 
ding veranderd en het territoor der gouw Stria verkleind, het- 
geen later zoo gebleven is. 

Bij Holtland voeg ik hier het land van Voorn , dat wel in 
dien tijd nog niet met name genoemd wordt , maar toch be- 
staan moet hebben. Op de kaart bij van de Wall, vertoo- 
nende den loop vari de Maas en Merwede vóór den Elisabeths- 
vloed van 1421 , welke gevolgd is naar die van den landmeter 
DiERT in 15Ó5 opgemaakt,, en die dus nog al veel geloof 
verdient , wordt het land van Oost- en Westvoorne of Goede- 
reede als twee eilanden voorgesteld , door een breeden rivierarm 
gescheiden. Dit land, laag en moerassig, schijnt reeds vroeg 



1 Kluit IL n°. 19 en p. 138. 

2 Zie VAN DE Wall L bl. 11 volgg. 

3 Bondam L n°. 64. 

4 Ibid. I, n<*. 73. 



2ao 

grootendeels verdronken te zijn, misschien wel bij den grooteu 
aandrang van bovenwater, na het sluiten des Rijns bij Dore- 
stad. Daar beide eilanden denzelfden naam dragen, is l\et niet 
onwaarschijnlijk dat zij oudtijds verbonden geweest zijn en 
alleen door eene kreek gescheiden. Het Haringvliet schijnt 
wel uit eene doorbraak ontstaan, daar men in 1618 aan de 
oostkust van Goeree bij eene lage eb de overblijfselen eener 
Romeinsche stad ontdekt heeft. Welligt heeft deze oudtijds 
den naam van Forum .... gedragen en is daaruit bij verbaste- 
ring de naam van f^oorn ontstaan, evenals van het kasteel 
diens naams bij Utrecht , waar een Romeinsch castrum ontdekt 
is, en even als ttien Voorburg van Forum Hadriani afleidt. 
Sommigen zoeken hier het emporium Witland of Witlam aan 
den mond der Maas gelegen en in 837 door de Noormannen 
verwoest; ik zou dit echter eer aan de zamenvloeijing der 
Widele met de Maas plaatsen , bij Heenvliet of Geervliet en 
gissen of daarin ook de oorsprong van den Geervlietschen tol 
te zoeken is. Misschien wordt Oostvoorn bedoeld in het tes- 
tament van WiLLEBRORD, waar hij spreekt van zeker moeras 
of gors ' (^mariscus) hem door eenen clerc Heribaldus ge- 
schonken, dat geschikt was voor schapen weide. In 1108 treden 
de heeren van Voorn in de geschiedenis op, en zij waren 
reeds vroeg burggraven in Zeeland, 

Stria. 

Het westelijk gedeelte der tegenwoordige provincie Noord- 
braband vormde oudtijds de gouw of het graafschap Stria ^ dat 
zich mede over de landen van Strijen en Putten uitstrekte, 
maar door den grooten Elisabethsvloed van 1421 geheel van 
gedaante veranderd is. 

Het komt het eerst onder dien naam in de 10" eeuw voor. 
In 99a schonk Hilsondis of Hilsuindis comitissa terrae de 
Stryen^ echtgenoot van graaf Ansfried , eenigen harer goede- 
ren aan de abdij van Thorn, en zooals later blijken zal, 



I MiRAEUs I. i^, j^mari^-uip iinde berbices nascuntur (?)." 



411 

lagen dezen in het westelijke gedeelte van Noordbraband %.en 
in eenen brief van keizer Otto II, mede uit het laatst der 
lo* eeuw, wordt insgelijks van den pagus Stria gewaagd*. 

De grenzen der gouw zullen geweest zijn ten noorden de 
Oude Maas van Maasdam tot Strijenmonde en verder de 
tegenwoordige Maas tot de Bornisse, ten zuiden de gouw 
Rijen wier juiste grenzen nog onbekend zijn, ten oosten de 
Donge en Taxandria, ten westen de Schelde en het eiland 
Tholen en Zuidbeveland. 

Als eene der oudste plaatsen schijnt men te kunnen aanne- 
men Geertruidenberg, op de grenzen der gouw gelegen. In 
966 komt het zooals wij gezien hebben , volgens sommigen 
onder den naam Bergon voor en wordt aan de Striene 
(^Struona) geplaatst, hetgeen onjuist is; misschien zou men 
er dus liever Steenbergen door willen verstaan, dat bij die 
rivier lag, en dit komt mij ook inderdaad waarschijnlijker 
voor. Maar in het charter van 992 wordt het met zekerheid 
vermeld als Mons littoris te weten van de Donge, en daaruit 
blijkt dat de plaats reeds ten tijde der H. Geertruida, in de 
7* eeuw bestond. » Ook in den brief van Otto II wordt 
het eenvoudig Mom genoemd. 

De overige plaatsen die in deze gouw voorkomen zijn : in 
992 de kerk van Onze Lieve Vrouw te Strijen^ het dorp 
Gillizela met zijn toebehooren, thans Gilzen, zooals blijkt 
uit eenen brief der abdis van Thorn van 1292, benevens ^/?^r/^, 
ook in 1262 als Baerle voorkomend^ en het slot Sprundelheim 



I Oorkondenh. I. n^'. 5/. 
a Ibid no. 40. 

3 Ibid n". 6'j. „Ego Hilsundis comitissa de Strijen — attuli ad dictam eccle- 
siam (de Thoren) omne alodium meum quod in terra de Strijen gloriosus Rex 
2uendiboIdus olicn perdonaverat. Inprimis ipsain ecclesiam de Scryen, quae 
est consecrata in honorem Mariae virginis. Montem iitoris ubi B. Gertrudis 
corporaliter conversata est et celiam habet a B. Amando consecratam, villam 
Gillizela (Mir. Gilleyela) cum appendiciis, villam Barle cum altari in honore 
S. Remigii cónfessoris ameconstructo, castellum Sprundelheim cum omni inte- 
gritate, sicut situm est super fluvium Moerwater eet.*' 

4 Gramaye Antiquiu Brede p. 10. 5, Jus patronatus ecclesiarum de Gilze et 
Baerle et Monte S. Gertrudis." 



aan het Moerwater thans Sprundel geheeten; voorts nog 
Dungha^ Dongen, Enielberga^ thans Amelenberg en Sandert^ 
of zooals eene andere uitgave leest, Sundert^ thans Zundert 
bij Breda, eene plaats die reeds ten tijde der Romeinen bestond, 
zooals blijkt uit een monument in dien omtrek ontdekt, ge- 
wijd aan de Dea Sandraudiga ^ dat is de godin van Saudrauda^ 
Zandrode, waaruit met een de naamsafleiding blijkt *. 

In den brief van Otto II komen behalve Mons, nog voor 
Tremella^ Drimmelen aan de Oude Maas en Sturnahem^ thans 
niet meer bekend, met de visscherij in de Maas*. Wat de 
hoofdplaats van dit graafschap was blijkt nergens., men zou 
kunnen gissen Geertruidenberg, als eene der oudste plaatsen, 
doch hiervoor is niet het minste bewijs. Wij hebben reeds 
aangetoond dat door de roofzucht der Hollandsche graven 
in de ii' eeuw de grenzen van dit landschap zijn inge- 
krompen, naderhand heeft de Elisabethsvloed er een gedeelte 
van verzwolgen en allengs is het onder verschillende heeren 
verdeeld. 

SCALDIS. 

Wij komen thans aan de Zeeuwsche eilanden en vooreerst 
aan het land van Schouwen. In 976 wordt daarvan gewag 
gemaakt onder den naaiii vin pa^üs Scdldis , dien het van de 
rivier de Schelde ontving * ; in 1156 heet het insula Scouden^. 
Ook in den boven aangehaalden brief van Otto II treft men 
de gouw Scaldis aan en daaruit blijkt zelfs dat zij zich ook 
over het vaste land uitstrekte, want daarin worden geplaatst 
de villa Bergis ^ d. i. Bergen op Zoom met de drie eilanden 
Sprange^ fVaterangé m Steninge bérieveiis eene kerk en een toH. 



I In een charter van 1354 bij Nijhoff II. n». 63, komt Sundert nog als een 
gemeen zelfist. naamw. vooi*: ^,die sundert die ieget tusschen der Nederheesche 
beec ende dMeerre gericht.'* 

• 2 Oorkondenh, I. ri^. 40» 

3 Kluit II. n". 9. 

4 Oorkontteni* I. n°. 133'. 

5 Ibid. I. n^ 40. 



ia3 

Op de kaart van Dresselhuis , voorstellende Zeeland in de mid- 
deleeuwen , vind ik deze eilanden niet aangeteekend en deze 
geleerde maakt er zelfs geene melding van; het komt mij voor 
dat zij tusschen Bergen en het tegenwoordige eiland Schouwen 
gesteld moeten worden en uit slikken en gorzen bestonden, 
en dat die tol, waarvan de brief spreekt, te Tholen was, dat 
daarvan waarschijnlijk den naam ontving. Misschien heeft het 
gebied dezer gouw zich op het vaste land uitgestrekt tot aan 
de Rozendaalsche wetering; bij gebrek aan berigten laat zich 
dit niet beslissen, doch het komt 'mij niet onwaarschijnlijk 
voor , dat men het markgraafschap van Bergen daartoe rekenen 
mag ^ In den brief van 976 wordt ook nog in deze gouw 
eehe bezitting met name Creca en Papingalant met eene kerk 
genoemd ; sommigen verstaan daardoor het Kreekgors bij Bergen 
en Papenhoek of Papenisse, doch dit zijn bloote gissingen. 
Voorts lagen hier nog, schoon de gouw niet vermeld wordt, 
Sunnonmeri ^ in 776 met Gusaha genoemd en dat in 985 nog- 
maals als villa Sunnemere bekend wordt, later Zonnemaar ge- 
heeten, en in dienzelfden brief Van 776 in lacu villam Audaco 
inter Scald et Surmonmeri ^ welks ligging onbekend is, want er 
is geen grond om het voor het gehucht Maye te houden. Zie 
boven bl. 83. Veel van dit land zal uit gorzen en slikken 
bestaan hebben, die later allengs* ingedijkt zijn. 

Bevéland. 

Zuidwaarts van Scaldis lag het dlahd BeVelknH, ifièi^è in 
976 als pagus Bevelanda vermeld , dat zijnen, naam waarschijn- 
lijk van de kerk van S. Baafs te Gent gekregen heeft. Het 
werd toen reeds door die Suthflita of Züidvliet in twee déelen 
gesplitst en in dien brifef wordt land vervreemd van de Zuid- 
vliet ten Z. tot aan Curtagosum en Campan^ waaronder Kluit 
de stad Goes verstaat in Zuid-Beveland , die in 776 onder den 
naam van Gusaha bekend was «. Campan zou Cd^mperland in 

1 Bergen was een markgraafscha|) geen gra&fschap en heeft aldjd z\jne onaf- 
hankelijkheid staande gehouden, die ook 2elfs ondei^ de republiek door de 
Staten Generaal eenlgermate erkend is. 

2 Oorkondenb. I. n^ ^. 



Noord-Bevehnd zgn, het schgnt echter dat men beiden in 
Noord-Beveland moet zoeken en dan zal het eerste misschien 
Cortgene z^a. In denzelfilen brief wordt ook Brumsale , dat 
is Borsele vermeld; waarschgnigk was het een eiland op zich- 
zelf, maar of het tot de gouw Beveland behoorde blgkt niet , 
en evenmin weet men waar Hostholt aan de rivier Laraha 
gelegen was. 

In den bo/en aangehaalden brief van 960 worden de drie 
eilanden Bievelant^ Spiesant en Gerselre nevens elkander ge- 
noemd , die in een stuk van 980 Suisant en Gersicha heeten ', 
waarschijnlijk is door het laatste het t^enwoordige dorp Yer- 
seke te verstaan. Nog vindt men in 946 Scakersh vermeld '. 

Wolfgersdike of Wolfaartsdijk wordt in 1 105 * ; genoemd of het 
in 961 terra Vu^as heette, is mij niet geno^zaam gebleken^. 

Walachra. 

Het eiland Walcheren was reeds op het einde der 7* eeuw 
onder den naam van Walachra^ Walacria bekend. AxcuiNus 
verhaalt in het leven van Willebroro, dat deze geloofs- 
prediker aldaar een godenbeeld vernielde *, en de latere levens- 
beschrijver Theofridüs van Epternach verhaalt dit nog 
uitvoeriger en berigt dat het te Westkappel gebeurde^. Voorts 
vindt men in 1089 ook nog FHssinghe genoemd % wat echter 
misschien het dorp van dien naam in Staatsvlaanderen is. 



I Oorkondgnb. L n^. 38 en 53. 
2^Ibi(L n<>. 321 aanteek. " 

3 Kluit D. n». ai. 

4 MiRAEUS L 41. 

5 Alcuini V. S. Willebroroi L 13. ed. Frobenii I. i88. j^Venit ad quan- 
dam villam (var. insulam) Walachrum nomine, qua anüqui erroris idolum 



remansit eet.** 



6 Ik heb ondanks alle moeite dit werk niet kunnen bekomen en moet mg 
hieromtrent op de verzekering van anderen verlaten. Melis Sioke neemt dit 
berigt over: (Rijmkr. B. I.) 

Tote IVestcappel dat hi quam, 
Daer hi aenbeden vernam 
Mercuriuse over enen god. 

7 MiRAEUs III. 567. ,,In Rodeburg duo aratra. In Oostkerka octo aratra. 
In Ltswegha octo aratra. In Flishinghe tres partes dium.** 



aas 

In de Erankische jaarboeken lezen w^ dat de Noormannen 
in 837 het eiland brandschatten en er zekeren Eggiha&dus^ 
graaf des lands en Hkmming Halfdans zoon ombragten '• 
In 972 werd het met andere streken als morgengave aan de 
keizerin Theophana afgestaan *• 

Ten tijde der Romeinen moet dit eiland gebloeid hebben en 
bij Domburg eene bezochte zeehaven geweest zijn^ blijkens de 
aldaar gevondene oudheden. De naam schijnt van zekeren 
Walcherus a%eleid te moeten worden, wat een zeer bekende 
mansnaam diens tyds is, niet van bewalde akkers noch van 
valkyrien. 

Gastkrna. 

In eenen brief van 984 wordt vermeld de villa Isendic in 
pago Gastema super fluvium Bevema^ het is het dorp Yzendyke 
in 2^uwsch Vlaanderen s • Dit Gastema schijnt een district 
of pagus minor van Vlaanderen geweest te zijn , waarvan nog 
zoo men wil de plaatsnaam Gatemisse in het Oostburger am- 
bacht afkomstig is. Tot deze gouw schijnt ook behoord te 
hebben het castrum Osborch^ thans het stadje Oostburg, dat 
in eenen brief van 939 in pago Flandrensi gesteld wordt met 
het daarbij gelegene Merona Bennonis en Combescura^ dat digt 
aan zee lag 4, beiden thans onbekend , het laatste misschien bij 
Lapschure te zoeken. Vermoedelijk was mede in deze gouw 
gelegen Rodenburg^ thans Aardenburg, eene aloude koopstad, 
die vóór Damme gebloeid heeft. Deze plaats wordt in 961, 



1 Enhardi Fuld. Aniu ad a. 837, bij Pertz I. 361. «yNordmanni tributum 
exactantes in fTalchram insulam venerunt ibique Eggihardum » eiusdem loei 
comitem et Hemmingum Halbdani iilium> cum aliis mulds XV. KaL Jul. ocd- 
derunt et Dorestadum vasuverunt.** Ook Prud. Tree. Ann. Bert. bq Pert2. 1. 430. 

2 Kluit IL xi9. 8. 

3 Sanderus Flandu UU II. L. 4. p. 207. Verg. Rliht I. 2. 153 en Dres. 
SELHuis de Proy. Zeel, bl. 81. 

4 Kluit IL n«. 4. — Miraeus L 40 » stelt dit b^* vergissing op 937. 

15 



ftaö 

wanneer het een kerspel heet', voor het eerst vefmeld; in 
967 wordt het in Vlaanderen geplaatst, en toen was er eene 
riioederkerk met eene kapel». 

QUASA. 

In een charter van 939 vindt men gewaagd van den pagus 
Quasa langs de Schelde, waarin het dorp Temsica^ Teemsche 
gelegen was^. Het is het land van Waas en zoo men meent 
hetzelfde als het foreest Wasda^ dat in 969 door koning Lo- 
THARius aan grave Dirk van Holland verleend werd*, eene 
meening die evenwel aan twijfel onderhevig is. Later wordt 
het fVasta genoemd. 

Hiertoe behoorde in het noorden een afzonderlijk district, 
dat der vier ambachten, Axel, Hulst, Assenede en Bouchoute, 
thans gedeeltelijk Nederlandsch. Het chronicon S. Bavonis 
noemt die reeds in 936, van de beide eersten heb ik echter 
geen gewag gevonden in charters vóór 1108*. 

Alle deze kleinere gouwen of districten schijnen tot de 
g»oote gouw Vlaanderen behoord te hebben, tenzij men ze 
liever tot de gouw Rien wilde rekenen. Bij de gedurige over- 
stroomingen en veranderingen die deze landstreek ondergaan 
heeft, is er met zekerheid weinig van te zeggen, vooral dewijl 
er zoo weinig oorkonden uit dien tijd tot ons zijn gekomen. 
Men kan het bijna als een nieuw land beschouwen, welks 
eigenlijke geschiedenis eerst later aanvangt; de oude toestand 
ligt grootendeels in het duistere 



«9 



i MiRAEUS L 44* 

% Ibid. I. 47. 4, In p. Flandrensi in Rodenborch mater ecclesia cum capella ec 
aim omnibus appendiciis. 

3 Kluit II. n». 4. 

4 Ibid. n». 7. 

5 B\j Heda p. 147. „Contuli ecclesiam de Axele et capellam de Hulst.* 



♦f 



BESLUIT. 



Wanneer wij nu aan het einde van ons werk de verzamelde 
bijzonderheden overzien, dan laat zich aangaande den alge- 
meenen toestand des lands in het Frankische tijdvak een bepaalder 
denkbeeld vormen en een duidelijker tafereel ontwerpen dan 
men er tot nog toe van gehad heeft en dit vergunt tevens eenen 
rugwaartschen blik in een vroeger tijdperk, dat tot nog toe 
in dikken nevel gehuld ligt. 

Met het laatst der 7' eeuw, de invoering des Christendoms 
begon ons onderzoek, omdat wij dan van de zendelingen, man- 
nen van kunde en ervaring, uitvoerige berigten ontvangen. Op 
dat tijdstip en iets later, in de 8® eeuw, vinden wij het land 
bijna overal wel bewoond, ofschoon digte wouden nog geheele 
streken bedekten; overal dorpen en buurten van heidensche 
kapellen voorzien, en enkele plaatsen zelf, die voor steden 
kunnen doorgaan. De bevolking was niet meer in den staat 
van wilde horden, maar in eene geregelde maatschappij geves- 
tigd, met vaste wetten en gemeentelijke instellingen en ver- 
deeld grondeigendom. Die orde kan zich niet in weinige jaren 
ontwikkeld hebben, zij is alleen de vrucht van een lang en 
vreedzaam landbezit; bovendien komen de toenmalige namen 
der gouwen overeen met de berigten ons door de Romeinen 
nagelaten , zoover wij dit uit de zeer onvolledige opgaven dier 
tijden kunnen opsporen. De Friezen bij voorbeeld, bewoonden 
in de 7' en 8' eeuw nog hetzelfde land, dat zij ten tijde van 
Tacitus bezaten, de namen der Batavieren, Toxandren en Tu- 
banten vinden wij in Batua, Taxandrie en Tuvanti terug, en 
mogelijk nog meerderen. Mogen al in den loop der tijden de 



228 

grenzen hier en daar wat veranderd zijn, bij de ruimte die men 
toen had , maakt dat in het geheel weinig verschil. Hieruit 
kan men opmaken dat de stroom der groote volksverhuizing, 
die als een stormvloed van het noorden van Europa naar het 
zuiden ging , Nederland slechts ten deele beroerd , maar de 
geheele maatschappij niet ontworteld heeft. Nederland lag dan 
ook eigenlijk te veel zijdwaarts en buiten den grooten weg 
dien de stroom houden moest; de Romeinsche vestingen mogen 
toen verwoest en een gedeelte des lands geplunderd zijn , na- 
dat dit onweder voorbijgetrokken was , herstelde zich de maat- 
schappij spoedig van die schokken en hernam haren ouden 
rustigen gang; alleen schijnt het uit de oude volkssagen, dat 
ook hier ondernemend volk gevonden werd, dat zich aan den 
stfoom aansloot en naar het zuiden toog, waarvan nog de 
overblijfselen in Zwitserland en elders zouden bestaan. 

De grootste wijziging die de maatschappij in de 7" en 8* 
eeuw onderging was de verandering van godsdienst, de vesti- 
ging der Christelijke kerk en van het Frankische gezag onder 
eenen monarchalen vorm, waardoor meerdere eenheid tusschen 
de verschillende deelen des lands kwam en zekere afhankelijk- 
heid van eenen vorst , die ook over andere gewesten den schep- 
ter zwaaide. Die afhankelijkheid openbaarde zich in de instelling 
van hertogen, graven en schouten en van missi dominici of 
inspecteurs, die van den vorst hunne instructie kregen en te 
gelijk over het burgerlijke beheer, het krijgswezen en de finan- 
ciën het toezigt hielden. Vroeger hadden waarschijnlijk ook 
dergelijke ambtenaren bestaan , maar of van den inlandschen 
vorst of van de verschillende gemeenebesten gesteld, thans 
werden zij ambtenaren van den koning der Franken. 

Met dat al bleef de vrije werking der gemeenten en hare 
zelfstandigheid onverkort , want ook de Frankische koning was 
aan oude wetten en herkomen , en aan de toestemming des 
vrijen volks gehouden , maar de centralisatie van het bestuur 
bevorderde handel en nijverheid; de groote wegen werden be- 
hoorlijk onderhouden en met wering van knevelarij , tegen vol- 
doening van bepaalde tollen, voor elk opengesteld en de handel 
in de koopsteden krachtig beschermd. De capitularien behelzen 



229 

daaromtrent een aantal voorschriften, die het toenmalige be- 
stuur des lands merkelijk ophelderen. 

Maar allengs werd op de staatsregeling inbreuk gemaakt, 
en het stelsel verzwakt , door de voorregten van tol vrijheid en 
eigen regtspraak aan de kerken verleend. Hierdoor waren niet 
langer alle gouw- of markgenooten gelijk voor de wet en door 
een gemeenschappelijk belang verbonden, maar de onderdanen 
der kerk stonden dikwijls vijandig tegenover de andere inwo- 
ners, en hoe meer die vrijdommen toenamen, des te spoediger 
verzwakte en kwijnde de oude staatsregeling en de vrijheid 
des volks. 

Maar nu kwamen hierbij de kruistogten, die eene geheele 
omkeering in de maatschappij te weeg bragten en de natiën 
van de vreedzame volksvrijheid afwenden en smaak deden vin- 
den of althans gewoon maakten aan krijgstucht en militaire 
ondergeschiktheid. Vandaar dat na den afloop dier togten , toen 
men tot het burgerlijke leven terug keerde, de maatschappij 
eenen geheel anderen vorm aannam en zich aan het militaire 
leenstelsel onderwierp, waarop veel meer dan op de oude 
staatsregeling de benaming van vuistregt toepasselijk is. Toen 
begonnen ook de vorsten, die in den oorlog een uitgestrekter 
gezag bekleed hadden , naar de opperheerschappij te verlangen 
en konden de vrije mannen in gouwen en marken met hunne 
oude volksregten niet meer verdragen ; zij zochten de onaf- 
hankelijke burgers allengs in gehoorzame onderzaten te hervor- 
men en begonnen daartoe de gouwgeregten te besnoei] en en de 
landregten te verscheuren door de oprigting der steden , die 
door hen bevoorregt, ook hun gezag tegenover dat des vrijen- 
volks zouden ondersteunen en hen allengs tot de oppermagt 
verheffen. Geen der Nederlandsche graven heeft dit stelsel 
krachtiger vervolgd dan Floris V , die zich daardoor dan ook 
den haat des adels op den hals haalde. In de gevolgen be- 
schouwd, waren zijne pogingen alleszins weldadig, doordien 
zij den handel en de beschaving grootelijks bevorderd hebben 
en de oude staatsregeling toen toch reeds half versleten was , 
en zoo is het gedrag diens graven, dat men slechts uit de 
gevolgen beoordeelde, altijd hoogelijk geprezen; maar uit het 



aso 

PQgpjant des regts beschouwd zal het moeilijker zijn zijne han- 
delingen van willekeur vrij te pleiten. 

Viaii het laatst der ia* eeuw begint dan ook een nieuw tijd- 
val? isx de geschiedenis, de derde stand komt op en daarmede 
ie volksvertegenwoordiging ; daar vroeger de vrije man in per- 
soofx §ttem in het bestuur had, wordt hij nu allengs onmondig 
eu door de aristocratie vervoogd, maar handel en nijverheid 
steton het hoofd op ondanks de onophoudelijke oorlogen der 
vorsten en veten des adels; kunsten en wetenschappen ont- 
wikfcelen zich, door de hoven beschermd en in de talrijke 
kloosters zorgvuldig gekweekt, en de vorsten streven eerst 
P3W de landsheerlijke waardigheid en allengs naar de onbepaalde 
pxagit, die zij onder het Bourgondische huis genoegzaam erlangen. 

•Op de geographie heeft die maatschappelijke omwenteling 
^eaef^ gewigtigen invloed. De oude scheidsmuur tusschen Frie- 
zen, Franken en Saxen wordt allengs gesloopt, de indeeling 
in gouwen geraakt in verval en nieuwe grensbepalingen worden 
hier en daar gevormd. 

De graafschappen vooral veranderen van aard. Wel schijrten 
^ij van den aanvang af hier meestal erfelijk geweest te zijn , 
strijdig met hetgeen men algemeen aanneemt, maar eerst op 
het eind der lo* en vooral in de ii* eeuw worden verscheidene 
aangrenzende graafschappen aan eénen graaf toevertrouwd, 
waardoor zich het land in weinige landvoogdijen scheidt, zoo- 
ak uit het door ons bijgebragte duidelijk blijkt; sommigen dier 
geslachten sterven uit of w:orden verdreven en met hunne na- 
latenschap verrijken zich de overigen, die aldus magtiger 
worden, zoodat in de ia' eeuw bijna het geheele land tusschen 
de graven van Gelre en Holland en den bisschop van Utrecht 
verdeeld Js. 

Nadat 4e graven landsheeren geworden zijn , veranderen zij 
de staatsregeliipg. Door het onttrekken der steden aan het 
gouwgeregt ea het uitgeven van hooge heerlijkheden , zijn de 
gouwen of gr^fschappen niet meer wat zij vroeger waren, 
maar worden, waar ook de oude grenzen blijven, enkel pro- 
vinciën van het vorstelijk gebied, door 's graven baljuwen of 
ambtlieden bestuurd; de koningswegen verliezen de oude vrij- 



heden, de graaf stelt op eigen gezag tollen in en verleent 
vrijdommen daarvan. 

Door de algemeene bedijking der lage landen en de inpolde- 
ring van gorzen en slikken komen nieuwe dorpen op^ en wan- 
neer die gunstig gelegen zijn trekken zij den handel tot zich 
en doen de oude koopsteden verkwijnen, maar die bcdijking 
maakt ook den stroom der rivieren bij wintertijd gevaarlijker 
en zoodoende wordt veel verlies van land, van vee en men- 
schen geleden, kortom 'slands toestand in het volgende tijdperk, 
onder het leenstelsel levert een geheel ander tafereel op dan 
onder het Frankische gebied , alleen 's volks oude wetten en 
herkomen worden grootendeels geëerbiedigd in zoover zij het 
burgerlijke en strafregt betreffen , en die maatschappelijke toe- 
stand , schoon allengs naar de tijdsomstandigheden gewijzigd , 
heeft tot aan het einde der vorige eeuw, tot aan de afschaffing 
van het leenregt voortgeduurd. 

De geographie van het Frankische tijdvak , die .wij hier iii- 
zonderheid hebben trachten op te helderen , als nog zeer weinig 
bekend, is dus van het grootste belang niet slechts om den 
maatschappelijken toestand en de geschiedenis van dat tijdvak 
regt te begrijpen, maar ook om na te gaan hoe en waarom het 
leenstelsel een geheel anderen staat van zaken deed ontstaan , 
wat van het oude behouden bleef en welke nieuwe bestand- 
deelen daaronder gemengd werden. Aan den anderen kaïlt geeft 
de klare voorstelling van het eerste gedeelte der middeleeuwen 
de middelen aan de hand om met meerdere zekerheid ook de 
vroegere eeuwen na te sporen , en eenmaal op vaste gronden 
de geschiedenis onzer maatschappij gedurende de laatste twee 
duizend jaar te boek te stellen. 



AANHANGSEL. 



Chronologische opgaaf der landschappen^ wateren en plaatsen^ 
voor het eerst in de I2* — 14* eeuw vermeld^ met den ouden naam. 

Landschappen. 

Drechterland , oudtijds Drechterne^ ii55« CChron. Egmund.) . 

Goregt, Gha^ 1285, (Driessen Monura. Groning.) 

Halveambt, 1252. (Driessen.) 

Langewold, Langewald^ 1207. (Wilk. van L.) 

Marken, 1232. (Emo.). 

Mame, 126^. (ör.) 

Oldambt, Oldaombechte ^ 1271. (Dr.) 

Oosterambt, Asteromhechie ^ omstr. 1231. (Dr.) 

Putten, 1229. (Oorkondenb. van HoU.) 

Schieland, 1273. (Oork.) 

Schiermonnikoog, Moenke Langenoe^ ^414» (Dr.) 

Terschelling, Scellinghe^ 1322. (van Mieris.) 

Ubbega, 13 71. (Dr.) 

Vlieland, 1351. (Rijksarch.) 

Voorn, Fornhe^ 1105. (Oork.) 

Vredewold, Fredowald^ 133^« (Emo Chron.) 

Waterland, 1275. (Oork.) 

Westerwold, 13 16. (Dr.) 

Wateren. 

Aa, Ae^ 11 66. (Kempius de situ Fris.) 
Ame, 121 7. (Oork.) 
Bodegraven, rivulus 11 57. (O.) 



«34 

Bornisse, 1117. (Oorkondenb.) 

Giessen, 1277. (O.) 

Gouwe in Holland, Golda^ ii39« (Oorkondenb.) 

Grevelinge, Greveninghe^ 1278, (Oork.) 

Haringvliet, 1304. (M, Stoke, B. 9. vs. 630.) 

Linge, Lingia^ 1108. (Heda.) 

Rotte, 1306. (M.) 

Schie, omstr. iai6. (van Mieris.) 

Vlist, 1289 (O.) 

Witsmeer, Wtthmere^ 1250. (O.) 

Zijl, Sile^ 1204. (Chr. Egm.) 

Zijp, Zipa^ 1239. (Oork.) 



DORPEN EN BUURSCHAPPEN. 

NOORDBRABAND. 

Bronnen: De charterboeken van Miraeus, aangeduid door 
(Min), van Mieris (M.), Bondam (B.), Kluit (K.), Nij- 
hofF (N.), voorts Heda (H.), Hermans Analytische lijst van 
Charters (Hs.), Paringet, Beschr. van Grave (P.), van Goor, 
Beschr. van Breda (G.), de Beschr, van Ravestein^ in de 
werken van het N. Br. Genootsch. (R.), Ackersdijck,' over de 
afsch. der slavernij Q\. SI.), en eenige anderen. 



Aarle, 1300. (A. SI.) 
'Alem, Aleym. 1107, (Cart. S. 

Trond). 
Almkerk,'i327. (M.) 
Altena, 1155. (Oork.) 
Asten, 1366. (dipl. ined.) 
Baardwijk, 1242. (Tr.) 
Babilonienbroek, Bahilonia 

1131- (O.) 
Bavel, II 73. (Mir.) 
Beek, 1285. (O.) 
Beers, 1308. (P.) 



Berchem, 1331. (Hs.) 
Berkel, 1234. (Mir.) 
Berlicum, Berlinchem 1240. 

(O.) II 39. (Sloet.) 
Bernhese. 1196. (Mir), 
Besoyen, Bysoyen^ 1314* (M.) 
Beugen, 1294. (P.) 
Blaarthem , Blarthem , 11 73. 

(Mir.) 
Boekei, 131 4. (R.) 
Bokhoven, 1374. (R. Arch.) 
Boxmeer, 1294. (Hs.) 



asS 



iel, II 73. (MirO 

a, 1125, (GO 

en, 1331, (R.) 

rsen. Doeren^ i33i- C^-O 

en. Diëten^ 1380. (R.) 

her, II 39. CSloet.) 

veren. Dover ^ 1148. (0,) 

;t, 1323, (M.) 

igelen, 1292. (M.) 

nen, 1232. 

;el, 1326. (dipl. ined.) 

jen, Dusna^ 1156. (O.) 

len, Ethene^ 1262 (O.) 

Ihoven, 1232. 

out, 1292. (Hs.) 

iichoven, 1325 (Hs,) 

2len, II 86. (O.) 

:hot , Endeschit , 1 1 86. 

Vlir.) 

, Erthepe^ 1134. (Mir.) 

1, 1301. (A. SI.) 

laren, 1308. (P.) 

n, 1261. (Mir.) 

^Idonk, 1253. (Mir.) 

iel, 1282. (Hs.) 

:el, 1275. (Mir.) 

en, 1246. (Meerman, WiL- 

£M IL D. IV. n^ 8.) 

Irop^ 1377- (Hs.) 
lert, 13 14. (R.) 
deren, 1322. (M.) 
wen, 1300. (A. SI.) 
:el, II 86. (Mir. 3. 353.) 
sen, 1259. (O*) 
leken, 1246. (Mir.) 
'Ie, Gorle^ 1314» (Mir.) 
/e, 1254. (Hs.) 



'sGravenmoer, 1383. (M.) 
Halsteren, 1290. (M.) 
Haps, Hoeps^ 13 54- (N.) 
Haren, 1309. (dipl. ined.) 
Heesch, Heze^ 1191. (R.) 
Hees wijk, 1196. (Mir.) 
Heesbeen, 1325. (Hs.) 
Heeze, 1285. 
Hedikhuizen, 11 86. (Hs.) 
Helmond, 1108. (H.) 
Helvoirt, 1192. (dipl. ined.) 
Herpt, 1247. (Cart. S. Trond.) 
's Hertogenbosch , 1196. (B.) 
Hilvarenbeek, 1263. (Hs.) 
Houweningen , 1 105 , Houg- 

flinke. (O.) 
Huchten, Hoeght^ 1^139 (dipl. 

ined.) 
Huibergen, 1277. (Hs.) 
Huisseling, 1331. (R.) 
Hulsdonk, 1268. (G.) 
H uiten, 1334. (R.) 
Kalfsdonk, 1268. (G.) 
Capelle, 1257. (Cart. S. 

Trond.) 
Katwijk, 1354. (N.) 
Knechsel, 1325. (dipl. ined.) 
Cranendonk, 1305. (A. SI.) 
Cromvoirt, 1356. (van Heum.) 
Cuyk, Kuc^ iioi. (M.) 
Leende, 1220. 
Linden, 1308, (Hs.) 
Lithoyen Lytthoyen^ 1287. 

(dipl. ined.) 
Lommei, Lutnele^ 1298. (dipl. 

ined.) 



Loon op Zand, f^enloen^ laóp. 

(HsO 
Maarhees,Marresia, 1 21 3. (dipl. 

ined,) Maruhese^ (A. SI.) 
Macharen, 1326. CHs.) 
Maren, 1361. (Hs. Bijdr. 1. 

5750 
Megen, 11 39 (Sloet.) 

Meeuwen, 1335. (R. Arch.) 

S. Michielsgestel, 11 86. (Hs.) 

Middelrode, 1300. (dipl. ined.) 

Mierde, Mirta^ laia. (Mir.) 

Mierlo, 1292. (dipl. ined.) 

Mil, 1308. (P.) 

Moergestel, 1326. (dipl. ined.) 

Netersel, 1340. (A. over Pla 

della.) 

Nieuwkuik, 1383. (dipl. ined.) 

Nispen, Nisipa^ ii57- (G.) 

Nistelrode, 1361. (Hs. Bijdr. 

2. 5750 
Nuland, 1300. (Hs. Bijdr. 2. 

550O 
Nunen, 1300. (A. SI.) 

S. Oedenrode, Rode^ 1232. 

(A. SI.) 
Oerle, 1325. (A. SI.) 
Oirschot, 11 96. (Mir.) 
Oisterwijk, 1192. (dipl. ined.) 
Onzenoird, 1374. (Hs.) 
Ossendrecht, 11 87. (O.) 
Oudenbosch, 1277. (R. A.) 
Oudheusden, 1285. (O.) 
Oijen, 1361. (Hs.) 
Raamsdonk, Ramesdong 1295. 

(R. A.) 
Ravestein, 1365. (R.) 




med.) 
Sleeuwijk, 1265, (Utr. bisA 

2. 516.) 
Soerendonk, 1342. (dipl. ined.) 
Someren, 1301. (A. SI.) 
Son, 1285. (O.) 
Sprang, 13 14. (R. AO 
Stanthazen, Stankasen^ 1213. 

(M*. ad. Chr. Egm.) ' 
Steenbergen, 1272. CHs.) 
Steensel, 1349. (dipl. ined.) 
Sterksel, 11 72. (A. 81.) 
Stiphout, 1352. (dipl. ined.) 
TefFelen, 1325. (Hs.) 
Terheiden, 1401. (G.) 
Tongelre, Tungelare ^ 1 

(M.) 
Uden, 1339. (R.) 
Udenhout, Endenhout? 

(Hs.) 
Uitwijk, II 40. (Hs.) 

UI venhout, 1277. (Mir.) 

Vechel, Vegghele^\^oi. (Mir.) 

Veen, 1320. (Hs.) 

Veersel, Versele^ 11 73. (Mir.) 

Vessem, 1292. (gem. arch.) 

Vierlingsbeek , 1 3 74. (Hs. 

Chron. S. Crusis.) 

Vlijmen, 1285. (O.) 

Volkei, 13 14. (R.) 

Vorsel, 1253. (B.) 

Waalwijk, 1200. (O.) 



\ 



282. 



269. 



^37 



Waardhuizen, 1334. (Hs.) 
Wanroy, Wanroede^ 1 354. (N.) 
Waspik, 1257. (Cart. de S. 

Trond. 
Wernhout, Wierenhoute^ I3!^3« 

CM.) 
Wintelre, 12912. (A. SU) 

Woensdrecht, 1341. (R. A.) 



Woensel, 1307. (Gem. arch.) 
Wouw, Woude^ ^"^11 • (Hs.) 
IJpenlaar, 1280. (G.) 
Zeeland, 1376. (R.) 
Zeelst, 1297. (dipl. ined.) 
Zevenbergen, 1283. (R, A.) 
Zwaluwe, 1290. (G.) 



Gelderland. 



Bronnen : van Mieris (M) , Bondam (B.) , Nijhoff (N.) , 
Lacomblet C^Oj van Spaen, InL tot de gesch. van GelderU 
(S.) de werken van G. van Hasselt (H.), Sloet, Oorkondenb. 
van GelderL (^Sl.) Binterim u. Moore^ die Erzdioc. Co//». (Bint.) 



I 



? 

s 



1 

•i 

1 



Aart, Aerde^ i275« 
Afferden, 11 76. (Bint.) 
Aldforst, TI 34. (SI.) 
Alfen, II79. (SL) - 
Almen, 11 88. (R. 7. 6a. 66.") 
Amsen, Amsene^ 1105. (SI.) 
Angerlo, 1273. (Arch. Bethl.) 
Asselt, Assele^ i^47» (S. 4. 

n^ 10.) 
Baak, 1344. 
Baar, 1190. 
Balgooi, II 72. (SI.) 
Bameveld, 13 10. (H. Arnh. 

O. I. 183.) 
Beek bij Nijmegen, 1300. 
Beek bij Zeddam, 1340. (N.) 
Beekbergen, 12 . (Beth.) 
Beesd, Bisde^ 1129. (SI.) 
Bemmel , 1 1 78. (SI.) 
Bennekom, Bernichem^i'^^6 (N.) 
Beuningen,,jffo»//;^^, 1145. (SI-) 



Bevervoorde, 1230. (Tad.) 
Bórculo, 1190. (B.) 
Braamt, Brameth^ 1246. (Arch. 

Bethl.) 
Brakel, 1260. (S. 3. 262.) 
Breede voort, 1200. (B.) 
Bronkhorst , Brunchorst , 

II 271 — 1131. (SI.) 
Bruchem, 1312. (S. 3.) 
Burgharen, Haren^ 1 1 88. (R. 7.) 
Culenburg, 1281. (B.) 
Dalen, 1302. (S. 3. 328.) 
Deil, Daile^ 1148 (SI.) 
Del wijnen, 1321. (N.) 
Dinksperlo, Dinxperen^ 13^6. 

(S. I. 460.) 
Doddendaal , 1379. (S. 4. 

24.) 
Dorenweerd, 1280. (S. 4. 170.) 
Dremt, Thremmethe^ 1200. (B.) 
Dreumel, 11 17. (SI.) 



a38 



Driel , in de Overbeniwe , 

Tricky II* of 12* eeuw (B.) 
Echteld, 1178. (SI.) 
Eek, II' of ia* eeuw. (B.) 
Ede, Edke^ 1225. (K.) 
Eepe, II 76. (SI.) 
Eibergen, Ecberge^ 1188. (R. 

7. 64.) 
Elburg, 1291. CM.) 
EUekom, Ellinchem^ iiff (SL) 
Elspeet, 1227. (B.) 
Enghuizen, 1240. (T.) 
Enspijk, Inspihc^ 11 29. (Cart. 

Marienweerd.) 
Essen, 1334. (N.) 
Est, 1316. 
Etten, 1105. (SI.) 
E wijk, 1196. (B.) 
Everdingen, i2}|. (B.) 
Garderen, 1274. (Reg. E. L. 

34. R. A.) 
Geesteren, 11 88. (R. 7. 66.^ 
Gellicum, 1354. (Dodt Arch. 

L bl. 21.) 
Genderingen, 1274. (Reg. 

EL. 34.) 
Gooi, Goye^ 1200. (B.) 
Golberdingen , 1269. (Matth. 

Fund. eccl. p. 600.) 
Gorsel, 1340. (N.) 
Groenlo, 11 88. (R. 7. 65.) 
Hal, 1340. (N.) 
Halderen, 11 88. (R. 7. 72.) 
Harderwijk, 1230. (B.) 
Heelsem, 1309. (Arch. Arnh.) 
Heerde, 1340. (N.) 
Hees, 1271. (dipl. ined.) 



Hemmen, 11 88. (R. 7. 70.) 
Hengelo, 11 52. (SI.) 
Hemen, 11 83. (S. 4. 104.) 
Heteren, 1232. (T.) 
Heumen, 11 88. (R. 7.) 
Hierde, 1335. (N.) 
Hoevelaken, Hovelakm^ 1132. 

(SI.) 
Homoet, 1348. (S. 3.) 
Horsen, 1242. (S. 4. n*. 9.) 
Hulhuizen, 1336. (S. 4. 78.) 
Hurwenen, 1320. (N.) 
Ingen, 131 3. (Rek.) 
Indomik, 1322. (S. 4. n*. 24.) 
Keent, Kyenf^ 1^47* (S. 4. 

n». 10.) 
Keppel, 1200. (B.) 
Kerkwijk, 1321. (N.) 
Kootwijk, 1396. (Rek.) 
Lakemond, 13 13. (Rek.) 
Lanksmeer, Langesmer. 1135. 

(SI.) 
Latmer, 1273. (T.) 
Leeuwen, 1225. (Bint.) 
Lent, II 72. (SL) 
Leur, Lore^ 1322. (S. 4. n^ 23.) 
Leuvenum, Lovenem^ 14' eeuw, 

(B.) 
Lichten voorde , 1312. (N.) 
Lobith, I220. (SI.) 
Loei, 1200. (B.) 
Lunteren, 1334. (N.) 
Maasbommel , 1250. (Ma- 

rienw.) 
Malden, 1247. (S. 4. 48.) 
Manen, 1336. (N.) 
Meteren, 1188. (R. 7. 70.) 



n9 



Middachten , Michdach, 1190. 

(SI.) 
Miste, 1248. (S. I. 399.) • 
Neerbosch, 1389. 
Nergenna, 1340. (N.) 
Netterden, 1242. (L.) 
Nifterik, Nifterka^ 11 17. (SI.) 
Nijbroek, 1328. (N.) 
Nijkerk, 13I4. (N.) 
Nunspeet, 1345. 
Och ten 5 1173. (Mir.) 
Oen, Unen^ 11 76. (B.) 
Oensel, 1335. (N.) 
Oldebroek , HoUenderbroock , 

1320. (N.) 
Oosterwolde, 1340. (N.) 
Pannerden , Pannardar ,1207, 

(Lindeb. p. 73.) 
Paveijen, Paveia^ 1129. (SI.) 
Persingen, 1293. 
Puflijk, II 76. (SI.) ' 

Randwijk, RanwiCj 1299. (S. 

4. n^ 16.) 
Ravenswade, 11 39. (SI.) 
Renooi, Reynoy^ 1265. (B.) 
Rietveld, 11 29. (SI.) 
Rozendaal, 1315. (N.) 
Rumpt, Rumede^ 1148. (SI.) 
Ruurlo, Roderlo^ 1305- (T.) 
Rijssel, Rislo^ 1105. (SI.) 
Scherpenzeel 1229. 
Sinderen, 1235. (S. i. 398.) 
Spankeren, 11 79. (SI.) 
Speulde, 1368. 
Staveren 1290, (N.) 



Steenderen, Stenre^ 1228. (B.) 
Stroe, Strude^ 1368. 
Terborg, Burch ^ 1311* (S. 

I. 360.) 
Tricht, Trijectum^ 11 29 (SI.) 
Twello, 1340. (N.) 
Ubbergen, 1277. (R, A.) 
Ulft, 1327, (R. 7.) 
Voorst, 1222. (B.) 
Vorchten, Forichten^ i fjG. (SI.) 
Vorden, Urdene^ 1121. (SI.) 
Vuren, 1326. (S. 3. 330.) 
Waardenburg, 1310. 
Warnsveld, fVarnesveld^ 11 21. 

(SI.) 
Weel, 1200. (B.) 

Westervoort, i3io.(H. Amh. 

O. i. 185.) 
Weurt, Werthe^ 11 96. (B.) 
Wezop, Wesepe^ 1398. 
* Wichen, 1105. (SI.) 
Wildenborg, 1372. (T.) 
Winterswijk , . JVinethereswic , 

1152. (SI.) 
Wisch, II 59. (SI.) 
Wuesik, 1196. (B.) 
Zeddam, 53^^^A^w, 1246. (Arch. 

Bethl.) 
Zelhem, SeJehem^ 1152. (SI.) 
Zilvolde, Silwolde^ 1200. (B.) 
Zoelen, SouJe^ ii39« j^Sl.) 
Zoelmond, Solemunde^ 1214. 

(SI.) 
Zuilichem, I196. (B.) 



233 



Driel , in de Overbetuwe , 

Triek, ii" of ia"eeaw(B.) 
Echteld, 1178. (SI.) 
Eek, II" of 12' eeuw. (B.) 
Ede, Edkey 1225. (K.) 
Eepe, II 76. (SI.) 
Eibergen, Ecberge, 1188. (R- 

7. 64.) 
Elbui^, 1291. (M.) 
Ellekom, ElUnchem, 1 ifj (SI.) 
Elspeet, 1227. (B.) 
Enghuizen, 1240. (T.) 
Enspijk, Inspihc, 1129. (Cart. 

Marienweerd.) 
Essen, 1334. (N.) 
Esc, 1316. 
Etten, 1 105. (SI.) 
Ewijk, II 96. (B.) 
Everdingen, 12^4. (B.) 
Garderen, 1274. (Reg. E. L. 

34- R-. A.) 
Geesceren, 1188. (R. 7. 66.) 
Gellicum, 1354. (Dodt Arch. 

I. bl. 21.) 
Genderingen, 1274. C^^Ë- 

EL. 34.) 
Gooi, Goye^ 1200. (B.) 
Golberdingen , 1269. (Macth. 

Fund. eccl. p. 600.) 
Gorsel, 1340. TN.) 
Groenio, 1188. (R. 7. 65.) 
Hal, 1340. (N.) 
Halderen, ii83. (R. 7. r^-J 
Harderwijk, 1230. (B.) 
Heelsem, 1309. (Arch 
Heerde, 1340. (N.) 
Hees, 1271. (dipl. 



Hemmen, 1188. (R. 7. ?( 
Hengelo, 1152. (SI.) 
Hemen, 1183. (S. 4. 104, 
Heieren, 1232. (T.) 
Heumen, 1188. (R. 7.) 
Hierde, 1335. (N.) 
Hoevelaken, Hovelake», 13 

(SI.) 
Homoet, 1348. (S. 3.) 
Horsen, 1242. (S. 4. n'. 
Hulhuizen, 1336. (S. 4. ; 
Hurwenen, 1320. (N.) 
Ingen, 1313. (Rek.) 
Indornik, 1322. (S. 4. n*. ! 
Keent, Kyent, 1247. (S. 

n". 10.) 
Keppel, 1200. (B.) 
Kerkwijk, 1321. (N.) 
Kootwijk, 1396. (Refc.) 
Lakemond, 1313. (BjAJ^ 
Lanksmeer, Langesmer. i 

(SI.) 
Larmer, 1273. (T.) 
Leeuwen, 1225. (Bint.) 
Lent, 1172. (SI.) 
Leur, Lore, 1322. (S, 4. n". 
Leuvenum, ZöWOTOT, 14* o 

(B.) 
Lichtegwi^y ..jii. (N. 
Lobi 




241 



Drei, omstr. 1120, (O.) 
Dubbelmonde , Duplamunde^ 

1105. (O.) 
Durgerdam , Tdoringherdam , 

1344. (Rek. Amst.) 
Duivenvoorde, 1226. (O,) 
Edam, Tedamme^ I339- (R« A.) 
Eertswoude , Edaertswoude , 

13 19. (M.) 
Elshout, 1365. (M.) 
Endegeest, 1375. (R. A.) 
Enigenburg, 1288. (M.) 
Enkhuizen, 131 !• (Rek.) 
Ettershem, Ettersem^ i^77- 

(O.) 
Geervliet, iifj (O.) 
Geestmanambacht , 13 19. (M.) 
Gelkenes, 128 i. (O.) 
Giessendam, Gisendam, ia3i« 

(O.) 

Giessenmonde , 1198 (dipL 

ined.) 1252. (O.) 
Gnephoek , Gnepwich , 1233. 

(O.) 

Goeree, Goeder eede^ I3iö. 

(R. AO 
Gommerskerspel, 131 1. (Rek.) 
Gorinchem, 1224. (O.) 
Gouda, 1143. (O.) 
Gouderak, 1274. (O.) 
Goudriaan, 1260. (O.) 
Graft, voor 1120. (O.) 
*sGravenhage,.öiï^^ï, 1242. (O.) 
*s Gravezande, 1200. (O.) 
Groet, Grothem^ 1^30. (O.) 
Grootebroek 1311. (Rek.) 



Grosthuizen , Groetoysthusen , 

1352. (R. A.) 
Grijsorde, 1284. (O.) 
Gybeland , Ghibenlant , 1325. 

(M.) 
}i2L2iStrecht^ Havekesdreht^ 1108. 

co.) 

Hagestein, 1330. (M.) 
Hardinxveld , Herdingfelde^ 

1105. (O.) 
Harenkarspel, 13 16. (R. A.) 
Hazerswoude, Haeswaerdwoude^ 

1280. (O.) 
Heen vliet, 1253. (O.) 
Heer Huigenwaard, V Heren 

Hughencoegh ^ I3i9« (M.) 
Heer Jansdam, 1340. (M.) 
Heinenoord , Heynekensorde , 

131Ï. (M.) 
Hekelingen, 1307. (R. A.) 
Helsdingen, 1352. (M.) 
Heivoet, 1220. (O.) 
Hem, 131 1. (Rek.) 
Henric Idenambacht , 1 340. 

CM.) 
Hensbroek, Heymbroek^ omstr. 

1120. (O.) 

Heukelum , Hokelhem , 1 269. 

co.) 

Hillegersberg , Hildegerberge , 

1269. (O.) 
Hillegom , HijUingen , 1 248. 

(O.) 
Hilversum, Hilferssom^ i344» 

(Rek. Amst.) 
Hodenpijl, 1260. (O.) 
Hofwegen, 1359. (R. A.) 

i6 



14^ 



Holij 5 Hoeyleda^ 1387. (R. A.) 
Hoogkarspel, 131 1. (Rek,) 
Hoogmade, 1357. (R. A.) 
Hoogwoude , Hoechoutwoude , 

ia88. (M.) 
Hoorn, 131 1? (Rek.) 
Hjrpolitushoef, Ypohhove^ i32o, 

(M.) 
Jisp, Ghispe^ 1328, (M.) 
de Kaag, 1338. (M.) 
Kalslagen, 1364. (M.) 
Capelle op den IJssel, 1350, 

(M.) 
Karnisse, 13 12. (M.) 
Kathendrecht, 1199. (O.) 
Katwoude, 1310. (M.) 
Katwijk binnen, 1230. (O.) 
Katwijk aan zee, 1388. (M.) 
Ketel of Hargen, omstr, 12 16. 

(O.) 
Koedijk, 1323. (M.) 
Korendijk, 1246. (O.) 
Korthoef, Curtenhoven, 1235, 
Koudekerk, 1213, (O.) 
Krimpen op den IJssel, 1276. 

(O.) 

Krabbendam, 1377. (Huisz. L. 

a. 134 O 

Kralingen, 1250. (O.) 
Krommenie, 1292/ (O.) 
Kudelstaart, 1252, (O.) 
Kijfhoek, 1397. (R. A.) 
Lambertschagen , Lambrechts^ 

coech^ 131 !• (Rek.) 
Langendijk, 1309. (M.) 
Langerak, 1277, (O.) 
Laren, 1347. (Rek. Amstell.) 



Leerdam, 1265. (B.) 
Leiderdorp, Leitherdorp^ vóór 

1161. (O.) 
Lekkerkerk, 1325. (R. A.) 
Lekkerland, 1365. (M.) 
Leksmond, 1281. (O.) 
Lier, 1202. (O.) 
Liesveld, 1277. (O.) 
Lis, 1182. (Chron. Egmund.) 
Loosduinen , 1 1 86. (Chron. 

Egmund.) 
Lutjebroek, Luteke broeke^ 1 3 1 1 . 

(Rek.) 
Maassluis , Maselandersluse , 

1367- 
Mathenes, 1250. (O.) 

Meerkerk, 1266. (O.) 

Merwede, 1277. (M.) 

Midly, Middella^ 1277. (Aanh. 

K. O.) 
Mid woude , Miderwoudt , 1 3 1 1 • 

(Rek.) 
Molenaarsgraaf, 1320. (M.) 
Monnikendam , 1 3 1 6. (Rek.) 
Monster, Monasterium^ 1156. 

(O.) 
Moordrecht, 1250. (O.) 
Muiderberg, 1296. (Melis 

Stoke.) 
Mijnden, 1285. (Ms. Nob.) 
Naaldwijk, Nadlwic^ 1 1 56. (O.) 
Naarden, Nerden^ 1321. (M.) 
Naters, Natairs^ 1360. (R. A.) 
Nek, 1347. (R. A.) 
Niedorp, 1288. (O.) 
Nieuwe Niedorp, 1288. (O.) 
Nieuwbokswoude, 131 1 (Rek.) 



^43 



Nieuwerkerk aan den IJssel, 

1316. (Rek,) 
Nieuwkoop, i33i« (M.) 
Nieuwpoort, 1321. (R. A.) 
Nieuwveen, 13 16. (M.) 
NoordeloQs, lapo. (R. A.) 
Noorde, 137a. (Ms.) 
Noordwijkerhout , Noirtich in 

den houte^ 1320. (M.) 
Nootdorp, 1303. (Arch. Utr.) 
Obdam, omstr. 11 20. (O.) 
Oosterblokker, 131 1. (Rek.) 
Oosterleek, 131 1. (Rek.) 
Oosterwijk, 1269. (O.) 
Oostvoorn, 1248. (O.) 
Oostwoud, 131 1. (Rek.) 
Opmeer, 131 1. (Rek.) 
Oterleek, Outerleek^ omstr. 

II 20. (O.) 
Otteland, 1352. (R. A.) 
Ouddorp, 1338. (M.) 
Oudebokswoude of Hauwert, 

131 1. (Rek.) 
Ouderkerk aan den Amstel, 

1306. (Rek.) 
Ouderkerk aan den IJssel, 1287 ? 

(O.) 

Oudehoom, 1355. (Alkemade.) 
Oudkerspel, 1288. (M.) 
Oudshoorn, 1301. (M.) 
Oudewater, 1239. (O.) 
O vermeer, 1384. (R. A.) 
Papendrecht, 1105. (O.) 
Papswoude,Pöpmw'ö/rf^, 121 2. 

(O.) 
Pendrecht, 1168. (O.) 
Pernis, 1250. (O.) 



Poeldijk, Pul, 1T98. (O.) 
Polien, 1244. (O.) 
Portugaal , Porteghale , 1 305. 

(R. A.) 
Purmerend, 1333. (R. A.) 
Puttershoek, 1295. (R. A.) 
Pijnakker, 1222. (O.) 
Raaphorst, 1225. (O.) 
Randenburg, 1321. (M.) 
Ransdorp, Randorp^ I3^3« 

(R. A.) 
Rewijk, 1306. (M.) 
Ridderkerk , Riederkercke ? 

1291. (O.) 
Rietwijk, 1248. (O.) 
Rodenrijs , Rodanrisa , 1156. 

(oo 

Rokkanje , Rochange , 1 220. 

(O.) 
Roon, Roeden^ 1299. (R. A.) 
Rotterdam, 1298? (M.) 
Ruiven, 1199. (O.) 
Ruibroek, 1299. (M.) 

Rijp 9 1393- (R- A.) 

Rijsoord, 1336. (R. A.) 
Rijswijk, 1200. (O.) 
Schardam, 13 19. (M.) 
Scharwoude, 1288. (O.) 
Schellinkhout , 1311. (Rek.) 
Schellingwoude , 1275. (O.) 
Schaluinen, Scalunen^ 1 220. (O.) 
Scheveningen , Sceveninghe , 

1302. (Rek. Egm.) 
Schiedam, 1264. (O.) 
Schoonderlo, 1249. (O.) 
Schoonhoven, 1247. (O.) 
Simonshaven, 1362. (R. A.) 



M4 



Slingeland, 1263. (O.) 
Sluipwijk, Slupyc^ 1320 (R. A.) 
Sommelsdijk , 1345. (M.) 
Spaland, 13 16. (R. A.) 
Spanbroek, omstr. 11 20. (O.) 
Sparendam, 1253. (O.) 
Spykenes, 1235. (O.) 
Stad aan het Haringvliet, 1359. 
Stolkwijk, Stolwijk^ 1320 (R. 

A.) 
Streefkerk, 1280, (O.) 

Strevelshoek , 1340. (M.) 

Strijen, 1280. (O.) 

Strijenmonde, 1241. (O,) 

Sybekarspel , Zyboudkerspel ^ 

131 1. (Rek,) 
Teilingen, 1162. (O.) 
Tetrode of O ver veen, 1 3 2 1 (M.) 
Twisk, Twist ^ 131 1. (Rek.)^ 
Tiezelijnswaard , Tyesselins- 

waert^ 1282. (O.) 
Uitgeest, 1162. (O.) 
Urshem, Ureshem^ omstr. 1120, 

(O.) 

Valkoog , Vaikenoghe , 1334. 

(MO 
Veenhuizen, 13 19. (M.) 

Vekhoek, 1332. (M.) 

Voshol, 1269. (O.) 

Vriezekoop, 1275. CO.) 

Vromade , Vronemade , 1320. 

(R. A.) 
Vianen, 1272. (Matth. Fund. 

eccl. p. 594), Heekloet ^ 1269. 

(M.) 
Waddingsveen , 1233. (O.) 
Warder, Werder^ '^'^11 • (O.) 



Wannenhuizen , Wermerhuis , 

1288. (O.) 
Warvershoef , 1 3 1 1 . . (Rek.) 
Wassenaar, 1200. (O.) 
Wateringen, Weteringhe^ 1263. 

(O.) 
Watweide, omstr. 1120. C^O 
Weesp, 1131. (H.) 
Werkendam, 1241. (O.) 
Westerblokker, Westerblocwere 

1288. (O.) 
Westwoude, 131 1. (Rek.) 
Wieldrecht, 121 3. (O.) 
Winkel, 1288. (O.) 
Woerden, 1131. (H.) 
Woubrugge, Woutbroeke^ 125a. 

(oo 

het Woud, fVold^ 1200. (O.) 

Wijdenes, (Rek.) 1282. (O.)" 

Wijk aan zee, 1398. (Schw.) 
WijngaarHpn to«o rn^ 

Zaandam 

(MO 
Zandpoort, 1390. (R. A.) 

Zandvoort, 1353. (Orig.R. A.) 

1316. (Rek.) 

Zegwaard, 1280. (O.) 

Zevenhoven, 13 16. (Rek.) 

Zevenhuizen, 1281. (O.) 

Zoetermeer, 1280. (O.) 

Zoeterwoude, Soterwold^ 1205. 

(OO 

Zouteveen, 1282. (O.) 
Zuiderwoude, 1352. (R. A.) 
Zunderdorp, 1393. (R. A.) 
Zwaag, Suaech^ 1319- (M.) 
Zwartewaal, 1332. (M.) 



Wijk aan zee, 1398. (Schw.) 
Wijngaarden, 1283. (O.) 
Zaandam , Zagherdam ? 1 3 1 9. 
(MO 



^45 
Zeeland. 

Bronnen: van Mieris, (M.)? Kluit, (K.)? Warnkönig, 
Flandr. Staats- und Rechts gesch.^ (W.) 



Aardenburg, laoi. (K.)? vroe- 
ger Rodanburg. 
den Agger, 1187. (K,) 
S. Anna ter Muiden, Muda^ 

1241. (K.) 
AUartskerke , 1246. (O.) 
Arnemuiden, 1217. (O.) 
Axel, 1108. (Heda.) 
Baarland, 1295. (M.) 
Baarsdorp, 1278. (O.) 
Bakendorp, Badickedorp^ i^PS- 

(MO 
Biervliet, 11 83. (W.) 

Bieselingen, 1246, (O.) 
Biggenkerke, 1247. (O.) 
Bommenede, Bomna^ 1204. (O.) 
Boudinskerke, Ecclesia Bald- 

wini^ 1^47. (O.) . 
Bridorp, 1285. (O.) 
Brigdamme, 1197? C^O 
Brouwershaven, 1321. (M.) 
Burg, 1222. (O.) 
Buttinge, 1250. (O.) 
Domburg, 1223. (O,) 
Dryschor, Dreeskiere^ 1206. 

(O.) 

Duivendijke, 1274. (E. L. 34. 

R. A.) 
Elkerzee, Hilchersee^ Elegaer- 

see^ 1274. (E. L. 34.) 
EUemeet, Ellimed^ 1^35. (O.) 
EUewoutsdijk , Elewoldesdike , 

121 6, (O.) 



Everinge, 1289. (O.) 
Eversdijk, Everdersdike ^ 1247. 

(O.) 
Gapinge, 12 16. (O.) 

Geerlofsdijk , Gerolfdijc^ 1282. 

(O.) 

Groede , 1 1 3 3. (Dresselhuis 

Aardenburg.) 
Grijpskerke, 1247. (O.) 
Haamstede, 1226. (O.) 
Heer Arntskerke, 1341. (M.) 
Hontenisse, 1252. (O.) 
Hulst, 1108. (Heda.) 
Kapelle in Z. Beveland, 1248. 

(O.) 
Cats, 1209. (O.) 
Kattendijke, 1220. (O.) 
Kerkwerve, 131 3. (M.) 
Klaaskinderkerke , Claeyskyn- 

dernieuwelant ^ 1285. (O.) 
Kleverskerke , Clauwerskercke , 

1251. (O.) 
Kloetingen , Clotingen , 1216, 

(O.) 
Cortgene, Cortkeen^ 1247 (O.) 
Koudekerke op Walcheren , 

1198. (O.) 
Koudekerke op Schouwen, 

131 3. (M.) 
Krabbendijke , 1187. (O.) 
Kruiningen, 1203. (O.) 
Maalstede. 1246. (O.) 
S. Martensdijk, 1310. (R,A.) 



2^6 



Meliskerke, Meiloskerke^ 1240. 

(O.) 
Middelburg, 1153. (O.) 
Moermond, 1350. (M.) 
Monster op Borselen, 1343. 

CM.) 
Nieuwkapelle , 1386. 
Nisse, Gervarsnesse^ 1209. (O.) 
Noordgouwe, 1304. (M.) 
Norddijk, 1261. (O.) 
Oostkappel, iao8. (O.) 
Oudelande, 1295. (M.) 
Ouderkerk, 13 12. (M.) 
Poortvliet, 1200. (O.) 
Popkensburg , Poppekinborch , 

1,290. (O.) 
Poppendamme , 1247. (O.) 
Renesse, Rienesse^ i^53« (O.) 
Reimers waal , 1214. (O.) 
Rilland, ü/7^»/, 1284. (O.) 
Sabbinge, 1209. (O.) 
Scherpenisse, Scarpenesse^ 1206. 

CO.) 

Schore, 1252. (O.) 
Sinoutskerke , 1209. (O.) 
Sluis, Lumminsvliet ^ I2i93« (K.) 



Stavenisse, 1206. (O.) 
Tholen, Tholne^ 1291. (O.) 
Valkenisse, 1253. (O.) 
Veere, 1250. (K.) 
Vlake, 1246. (O.) 
Vlissingen, 1247. (O.) 
Voortrappen, Vortrappe ^ 1^^$. 

CM.) 
Welle, 1209. CO.) 
Wemeldingen , Wtmeldingen , 

1^33- CO.) 
Westkappel, 1223. CO.) 
Westkerke, 13 16. CM.) 
Wissekerke, 1230. CO.) 
Wissekerke op N. Beveland, 

1337. CM.) 
Wolfaartsdijk , fFolfgersdike , 

1105. CO.) 
Yerseke, 1233. CO.) 
Zaamslag, 1242. CW.) 
Zandijk, 1214. (K.^ 
Zierikzee ,- Syrtcseporch , 1 220. 

CO.) 

Zoutelande, i25f. CK.) 
Zouburg, H98. CO.) 
Zuidland, 131 3. CM.) 



Utrecht. 



- Bronnen, Heda, de episcopis Trajectinis CH.)? van Mieris 
CM.), Bondam, C^O? Kluit C^O? de werken van Matthaeus 
CMs.), Dodt, Archief (Ji^^ en eenige anderen. 



Achterveld, 1288. CD.) 
Achthoven, 1375. CM.) 
Amerongen, Amerungon^ 11 27. 
(B.) 



Baam, 1306. CRek. Amst.) 
Benschop, 1293. CDO 
Beverweerd, 1296. CMs. de 

J- gl- P- 343O 



H7 



Breukelen , Broclede., 1216. 

(O.) 

Bunschoten, 1300. (van Bem- 
mel, Beschr. van Amersf. 2. 

n". 30 
Doorn, Thornen^ 1127. (B.) 

Driebergen, i393.(Nass.Arch.) 

Eembrug, 1300. (van Bemmel, 

2, n^. 2.) 
Eemnes, i^6^. (Lib. rub. foL 

50 te Utr. 
Eiteren, 1122. (Lacomblet.) 
Emminclare, 1253. (Ms, Amerf, 

198.) 
Galencop, 1295. (Ms. dej.gl.) 
Gerverscop, 1386? (H.) 
Gein, Gana^ 1200, (H.) 
Goy, 1253. (Ms. Amersf. p. 

198.) 
de Haar, 1364. (Ms. Fund. p. 

528.) 
Hardenbroek, 1333. (Nijhoff.) 
Harmeien, 1270. (Ms. dej.gl. 

p. 172.) 
Heemstede, 1309. 
Heeswijk, 1204. (Bondam). 
HckendoTTp^Hedekendoerp^ i3S7» 

(D.) 

Hoencoop, 1300. (M.) 

Honswijk,*i33i. (M.) 
Hoogeland, 1205. (K.) 
Jaarsveld, 1321. (M.) 
Jutfaas, Judefax^ 1165. (M.) 
Kabauw, Kabau^ i^54« (O.) 
Kamerijk , Kamerka ,1131. (H.) 
Keulhorst, Colhurst^ 1^53- (Ms. 
Amersf. p. 198). 



Kokkengen, 1326. (R. A.) 
Kooten, 1127. (B.) 
Langbroek, Langebroic^ 1289. 

(H.) 1245, (God Neerl. IV. 

2.) 
Leersum, Larshem^ 1279. (B.) 
Linschoten, Lindescot^ ii3i. 

(HO 

Loenersloot, 11 56. (B.) 

Lokhorst, 1247. (B.) 
Loosdrecht, 1306. (Rek.) 
Lopik, Lobeke^ HSS- (OO 
Maarseveen, 1269. (K.) 
Meern, Marne^ 1304- (Ms. J. 

gl. p. 432.) 
Montfoort, 1204. (B.) 
Nichtevecht, 1306. (Rek. 

Amst.) 
Nijenrode, 1304. (M.) 
Oudegein, Aldengheyne^ 121 7. 

(K.) 
Polsbroek , Pulsebroch , 1 1 5 5. 

(O.) 

Portengen, Bertengen^ 13^0- 

(Lib. rub. t. 27.) 
Replikerweerd , 1217. (K.) 
Reijerskop, Reinaertscope^ i3^3» 

CM.) 
Ruwiel, 1240. (Meerman 4. 

n^ 2.) 
Schalkwijk, 1165. (B.) 
Schonauwen, i248.(Marienw.) 
Sterkenburg, 1349. (D. i.) 
Tekkop , Tekencoep , 1 3 3 5 (D.) 
Themaat, 1259. (D.) 
Tienhoven, 128 1. (O.) 
Vinkeveen, 1342. (R. A.) 



a48 



Vleuten, Fluten^ 1235. (B.) 
Vreeland, 1260. (H.) 
Vreeswijk, 1217. (K.) 
•tWaal, fFale^ 1288. (D.) 
Waveren, 1268. (O.) 
Wa ver veen , 1336. (Kerk. 

Oudh.) 
Westbroek, 131 7. (Aanh.Kerk. 

O. 311.) 



Wierse, fVerse^ 1217. (K.) 
Wiltenborch, 1169. CD.) 
Woudenberg, 1299. (van Spaen 

4. n^ 16.) 
Wulven, Wulvenne^ 1196 (Ms. 

de J. gl. p. 383O 
IJsselstein, 1279. (D.) 
Zegveld, 13 10. (D.) 
Ze vender, 1320. (DO 



Overijssel. 

ik 

Bronnen: Dumbar, Analecta CAn.), en Kerkel. en wereIdU 
Deventer (Dev.), Racer, Overijsselsche Gedenkstukken^ C^^O? 
Lindebom, Hist. episc. Dav^ntr. (Li.) 5 Jungius, Hist. comit. 
Benthemensis (J.), van Hattum, Geschied, van Zwolle (v. H.), 
Driessen, Monum. Groningana (Dr.), voorts Matthaeus (Ms.), 
Dodt (D.), en eenige andere werken. 



Ane, 1328. (R. 6. 294.) 
Anewede, 1328. (R. ib.) 
Avereest, Resten^ 1^63. (Dr.) 
Bathmen,i3i9.(Arch.Overijss.) 
Beerse, 1328. (Heda.) 
Dalfsen, 1233. (v. H. 1. 126.) 
Diepenheim, H05. (B.) 
Eese, 1336. (An. 2. 264.) 
Enschede, Aneschedhe^ 11 18. 

(Li. 195.) 
Enter, 11 88. (R. 7. 65.) 
Espelo, 1188. (R. 7. 64.) 
Genemuiden, 1275. (R. 6. 54.) 
Grafhorst, 1277. (R.) 
Gramsbergen, 1387. (R. 7. 245.) 
Grimbergen, 1323. Q.) 
Haaksbergen , Hockesberghe , 
1188. (R. 7. 66.^ 



Hardenberg, Nienstede^ 1240 

en 1233. (Li. p. 265 en 73.) 

Hasselt, 1255. (Arch. Overijss.) 

Heemze, Heymisi^ 1240, (Li. 

P- 730 
Heine, 1357. (Dodt L) 

Hellendoom, 1274. (E. L. 34.) 

Hengelo, 1369. (Niesert munst. 

Beitr. 2. 128.) 
Herkelo, 1309. (Li. 301.) 
Hoenlo, Honloe^ i^33- (▼• H. 

L 126.) 
Ittèrsum, Ittersen marka ^ i^io-j . 

(Li. 72.) 
Kampen, 1236. (Li. 266.) 
Kamperveen, 1277. (R.) 
Kolmschate, Colmescate^ ia3o« 

(DeVé 2é fLi70 



H9 



Kuinder, Gunere^ 1 1 1 8. (Li 196.) 
Laar, 1217. (Dr.) 
Leussen, 1328. (R, 6. 291.) 
Losser, 1352. (R. 6,) 
Markelo, 11 88. (R, 7. 65.) 
Mastenbroek, 1277. (R.2. 194.) 
Ootmarsum, Oetmerzen^ 12 16. 

(Arch. Almelo.) 
Ommen, Umme^ ii33- (RO 
Pekkendam, 11 88. (R.) 
Raalte, 1123. (B.) 
Ramele, RamJo^ 1169. (Dr.) 
Randerzijl, Randerziele ^ 1240. 

CB.) 
Rechteren, 1315. (R. 7.234.) 
Rouveen, i327.(Arch.Overijs.) 
Ruitenberg, 1322. (Arch. 

Overijss.) 
Rijssen, Risnen^ 11 88. (R. 7. 

65.) 
Saasveld, Satersloo^ 1145.(6.) 

Staphorst, 121 7. (Dr.) 

Steenwijk, 1141. (Dr.) 



Stokkum, 1188. (R. 7.) 
Twickel, 1272? Tueclo. (K.y* 

77-) 
Tubbergen, Tubberg^ 131a. 

00 

Voorst, 1190. (B.) 
Voorsterbroek, 1169. (Dev. a. 

aisO 
Wanneperveen, Wanepe^ 1210. 

(Dr.) 
Weleveld, 1312. (J.) 
Weerselo, ii||. TVerslo. (B.) 
Wezepe, fVesope^ 1^30. (Li. 

88.) 
Wilsum, 1213. (R. 2. 187.) 
Wijhe, 1336. (Dev. 2. 68.) 
Yhorst, Ywehorst^ 1292. (Ma- 

gnin. kl. in Drenthe, bl. 126.) 
IJsselham, 13 13. (van Mieris.) 
IJsselmuiden , Islemuthen , 1 133« 

(R. 2. 200.) 
Zalk, Santlike^ 12113. (R, 2. 

187.) 



Friesland. 

Bronnen : Schwartzenberg, Charterboek van Friesland (Schw.) , 
Driessen , Monum. Groningana (Dr.) , Dumbar , Deventer (Dev.), 
en eenige andere werken. 



Aalsum, 1399. (Dr.) 
Abbingwier, Abingwer^ 13 79» 

(Schw.) 
Achlum, 1399. (Dr.) 
Akkrum, 1389. (Schw.) 
Allingwier , 1 379. (Schw.) 
Almenum, 1326. (Schw.) 



Anjum , Aynghim , 1389. 

(Schw.) 
Backenveen, 1233. (Li. 264.) 
Bergum,. 1338. (Schw.) 
Blesdijk, 1399. (Schw.) 
Dronrijp, 1399. (Dr.) 
Eekmarijp, Achmaripe^ 1389. 

(Schw.) 

17 



4SÖ 



Ëxmorro, Êxmara, 1379. 

(Schw.) 

Fer woude . Forwalda , 1379. 

(Schw.) 

Franeker , Fomacker , 1 290. 

(Schw.) 
Gaast, 1379. (Schw.) 
Gooingarijp, Gohimriip^ 1389. 

(Schw.) 
Hallum, 1398. (Dr.) 
Harich, 1290. (Schw.) 
Harlingen, 1317. (Schw.) 
Hemelum , Hemletn , 1 290. 

(Schw.) 
Herbajum, 1399. (Dr.) 
Higtu'm, 1399. (Dr.) 
Hitsum, 1399. (Dr.) 
Holtpade, 1320. (R. A.) 
Holtwolde, 1320. (R. A.) 
Idzegahuizen , 1379. (Schw.) 
ter Idzert, 1399.. (Dr.) 
Ipekolsga, Ipekeldekerke^ 1132. 

(Schw.) 
Imsum, 1399. (Dr.) 
Kimswerd, 1399. (Dr.) 
Kooten, 1390. (Schw.) 
Laaxum , Laxnum , 1 1 32. 

(Schw.) 
Langweer, 1399. (Dr.) 
Lemmer, 1309, (van Mieris.) 
Makkum , Maeckinge , 1379. 

(Schw.) 
Menaldum, Mennelden, 1295. 

de Sittert, bl. 15.) 
Minnertsga, T168. (Schw.) 
Monnikkeburen , 1320. (R. A.) 
Nes, 1389. (Schw.) 



Offingawier, 1328. (Schw.) 
Oldebercoop, 1320. (R. A.) 
Oosterbierum , Eesterberum , 

1354. (Schw.) 
Oosterend, 1378. (Schw.) 
Oosterzee, 113a. (Schw.) 
Oppenhuizen , Opmanhusen , 

1328. (Schw.) 
O udkerk , Aldekerke , 1 1 3 2. 

(Schw.) 
Parrega, 1399. (Dr.) 
Peperga, 1399. (Dr.) 
Pietersbierum, 1399. (Dr.) 
Pingjum, 1399. (Dr.) 
Py aam , Pyanghem , 1 3 79. 

(Schw.) 
Reitsum, Reysim, 1389 (Schw.) 
Roordahuizen , Rorthahusim , 

1389. (Schw.) 
Rottum, 1338. (Schw.) 
Rijperkerk, Ripikerka^ 1389. 

(Schw.) 
Santfirde , Santfoerde , 1 1 32. 

(Schw.) 
Scherpenzeel, 1328. (Heda.) 
Schingen , Scinghnum , 1 1 32. 

(Schw.) 
Schraard , Schradawert , 1379. 
Sixbierum , Sixtebeeren , 1 3 2<i. 
Sloten, Slaet^ i374- 
Sneek, 1296. (Lappen t Hamb. 

Urk. n\ 893.) 
Sonnega, 1399. (Schw.) 
Spangen, 1399. (Schw.) 
Stiens, 1399. (Dr.) 
Surhuizum, Sutherhusum^ 1^23. 

(Emo Chron.) 



«51 



Tzum, I399, (Dr.) 
Tzummarum, 1399. (Dr.) 
Wicrum, Werum^ 1338. 
Wirdum, 1399. (Dr.) 
Witmaarsum, 1399. (Dr.) 
Wolvega, 1399. 
Wons, Woldem^ i374* 



Workum, Woldrlchem^ 1333- 

(M.) 
Wykel, Wicle^ 113a. 
Wynaldum, 1399. (DrO 
Ydaard, Eedawere^ 1392^' 
IJlst, IJlcke^ 13 13. 
Zuichem, 1392, (Schw.) 



Groningen, 

Bronnen: de Sitter, Lijst van Groningsche charters (SO? 
Driessen , Monumenta Groningana (Dr-) 5 Feith , Invent. van het 
Gron. archief (F.) , 'en eenige andere werken. 



Aduwerd, 1250. (S.) 
Aldersum, I3i7, (Halsema St. 

der Ommel, bl. 363.) 
Alinghuizen, 1410. (Dr.) 
Appingadam , 1253. (Menco 

Chron.) 
Bafló, .S^^/ö, laii. (Dr.) 
Bedum, 1223. (Emo Chron.) 
de Breede, 1300. (S.) - 
Broek, Broke^ 1323. (S.) 
Delfzijl, 1303. (S.) 
Doornwerd, 1397. (Dr.) 
Eenrum, 1371. (Dr.) 
Eenum, Enim^ 1317- (Dr.) 
Eexta, 1391. (Dr.) 
Engelbert, jB/;^i&^r^^, 1323. (S.) 
Eppingehuizen, 1390. (S.) 
Esinge, Eesdingum^ 1371- (Dr.) 
E verswolde , Everdeswalda , 

1264. (S.) 
Garmerswolde , Germowolt , 

1287 (Contin.Menc. Chron.) 
Garnwerd, 1382. (S.) 



Garshuizen, Gershusen^ 1283. 

(Cont. Menc.) 
Glimmen , Glemmene , 1 166. 

(Kempius de situ Fris. p. 157.) 
Haren, 1332. (Dr.) 
Harsens , Hersingen , 11 66. 

(Kemp. p., 157.) 
Heiligerlee, 1391. (Dr.) 
Helium, 1282. (Cont. Menc. 

Chron.) 
Helpen, Hekman^ 1309- (F*) 
Hemerswolde , Hemthrawalda , 

130.1. (Dr.) ^ 
Holwierda, Halfwirht^ I344' 

CDr.) 
Hoogkerk, 11 32. (Schw.) 

Hori^huizen, Horahüsum ^ 1344» 

(Dr.) 
Jukwerth , Jukawerth , 1396. 

(Dr.) 
Kantes, Canteze^ 1326. (Dr.) 
Crewerd , Creawerth , 1 396, 



Cropswolde, 1268, (Feith.) 
Liens, Lidense^ 1381. (Dr.) 
Loppersum, Loppeshem^ 121 !• 

(Dr.) 
Maarhuizen , Marahuson ,1211. 

(DrO 
Maarslagt, 1371. (Dn) 
Marum, T332. (S.) 
Marsum, Mersum^ 1344- (Dr.) 
.Meethuizen, 1375. (Dr.) 
Mencingeweer, 1307. (S.) 
Middelbert , 1323. (S.) 
Midwolde in het Oldambt, 

1391. (Dr.) 
Noorddijk, 1332. (Dr.) 
Noordlaren, 1254. (Dr.) 
Noordwolde , Northawalde , 

1385. (Dr.) 
Northorn, 1398. (Dr.) 
Obergum, 1307. (S.) 
Oldeklooster, 1276. (Dr.) 
Onnen, 1332. (Dr.) 
Onstwedda, Unsuede^ i3i6.(Le- 

debur, die münst. gaue s. 26.) 
Oosterwierum , Aaesterwerum , 

13 19. (Dr.) 
Oostwold, 1285. (Dr.) 
Oterdum, 1290. (Cont.Menc.) 
Pietersburen , 1371. (Dr.) 
ten Post, 1385. (Dr.) 
Ranum, 1400. (Dr.) 
Rottum, 121 1. (Dr.) 
Sandeweer, 1358. (S.) 
Sauwert, 1364. (Dr.) 
Scharmer, Skiramere ^ 1231. 

(Emo Chr.) 
Scbeemda, 1391. (Dr.) 



252 



Schildwolde, Skelwalda^ 1224. 

(S.) 
Selwerd, Selewert^ 11 69. (Dr.) 
Sellingen, 1316. (Dr.) 
Sibaldeburen , 1207. (Wilk. v. 

Langewold.) 
Siddeburen, Syerdaberth^ 1385. 

(Dr.) 
Slochteren, J291. (S.) 
Spijk, 1246. (Menco Chron.) 
Stedum, 1246. (Dr.) 
Stitswerd, Stetheswerth^ 1^34* 

(Emo.) 
Tamminga, 1376. (Dr.) 
Tenboer, Bure^ i3oi« (Dr.) 
Termunte, Menterne^ 1224. 

(Emo.) 
Thesinge , Thiasinga closter , 

1283. (Cont. Menc.) 
Tjamsweer, 1306. (v. Mieris.) 
Tuukwerd , 1280. 1 284 ? 

(Cont. Menc.) 
Uithuizen , Uthusum , 1283. 

(Cont. Menc.) 
Ulrum, 1378. (Dr.) 
Usquerd, 1231. (Emo.) 
Vlacht wedde, 13 16. (Dr.) 
Vrieschelo , Vreschenlo , 1 3 1 6. 
Wafhuizen, 1371. (Dr.) 
Wehe, Wee^ i37i« (Dr.) 
Weiwerd, 1306. (v. Mieris.) 
Wedde, 13 16. (Dr.) 

Westerbroek, Broke^ i33^- 

(Dr.) 
Westerlee, 1391;. (Dr.) 
Wierhuizen, Werahuesum^io^'ji. 

(Dr.) 



^53 



Winschoten, 1391. (Dr.) 
Wittewierum, Flor i dus hortus^ 

1276. (Dr.) 
Witwierda, fVtjtwert^ I353- 

(so 

Woltersum, Waltersum^ 1262. 
(Menc.) 



't Zand, Sonde^ 1272. (Menc) 
Zeerijp, Rip^ 1227. (Emo.) 
Zuidbroek, Suthebroke^ 1283. 

(Cont. Menc.) 
Zuidhorn, 1398. (Dr.) 
Zuidwolde , Sudawalda ,1385. 

(DrO 



Drenthe. 



Bronnen, Driessen (Dr.), Magnin, geschied, der besturen in 
Drenthe (B.); dezelfde, de kloosters in Drenthe (KL), en anderen. 



Anderen, 121 7. (Dr.) 
Anen, 1230. (Li. 88.) 
Annen, 1309. (Dr.) 
Anlo, 1166. (Kempiusp. 157.) 
Ansen, 1261. (Dr.) 
Appelsche, Appels^ 1246. (KI. 

Assen, Ascen^ 1286. (B. 2. 59.) 
Beilen, 1206. (Dr.) 
Blijdenstein , Blidenstat^ 1152. 

(Dr.) 
Buinen, Buum QBunin?^ 1141. 

(Dr.) 
Dalen, 1166. (Kempius p. 157.) 
Dickeningen, 1247. (Dr.) 
Die veren, *Devere^ 11 81. (Dr.) 
Donderen, Dunren^ 1276. (B. 

. ^. 38.) 
Duurse, Durse^ i^59* (KI. 190.) 
Dwingelo, 1181. (Dr.) 
Echten, 1181, (Dr.) 
Eekst, Esethe^ 1309- (Dr.) 
Eelde, Elethe^ 1250. (Dr.) 
Eemster, 121 7. (Dr.) 



Eexelo, 1376. (Dr.) 
Gasselte, 1360. (KI. 231.) 
Gees, G/Vj, 1207. (Dr.) 
Gieten, Geten^ 15^23. (Dr.) 
Halen, 1334. (KI. 45.) 
Havelte of Westerhesselt, Hesle^ 

1206. (Dr.) 
Holte, 1207. (Dr.) 
Koekange, Kukange^ 1290. (3. 

2. 116.) 
Coevorden, 1188. Kovordia. 
(Racer 7. 68. In een charter 
van II 59 bij van Mieris, 
is misschien voor Enforde^ 
Cuforde^ te lezen.) 
Leggelo, 1207. (Dr.) 
Lhee, Lede^ 1360. (B. 2. 143.) 
Loon, 1166. (Kempius p. 157.) 
Meppel, 1141. (Dr.) 
Midlaren, 1332. (Dr.) 
Norch, Nürch^ 1206. (Dr.) 
Nyeveen, 1309. (B. i. 125.) 
Odoorn, Oderen^ 1376. (DrO 



^54 



Padhuis, Pathhus^ 1276. B. a. 

370 
Pesse, 1141. (Dr.) 

Peyze, Pezie^ 11 76. (Dr.) 

Roden, 13 13. (Dr.) 

Roderwolde, 1350, (Dn) 

Rolde, Roetloe^ 1304. (Kl.ao8.) 

Rooswinkel, 1386. (Dr.) 

Ruinen, 1141. (Dr.) 

Sleen, Slen^ 11 66. (Kempius 

P- 157.) 
Vake, 121 7. (Dr.) 



Vledder, 1410. (KI. 85.) 
Vries, Vres^ 1301. (KI. 197.) 
Weerciingen, 1327. (Feith.) 
Westerbork,^«rcA, 1206. (Dr.) 
Witten, Wiethen^ 1294. (KI. 

204.) 
Zweelo, Suele^ 1303- (KI. 201.) 
Zuidiaren, 1262. (de Sittert.) 
Zuidwolde, Suthwalda^ ia75« 

(B. 2. 36.) 
Zwinderen, Swinre^ 1276. (B. 

^- 39O 



Nederlandsch Limburg. 



Bronnen: Miraeus (Mir.), Bondam (B.), Nijhoff (N.), 
Lacomblet (L.), Ernst, Hisu du Limbourg. (E.). Public, de 
la société kist. de Limbourg >y (Limb.) 



Amby, 1190. (E.) 
Bingelrade , Bingerode , 1 268. 

(E.) 
Born, Burn^ 1158. (L.) 121 8. 

(Mir. 2. 846.) 
Buggennm ^ Buggenheyen^ 1362. 

(Limb.) 
Bunde, 1223. (Mir. i. 285.) 
Broeksittard, Bruchsitert^ ii44- 

CL.) 
Echt, Hechte^ 1^03. (B.) 

Eisden, 1334. (Limb.) 

Elsloo, 1202. (P.) 

Geleen, 1205. (E.) 

Gronsveld , Grunsele , 1 145. 

(E.) 

Gulpen, Golopia^ 1226. (L.) 

Heer, 1292. (Limb.) 



Heerle, Herle^ ii79- (L.) 
Helden, 11 44. (L.) 
Herkenbosch, 1376. (Mir. 2. 

891.) 
Herten, Hertena^ 11 78. (E.) 
Hoogsittard, Hagsitert^ ii44« 

(LO 
Horn, 1294. (Mir. 2. 832.) 

Houthem, 1157. (Limb.) 

Hulsberg , Hulisbèrga , 1 1 47. 

(E.) 
Itteren, 1237. (E.) 

Jabeek, Jabecke^ ii44- (L.) 
Cadier, 1266. (Inv. Maastr.) 
Kerkrade, Rode^ 1108. (E.) 
Kessel, 1172. (E.) 
Merkelbeek, Meckelbecke^ 1336, 
(E.) 



^55 



Montfort, Munforth^ 1283. (E.) 
Mook, Moldeke^ 1206. (Quix. 

Gesch. von Aachen I. n°. 70.) 
Neer, Nere^ 1203, (Mir. i. 731.) 
Nieuwstad, Nyestat^ 1 3 1 2- (N.) 
Oirsbeek, Orbeka^ 1250. (Mir. 

2. 996.) 
Roermond, 1203. (B.) 
Roosteren, Rufsosteren^ 1243- 

(B.) 
Schimmert, Schinmortera^ 1152. 

(Mir. I. 5370 
Schinnen, Schinna^ 1147. (E.) 



Schinveld, 1180. (L.) 
Simpelveld, 1155. (Chapea- 

ville.) 
Sittard, Sitter^ ii57- (Limb.) 
S walmen , Sualm ,11.. (E.) 
Tegelen, Ti gele ^ 1196. (Bé) 
Ubach, 121 7. (E.) 
Venlo, Venla^ 11 70. (L.) 
Weert, 1306. (Bull.de lacomm. 

d'hist. 1867.) 
Wanssum, Wansem^ i359« (N.) 
Wessem, 13 14. (N.) 
Wittem, Witham? 11 25. (EO 



ia ji ■ • É I ^ 



N 



VERKLARIHC VAK DUISTE&E UlTGASfGCSC YüK SCEDQLLAKDSCBE 



De lumien van plaatsen en personen zgn de oudste gedenk- 
stukken onzer taal; hunne Terklaring kan dus niet onbelang- 
r^k geacht worden, mits die op Taste gronden steune en 
van alle willekeur vrg blgve. Die taak is echter wegens 
onze zeer beperkte kennis der taal, hoogst moeügk. In Duitsch- 
land en Frankrijk 1^ men zich thans ijverig daarop toe, in 
België is mede het een en ander beproefd, schoon niet alcgd 
even gelukkig; hier te lande is nog altijd het hoofdwerk de 
Taalkundige Bijdragen tot de naamsuitgangen van eenige meest 
Nederl. plaatsen^ door Mr. J. Hoeutft, Breda 1816, een 
werk dat met grooten omhaal van geleerdheid weinig resultaten 
levert; sedert is er bgna niets van wetenschappelijk belang 
bijgekomen. 

Ik heb beproefd die gaping hier zooveel mogelijk aan te 
vullen. Mijne opgave is nog onvolledig, en meer dan één 
woord is mij duister gebleven; maar ik heb het niet ontveinsd 
en geene gissingen als zekerheid doen voorkomen. Een ander 
kan misschien meer licht geven; die het kan doe het, hij zal 
er de wetenschap door verpligten, maar men raadplege dan 
vooral de oudste naamsvormen in de charters en toetse de 
echtheid der lezing, anders leidt het tot dwaling. Een aantal 
dezer plaatsnamen zal echter vogreerst wel onverklaarbaar 
blijven, daar hun oorsprong tot in het Romeinsche tijdvak of 
nog hooger opklimt* 



^57 

«Aa. vr. Dit woord schijnt wel water te beteekenen en ver- 
want te zijn met het Goth. ahva^ Lat. aqua; het Oud- 
hoogd. heeft /?, het Middelhoogd. /?Af,^cA. Vergel. Gr aff , 
althochd. Sprachschatz en Ziemann Mittelh. Worterb. 
Vandaar de dorpsnaam Ter Aa. 

Alk. vr. in Alkmaar^ Alkemade ^ hetzelfde als het Oudhoogd. 
alah^ tempel of heiligdom. Zie Graffs Althochd. Sprachsch. 
I. 235. Ook mans- en vrouwennamen zijn hiermede zaam- 
gesteld als Alcwin^ Alahfred en anderen. 

Baar. Een woord van onzekere beteekenis. Graff heeft ^^para 
pars et nomen pagi, nomen villae", bij voorbeeld Folcol- 
teS'para. Bovendien heeft het Oudhoogd. nog een woord 
paro^ gen. parawes^ heilige boom of heilig bosch, A. Sax. 
bearo. Waarschijnlijk komt het eerste bij onze plaatsnamen 
Baar^ Baarlo ^ Baarle in aanmerking; het tweede zou bij 
ons eer Berwe luiden. 

Berd. In Engelbert (oudtijds Engberde')^ Middelbert, Luinje- 
birt, Tjallebirt. De juiste beteekenis is onzeker. In de 
spreekwijs te berde brengen staat het gelijk met boord ^ 
dat is tafel, Deensch bord. Berd beteekent ook plank en 
boord, rand van iets. Misschien kan het laatste bij deze 
plaatsnamen in aanmerking komen, als plaatsen aan den 
boord van het water gebouwd. Er is hiervoor echter 
geen bewijs. 

BiERUM. In Oosterbierum , Sixbierum, (in 1322 Sixtebeeren^ ^ 
Pietersbierum. Een woord van onbekende beteekenis. Kan 
het oorspronkelijk ook hetzelfde zijn als Bern (in 709 
Birnt^ of Born ? De drie genoemde dorpen liggen in Fries- 
land: elders komt deze uitgang niet voor. 

Buren. In Friesland de kom van een dorp of gemeente. Plaats- 
namen zijn Buren in Gelderland (in 77a Buria)^ Burum, 
Monnikeburen , Ausbuur , Sibrandaburen , Pietersburen , 
Sebaldeburen , Siddeburen en anderen. 

Delf. Eene vaart of graft, van het werkw. delven. In Zeeland 
wordt een sloot nog een dulve genoemd. Plaatsnamen Delft, 
Assendelft, Delfzijl.- 

Dingen. Ding, oudtijds thing^ beteekent, zooals bekend is, 

18 



▼oIksver]g»kTuis, ock. g ci cgis^ Jaats, en r amiiir proooL 
Maar in plaaisnamcn ichgnc bcc iecs andcis cc irfnwm te 
geren, want bg dezen is mg nocrit de tk ootmocc en 
meestal komt dingen niet £ng toot, als WemcMii^cn, 
Golberdingen, Ererdingen, Helsdingen, en in de Fol- 
dascbe Imeren Bdltratingen. 

DoKic« Een daister woord. Het Oodhoogd. en MiddfïhoapL 
hebben tune kelder of onderaardscbe weefkamer; ook wonlt 
bet van de bel gebruikt: der tiefcn heUe tunc^ der mkgrmmde 
tune; vandaar misscbien bet adject. tunkel, donker. Ik gis 
dat bet of moeras of woning zal beted^enen. Plaatsnamen 
zgn Donk, Barendonk, Gageldonk, Kalfisdonk, KeUonk, 
Kranendonk, Raamsdonk, Surendonk, en in België Men- 
donk 0^ ^4 yfedmedung^^ Oostdonk, Sprendonk, Haas- 
donk en anderen. 

DoKS, vn Naam van een riviertje bg Leiden, aan welks boord 
het buis Ter Does lag; voorts heeft men de dorpen Op- 
perdoes en Lagerdoes (thans verdronken) in Nooidhcri- 
land, en het klooster Does in Vlaanderen bg Brugge. De 
oude naam van deze allen was Thosa of Those^ zooals in 
een charter van 1083 bij Kluit, waar een der Noord- 
hollandsche dorpen bedoeld wordt, en Thosan in eenen 
brief van 11 87 bij Kluit. De verklaring van het woord 
is moeilijk ; in het Oudhoogd. is diuzen of diozan , strepere 
stridere, waarvian wazardiozo^ cataracta, en daz^ sonitus, 
fragor, bij Graff V. 035 sqq., maar dit zou in het 
Nederl. diëten en doet luiden. Het Oudhoogd. heeft even- 
wel ook een werkw. doson ilare, strepere, dat des noods 
hier in aanmerking komen kan. 

Uoo&N. In Apeldoorn, Hellendöom,IJzendoom, misschien ook 
in Doom en Doornik, beteekent eigenlijk boom, zooals 
nog heden in esdoorn. Misschien is het echter een pluralis 
met de beteekenis van boomgaard, Oudhoogd. apholtra^ 
aphildera^ holuntar. Kili^en heeft appeltere^ mispeltere^ 
holentere enz. Zie ook Hoeufft op Tere. 

Dorp, o. Men leidt gewoonlijk dit woord van terp af, maar 
te onreG;t; het eerste is onzijdig, het laatste vrouwelijk. 



ook zijn op verre na niet alle dorpen op terpen gesticht, 
vooral niet in het bergachtige Duitschland. Het Oudne- 
derl. heeft thorp^ en onze d kan wel uit de th^ maar 
niet uit de / voortkomen. 

Drecht voor Trecht, verbasterd van het Lat. frajectus of 
trajectum en daarom niet aan de letterwisseling onder- 
worpen. Voorbeelden zijn Tricht, Dordrecht, Haastrecht, 
Loosdrecht, Maastricht, Utrecht, allen aan het water 
gelegen. 

Duin. Oorspronkelijk heuvel, hoogte, naderhand op de zand- 
heuvelen langs de kusten toegepast. Zie boven bl. a8. 

ËLST. Elzenboom (misschien ook in plaatsnamen elzenbosch) 
volgens KiLiiEN. Het dorp Eist in de Overbetuwe heet 
in 725 Eliste. — Misschien is dit ook de verklaring van 
den dorpsnaam Aalst in Gelderland , in 814 Halosta genoemd. 

Eng. Dit woord beteekent veld ; zoo zegt men nog de Naarder 
Eng, de Hilversummer Eng. Vandaar Enghuizen, den 
Eng, misschien ook Enkhuizen in Noordholland. 

Ga. Beteekent in Friesland ook een dorp. Zie Wassenberg, 
Bijdr. tot den Fr. tongval^ op h. w. Vandaar een groot 
aantal Friesche plaatsnamen, als Augustinusga, Abbega, 
Finkega (in de n' eeuw Fenkiga)^ Goppinga, Gooijinga, 
S. Jansga, Makkinga en reeds in de 8* eeuw Doccinga. 
Het woord schijnt evenwel oorspronkelijk hetzelfde te 
zijn als go of gouw land. Evenzoo heeft men ook dorps- 
namen die op gouw en land uitgaan. 

Gastel, Gestel. Naar de meening van sommigen be- 
teekent dit woord eene nederzetting of nieuwen aanleg. 
Deze uitgang komt vooral in Noordbraband voor, als. 
Gastel, Gestel. Luiksgestel, S.Michielsgestel, Moergestel. 

Geer. Een driehoekig of schuinloopend stuk land. Het is het 
Middelnederl. gere^ dat volgens Kili^en sinus vestis en in 
het algemeen een schuin stuk van iets beteekende. Van- 
daar heette misschien ook de speer of speerpunt oudtijds 
geer. 

Geest. vr. Hooge zandgrond, in dorpsnamen als Oestgeest, 

Poelgeest, Endegeest, en in den Urrechtschen blaffert. 



Q,6o 

Hus tinges t^ Langongest^ Ostresgest^ Polges t^ en in een 
charter van 1083 bij Kluit terra super gest. In Friesland 
ook gast en gaast ^ waarvan de naam Gaasterland. 

Gein. o. Een woord van onbekende beteekenis. Plaatsnamen, 
het Gein en Oudegein bij Utrecht en het Gein bij Loenen 
en Vreeland, oudtijds Gana^ zoo althans de lezing zuiver 
is. Kan het misschien zooveel als doortogt beteekenen? 

Goor. Eigenlijk slijk, moeras. Het Geurke te Tilburg is eene 
buvirt die lager ligt en slijkeriger is dan het overige. Ki- 
LiiEN verklaart het ^^palus^ heus paludosus^ en ^^limus^ 
^^lutum^ coerium^ Plaatsnamen zijn Goor in Overijssel 
en Goirle bij Tilburg. Zie verder Hoeufft. op het woord. 

Graaf, Graven. Vaart of graft, Hoogd. graben, Kili^n 
heeft: „Graef, graeve. Fovea.^^ Plaatsnamen: Bodegraven, 
Molenaarsgraaf, Bleskensgraaf. 

.Haar, vr. Zooals blijkt uit den eigennaam ter Haar, en dus 
niet hetzelfHe als harg dat mannelijk is. Zevenaar heet in 
1049 Subenhara; Kinderen bij Cleve in 720 Reynaren^ 
misschien zooveel als woning, dus Zevenhuizen. Hoeufft 
en anderen denken ook aan het Nederd. haar^ slijk, vuil, 
mest, in het Angelsaxisch harg^ doch dit kan niet, want 
de Nederlandsche vorm zou herwe (vroeger harawd) 
moeten zijn, zooals ook inderdaad een kleidorp in de 
Betuwe heet. 

Ham. In plaatsnamen, als Drogeham, Blyham, Hambroek, 
Eindhoutham en het huis den Ham bij Vleuten. Het 
schijnt hetzelfde te zijn als inham, boezem of kom. 

Harg. m. Heiligdom , hetzij bosch, altaar of tempel of zelfs 
vroonstad, Oudhoogd. harah; in de Salische wet leest 
men in haraho^ Ysl. haurgr. Nederlandsche plaatsnamen 
hiertoe betrekkelijk zijn Hargen (oudtijds Haragd) Herk, 
Herkenrade , Herkenbosch. 

Hees. Een duister woord, veelvuldig in plaatsnamen , als Hees , 
Broekhees, Fornhese, Maarhees, Maashees, Westerhesi, 
Wolfhees, Hees wijk, Heesbeen. Volgens den Tegenw. 
staat van Utr. a. 357, heet de buurschap Darthuizen in 
zeker oud handschr. Darthese^ ook vindt men Broekhuizen 



201 

en Bruechese, waaruit men zou kunnen opmaken dat het 
huis of woning beteekent. In het Middelhoogd. komt het 
woord als gemeen subst. niet meer voor en evenmin vind 
ik het in het Oudhoogd. of Angelsaxisch. 

Hel. Eene buurschap in het Zutphensche heet Heelweg, in 
8a8 Hellanwich^ d. i. volgens Lkdebur heerweg, heer- 
straat. „De landwehr beneffen dem Helweghe van Werne 
nae Lünen," heet het in eene oorkonde van 154a. Zie 
zijne belangrijke aanteek. daarover in het werkje: das 
Land und Volk der Bructeren^ s. 40. 

Hem, Heim. Woning. Eng. home^ Oudhoogd. heim^ domus ^ 
rus, patria, bij Graff, IV. 946. Vandaar heemstede^ 
heemraad. 

Hengemunde, Heegmünde, vr. Veelvuldig in Geldersche 
stukken der 14' eeuw. Zie Nijhoff, Gedenkw aardt gh. I. 
198 en 238, die het aldaar door heerenveld verklaart. In 
eenen brief van 814 leest men Stillinha (lees Stillinga) 
Hagamundï^ waaruit volgt dat henghemunde verbastering 
is van heegemunde. Ook de plaatsnaam Haecmunde^ Eg- 
mond, schijnt hiertoe te behooren. Haga^ ons haag be- 
teekent sepes^ en mund^ vrouwelijk, is in het Oudhoogd. 
munimen. Voorbeelden bij Graff II. 813, bij wien echter 
hagamundi niet voorkomt. Het schijnt dus oorspronkelijk 
eene omheinde sterkte of eene omheinde plaats die bijzon- 
dere bescherming genoot, te beteekenen. 

HiL, m. Heuvel, hoogte. Zoo Ruigenhil, Piershil. In de om- 
streken van Breda noemt men volgens Hoeufft, de 
hoogten op de akkers, nog hillen. Ook KiLiiEN kent het 
woord in die beteekenis. Angels, en Eng. A///, heuvel. 

HoRN, m. Oorspronkelijk hoek, zooals ook Kili^en het ver- 
klaart, van daar uithoek, buitenbuurt van eene plaats, 
zooals in Hoorn , Uithoorn , Avenhom , Benthorn , Scher- 
merhorn, en in eenen brief van 981 Colitnehornon. 

Horst, vr. Volgens Kili^n*: ^^virgultum^ sylva humiles tan- 
turn frutices proferens^ frutectum^ fruticetum^ senticetumJ** 
Van Hasselt in zijne aanteekeningen verklaart het ook 
praedium. Bij Graff is het sylva ^ frutectum ^ dus bosch. 



262 

boschaadje. Plaatsnamen zijn: Ter Horst, Bronkhorst, 
Nettelhorst, Boukhorst. 

Kappel. Met den toon op de a; verbasterd van Kappelle, 
zooals in Westkappel, S. Janscappel en anderen. 

Kkssel. Verbasterd van castellum. Kessel in Limburg, oud- 
tijds naar men meent castellum Menapiorum^ Cassel in 
Fransch- Vlaanderen , castellum Morinorutn, 

KestereN. Verbasterd van castra. Het dorp Kesteren in Gel- 
derland heet in 815 Castra. Misschien behoort hier ook 
toe Castricum in Noordholland en twee gehuchten Kasto- 
ren in Noordbraband. 

Kogge, Koog. Polder, evenals in het Nederduitsch. Plaats- 
namen : Koog aan de Zaan , de vier Noorderkoggen , 
Koog op Texel. 

Kop, Koop. Plaatsnamen zijn Boskoop, Gerverskop, Heikop 
of Heikoop, Oldeberkoop en anderen. De beteekenis is 
onzeker. Hoeufft wankelt tusschen koopplaats, het 
Zweedsche koping^ en kaphout. Ik waag liefst geene gis- 
sing, doch het komt mij voor, dat zoo het van koopen 
kwam, de vokaal niet kort zou kunnen zijn. 

Laak, Leek. vr. Grensscheiding en daar die hier te lande 
doorgaans door wateren gevormd werden, hebben eenigen 
dezer daarvan hunnen naam ontleend, zoo als de Lek, 
'oudtijds Laca^ en de Laak op de Veluwe; de eerste vormde 
de grens van Friesland. Van daar beteekent het ook om- 
trek en grondgebied: Lonaralaca^ het gebied van Loenen. 
Het Oudhoogd. heeft ook nog een woord lacha^ palus, 
lutosa aqua. Z. Graff II, 100. 

Laar. o. Ook in het meerv. Laren, beteekent woning, huis. 
Het Oudhoogd. heeft A?r, gilari^ mansio, b, v. Gozlar, 
Frideslari. Een dichter diens tijds zegt: 

uuio managfalt gilari 
in himilriche wari. 
hoeveel woningen waren er in het hemelrijk. Zie Graff 
II. 243. Hierom werd het ook bij plaatsnamen dikwijls 
in het meervoud gebezigd even als huizen , bijv. in Noord- 
en Zuid Laren, Zevenhuizen. In de costumen van Deurne 



art. 420 leest men „Item soo wie van binnen dorps met 
opsetten wille henne beesten stouwen in eenlghe laerzn^ 
daer sy niet kommen en moghen, sal den schutter moghen 
schutten.'* Christijn Brah. recht ^ bl. 1301. 

Lede. vr. In Ter Lede, Leerdam of Lederdaui en het oude 
riviertje Hureslede. Het schijnt vaart of waterleiding te be- 
teekenen, in het Oudhoogd. /?///, ductus,5i' J2^r/rf//,aquae- 
ductus. Graff II. 187. Ook KiLiiEN geeft deze verklaring. 

Leek. Z. Laak. 

Lo. o. in het Loo, Eeclo, Boeclo, Elslo, Espelo; oudtijds 
laos^ los^ loch^ als Eresloch, Braclog, doorgaans bij namen 
van wouden of dorpen in woudstreken gelegen , zooals uit 
de boven bl. 97 gegevene voorbeelden blijkt. Het betee- 
kent i^. bosch, bijv. in Eeclo, Espelo, dat is populier- 
bosch, en is dan verwant met het Latijnsche lucus: het 
Oudhoogd. heeft M, /0, lucus, dornloh^ doombosch; deze 
beteekenis is de meest gewone, zoo vindt men dan ook 
in de keur van S. Omer van 11 27 „in nemori quod di- 
citur fo." 2®. plaats, verwant met het Latijnsche locus ; 
van daar het Angels. M, plaats, b. v. gehalgode on hls 
loh^ hij wijdde in zijne plaats. Zie Bosworth, Dict. i. 
V. De plaatsnaam Loenen schijnt hiertoe geene betrekking 
te hebben, en evenmin, zooals sommigen willen, uit Lo- 
veneh zaamgetrokken te zijn. Loenen in de Overbetuwe 
heeft geen veen, maar zware klei. 

Loet. Ook meerv. de Loeten, zooals de naam is van zeker 
gedeelte van het dorp Hazerswoude. Loet in de Duffel 
heet in 891 Lot de. Misschien behoort hiertoe ook Loter- 
veld, de naam van een gedeelte van het dorp Amerongen. 
De grond is op alle deze plaatsen laag, het zou dus mis- 
schien moeras of onvruchtbare grond kunnen beduiden; 
die gissing wordt evenwel door niets anders ondersteund, 
bij Graff II. 192. vindt men ook lot stat ^ asylum, maar 
dit komt mij minder toepasselijk voor; Hoeufft geeft 
het woord niet op. 

Maal, Mal, in Malberg of Malburg, beteekent spraak, 
zamenspraak en dus volksvergadering, (het oude mallum) 



204 

even als heimaal en hagespraak. In Maalstede kan het ook 
van malen, molere afstammen, zoo als men van het dorp 
diens naams in Zeeland beweert. Malden en Malsen (oud- 
tijds Malsna) weet ik niet te verklaren. Malberg komt 
reeds in de Salische wet voor. 

Made vr. in Alkemade, Hoogmade, Vromade, weide en ook 
wel hooiland. Tusschen 's Gravenhage en Delft liggen 
uitgestrekte weilanden V Gravenmaden genoemd. In de 
Fuldasche brieven leest men „tradidit — ip^LTtempratorum^ 
quod lingua nostra djcitur mada^'' — en in een charter 
van 796 bij Bondam: in illa prata quae dicitur (sic) 
BUdgeryngmad^'* dat is Blidgers made. In Noordholland 
is het woord naar ik meen , nog in gebruik , en in Fries- 
land en de Ommelanden zegt men meden ^ mieden. 

Megen. Een oud Gallisch woord, dat ook zoover ik weet, 
niet dan op Gallischen bodem voorkomt; ons Megen en 
Nymegen behooren daartoe. Men heeft dit op verschil- 
lende wijzen verklaard o. a. door water of rivier, maar 
zeer gedwongen; mijns inziens moet het zooveel als stad, 
dorp of heim beteekenen: het wordt doorgaans van ste- 
den of dorpen gebruikt en dikwijls met een Romeinschen 
geslachtsnaam verbonden of ook met het adject. nieuw, 
evenals men dit gewoonlijk bij stedenamen aantreft, maar 
niet bij namen van rivieren. Een stellig bewijs heb ik 
echter nog niet gevonden, zelfs niet in de plaats van 
Plinius Hist. Nat. III. C. 15. 

Muiden, vr. oudtijds Muthon^ Muf ha ^ dat is mond eener 
rivier, plaatsnamen zijn Muiden, Arnemuiden, Genemui- 
den, IJsselmuiden, S. Anna ter Muiden. Het Angelsaxisch 
heeft evenzoo mudh en mudha waarvan het Eng. mouth^ 
Het is oorspronkelijk hetzelfde woord als het vorige; het 
uitvallen der n voor de d is meer eigen aan de noorde- 
lijke Germaansche talen, het Saxisch en Skandinavisch , 
dan aan het Frankisch en de zuidelijken, maar ontbreekt 
daar toch ook niet geheel, en die namen leveren dus 
geen bewijs op van Saxisch en oorsprong, zooals sommigen 
gemeend hebben. 



^6$ 

MuND. Heeft tweederlei beteekenis: i®. mond eener rivier, 
en dan is het woord mann. a®. vesting of sterkte , en in 
dit geval schijnt het vr. te zijn. Het is bij onze plaats- 
namen niet altijd met zekerheid te bepalen, welke beteekenis 
bedoeld is, want meestal passen zij beiden even goed, 
zooals in Leksmond, IJsselmonde, Roermond, alleen in 
Lakemond en Wichmond schijnt de tweede beteekenis te 
gelden, dus grensvesting, en stedevesting of zooals de 
oudste brieven lezen fVidmundi^ Withmundi. 

Monster, o. Hoofdkerk, ook wel klooster. Zoo heeft men 
ook de munster of hoofdkerk te Straatsburg. Van daar de 
plaatsnamen Monster in het Westland (in 1156 Monas^ 
terium)^ Monster op Borselen, Maasmunster, de stad 
Munster en anderen. Bij de Middelnederl. dichters, b. v. 
in den roman van Floris en Blancefleur, komt het woord 
nog in dien zin voor. 

Nes. Het komt mij voor dat dit woord beteekent eene lage 
streek en dat het niet verward moet worden met het 
Eng. ness^ kaap. Meijer Woordenschat^ heeft onder de 
verouderde woorden nes^ waterleegte, zijp; doch dit is 
zeker onjuist. Verschillende dorpen en buurten en zelfs 
eene laag gelegene straat te Amsterdam heeten de Nes, 
verder heeft men Eemnes, Matenes, Renesse, en in 1658 
werden door de grafelijkheid in leen uitgegeven „de 
tienden van de buitenoórden van den Zwijndrechtschen 
waard, vulgo genaamd de nessche van den Zw. waard.** 
Repert. der leenen in Z. HoU. fol. 596^5. 

Ooi, vr. Oorspronkelijk misschien hetzelfde, als ouw (y erg. kooi 
en kouw^ dat is veld; doch het schijnt veelal aan plaat- 
sen toegeëigend, waar weiden waren. Zoo heet zekere 
weidestreek met een dorp bij Nijmegen, de Ooi, zoo ook 
Poederoyen (dat echter oudtijds Podarwic heette) , Wade- 
noyen (oudtijds fVadahem)^ Gansoyen en anderen* 

Peet of Speet, in de dorpsnamen Elspeet en Nunspeet is 

nog onverklaarbaar. 
Praast. Eene plaats over Arnhem en eene by Emmerich 

19 



^66 

Misschien verbasterd van het Latijnsche praesidium of 
iets dergelijks. 

Rak, o. Vaart, graft, nog bij Hooft. Plaatsnamen zijn b. v. 
Gouderak, Houtrak, Langerak, voorts het Volkerak, 
eene voortzetting van het Haringvliet, en het Damrak 
te Amsterdam, zijnde eene gracht die op den Dam aanschiet. 

Rode. Uitgerooide boschgrond, novalia. Oudhoogd. rod^ no- 
vale, bij Graff IL 489. Ten tijde der Romeinen was 
het rauda^ zooals blijkt uit den ouden naam van het dorp 
Zundert, Sandrauda. Plaatsnamen in Nederland zijn Nis- 
telrode, S. Oedenrode, Bingelrode (oudtijds Bingerode^^ 
Wijnandsrade, denkelijk ook Stampray en Venray. In 
Duitschland Gemrode, Wernigerode en anderen. 

Rijp, vr. Plaatsnamen zijn de Rijp in Noordholland, Rijp- 
wetering, Dronrijp, Eekmarijp, Gooyingarijp (oudtijds 
Gohimriip), Hardegarijp, Jarijp, Jortrijp, Zeerijp enz. 
allen in het oude Friesland gelegen. In Groningerland 
dragen de zijwegen voor voetgangers of trottoirs den naam 
van rijp. Vermoedelijk zal het dus de straat aan het wa- 
ter beteekenen, waarlangs de huizen gebouwd zijn en 
welligt af te leiden zijn van het Latijnsche ripa. Verg. 
ook Wassenberg, Bijdr, tot den Frieschen tongval^ o. h. w- 

Schot, Schoten. Plaatsnamen hebben dan het eene dan het 
andere, maar vermoedelijk zal het laatste het meervoud 
van het eerste zijn, zoo Enschot, Baschot (oudtijds Bo- 
banscot), Oirschot, in België Aarschot, Voorschoten (oud- 
tijds Forscate), Winschoten, Linschoten (in 1131 Linde- 
scot), Kolmschate. Het is niet opwaarschijnlijk dat Kilians 
verklaring hier past: „septum, Hbera custodia, locus con- 
clusus," zoodat het een dorp beteekent dat binnen eene 
omheining lag. Het Angels, heeft wel een woord sceat^ 
dat volgens Bosworth regio beteekent^ bijvoorbeeld on 
tham feower sceatum middan-eardes ^ maar dit schijnt eer 
met ons schede (scheiding overeen te komen en behoort 
dus hier niet toe. 

Slacht. Waterleiding, wetering. In eenen brief van 1364 bij 
Driessen, Monum. Gron. p. 246, leest men, locus ad 



„faciendum slachte sive aqueductum." Van hier is het 
Ommelander dorp Maarslacht genoemd, misschien ook 
Slochteren, het Zeeuwsche dorp Zaamslag en zelfs het 
Hollandsche Kalslagen, hoewel men daar des noods ook 
eene andere afleiding van kon voorslaan. 

Spijk. Zooveel als haag, betuining. In Gelderland kent men 
nog de spijkschouwen^ wanneer de dijken behoorlijk met 
stroo of horden tegen het water beschermd moeten zijn. 
Zie Geld. Plakaath. 3. 408 en Sloet in Nijhoffs 
Bijdr. IX. 155. Plaatsnamen zijn Spijk, Enspijk, Doorn- 
spijk (in 796 Thomspic), Spijkenes. 

Steen, o. Oorspronkelijk steenenhuis en van daar slot. Plaats- 
namen zijn IJsselstein, Hagestein, beiden oorspronkelijk 
kasteelen, ook later veel bij namen van landgoederen en 
buitenplaatsen. 

Ter. Boom. Zie Doorn. 

Terp, vr. Vloedheuvel tegen overstroomingen opgeworpen. 
Friesche plaatsnamen zijn Greenterp, Olterterp, Slappeterp, 
Ureterp, Wijnjeterp. 

Til. Kih^n heeft: „ Tille^ Fris. HoU. Pons, ponticulus." In 
die beteekenis is het nog in Friesland en misschien ook 
elders in gebruik. Van daar ook ons duiventil. De plaats- 
naam Tilburg schijnt hier echter niet toe te behooren. 

Trecht. Veer. Zie Drecht. 

Vlaak. Zandplaat, schor, van het adject. vlak. In Zeeland 
heeft men een dorp Vlake. 

Voorde, v. Gewoonlijk beteekent het waadbare plaats en van 
daar overvaart, veer; inzonderheid als tweede lid in 
plaatsnamen, b. v. Amersfoort, Westervoort; nog is het 
woord voorde voor vadum niet geheel in onbruik, maar 
niet altijd past die beteekenis, althans waar geen water 
is, zooals té Duivenvoorde, Voorthuizen. In Montfoort 
schijnt een Latijnsch woord aan te nemen. Hoeufft geeft 
ook de beteekenis weg op en beroept zich op het Oud- 
duitsch en Angelsaxisch , maar bij Graff en Bosworth 
komt die beteekenis niet voor. Verg. ook Waard. 

VooRN. Waarschijnlijk verbasterd van het Latijnsche forum. 



368 

Men heeft net eiland O. en W. Voorn, waar de grond- 
slagen eener verdronkene Romeinsche stad ontdekt zijn^ 
het kasteel Voorn bij Utrecht, waar een Romeinsch castrum 
is opgegraven en Voorburg oudtijds Forenburg^ bij het 
oude Forum Hadriani. De beide eersten heeten in de I2* 
eeuw Forne^ Fornhe. 

Voorst. Bosch, in het Latijn der middeleeuwen forestum^ 
Hoogd. forst. Men heeft Voorst in Overijssel, Voorst bij 
Zutphen en de Vuursche fin de ii' eeuw Furs^ in het 
Sticht van Utrecht. In het Middel-Nederl. was het woord 
foreest veel in gebruik, b. v. in een charter van 1150 bij 
Kluit : „ in silva quae coninces forest dicitur." 

Vroon. o. Wat den heer toebehoort. Plaatsnamen zijn Vro- 
made. Vroonakker, Vroonland enz. Ook het oude Frank 
en Vronanstat. 

^Khi.^ in Gelderland wiel^ beteekent kolk bij eene doorbraak, 
ook naar het schijnt de doorbraak zelve, van daar de 
plaatsnamen Klaaswaal, Zwartewaal. Maar de rivier diens 
naams acht ik van den volksnaam Walen afkomstig: 
Gallicus Rhenus. 

Waard, Weerd, Woerd. Verschillende schrijfwijzen van 
hetzelfde woord , want de a kon onder zekere voorwaarden , 
oudtijds tot e en oe overgaan, zooals Bavo, Buovo, Sta- 
veren en Stouvera, maar en mora, moer. De oudste 
HSS. der 8' en 9* eeuw hebben dan eens u^erd^ dan 
weder wurd^ vurd en zelfs furt^ (b. v. in de Traditiones 
Fuldenses.') In Anskarii vita S. Willehadi, een werk 
der 9" eeuw, vindt men eenQ ph^ts Mid/istan-fadhar-vvrde^ 
thans Misselwaarde genoemd. In Altfridi vita S. Lüd- 
GERi mede in de 9* eeuw, komt eene plaats voor, die in 
de verschillende handschriften, volgens de uitgave van 
Pertz, dus gespeld wordt : Helewirt^ Helewijrd^ Hele- 
guardis^ Heligvvrt^ Haeleweirt^ Heilewort^ Heiligvurdh^ 
Heligwerde^ thans Holwijrde bij Delfzijl. Dit weerd is in 
het Latijn der middeleeuwen insula^ gelijk men uit ver- 
scheidene charters leeren kan, dat is een stuk land met 
sloten of ander water geheel of grootendeels omgeven- 



De beteekenis van begraafplaats die men er in de laatsten 
tijd in gezocht heeft, ligt niet in het woord. 

Wade. Dit woord heeft naar het schijnt, verschillende betee- 
kenissen. i^ eene waadbare plaats, Kilian: ^^wad. J.waede. 
vadum." a^ doorbraak, in welken zin het schijnt voor 
te komen bij van Mieris IL a8o, zoo daar althans de 
lezing zuiver is. Tot eene van beide beteekenissen be- 
hoort de plaatsnaam Ravenswade. 3^. gewaad en misschien 
overdragtelijk bekleeding, beleening, als in Kovelswade. — 
Of Wadenooijen hiertoe behoort is twijfelachtig; Wamel 
schijnt te zijn het loo van de weeme d. i. de pastorij of 
kerkhoeve. 

Weer. Eene weer schijnt eene hoeve of bepaald stuk lands 
te zijn; zoo de weren in de marken waar zij ook wel 
waren heeten; van daar een gewaarde in de mark, iemand 
die zoodanige eigene hoeve in de mark bezit. In het 
Utrechtsche register leest men van y,séptem were ad pis- 
candum; Zwijndrecht komt in de elfde eeuw onder den 
naam Swindrechtwere voor en Westerblokker heette in 
1288 tVesterblocwere. Misschien is het Friesche wier van 
den zelfden oorsprong. 

Wijn. Plaatsnamen zijn Delwijnen, Herwijnen, Sennewijnen, 
(in 850 reeds Sinuinum)^ Aaswijn (oudtijds Asuin). Het 
woord schijnt weide te beteekenen, waarvan in het OHD. 
y^biwine^ depascat." Graff I. 882, van een niet voorko- 
mend werkwoord winjan^ pascere, en die verklaring 
strookt met de gelegenheid dier dorpen : Delwijnen zou 
dan lage weiden, Herwijnen, volksweiden kunnen zijn. 

Wijzend. Men heeft Binnenwijzend en anderen in het Noor- 
derkwartier van Holland. In' eene sententie van den 
Hoogen Raad van 9 Sept. 1598 heet het „eene wijzent 
ofte kadijck;" Mr. G. de Vries in zijn werk de kaart 
van HolL Noorderkwartier bl. 92 verklaart het zoowel 
door sloot als door kade. 

Zate, vr. In de plaatsnamen Avezaat, d. 1. havezate en 
Heusden, in de 8* eeuw Hunsate; het beteekent een hof 
of heemstede. Het woord saté of gesate wordt nog in 



dien zin bij Middel-Nederl. dichterj aangetroffen, b. v, in 
den Seghelijn van Jherusalem en elders. 

Zeel. In Scherpenzeel, Oldenzaal (in de ii' eeuw Aldenselé) 
Oudezeele, Neerockerseel en vele andere in België, Het 
woord schijnt zooveel als kasteel te beteekenen. 

ZuNDERT, vr. Verbasterd van Zandrode^ d. i. een uitgeroeid 
bosch op eenen Zandgrond. Zie hiervoor bl. 122. | 

ZwAAG. Vooral in Friesland en de Ommelanden voorkomend, | 
ook in Noordholland, als Zwaag, Beetsterzwaag , Bom- i 
zwaag, Hornsterzwaag, Kollumerzwaag, Langezwaag, j 
Snikzwaag, Zwaagwesteinde , Oudezwaag. Hoeufft haalt 1 
uit Ihre Gloss. Suio-Goth. het woord swag aan, daar ver- 
tolkt door „locus depressus et vicinia sua humilior" van^ 
het IJsl. sueigia, inclinare. Het Oudhoogd. heeft j^sweiga 
f. vaccaritia, armentarium, buccula." Graff 'VI. 861. 
Derhalve zpoveel als weiland. In een charter van 139a 
bij Driessen Mon. Groning. p. 736 leest men: „Dit 
vorser, gras landes is gheleghen in den Zwaghe bij Alte- 
kama leen, in enen venne van zes grazen." Die zwaag 
was dus eene weidestreek. 

ZwET. Grens, nog in dien zin in de Ommelanden in gebruik; 
van daar werd het even als laak ook van een grondgebied 
gebruikt. Aremerswete en Winnemerswete bij Egmond, 
die in een charter van 1083 voorkomen zijn de omtrek 
of het grondgebied van Arem en Winnem. 

Zwin. o. Kreek tusschen twee banken, in Noordholland nog 
in dien zin gebruikt. Zie Paludanus Oudheidk. Verh, I. 
29. Van daar in de omstreken van Wieringerwaard nog 
het Middelzwin, het Boterzwin en anderen; hiervan is 
ook de latere naam van het Sincfal bij Damme afkomstig. 

Zijdewind, ook Zijtwende, Zijtwendinge. Grens- of ringdijk, 
zijde. In een charter van 1277 bij van Mieris L 389, 
leest men: Wy hebben goet gevonden te setten eenen 
streeck landts ofte ommeganck van eenen dijck, in 't ge- 
meen genaemt Zydewint^ tusschen die wateren van de 
Lecke ende den Donck. — „In eenen brief van 1285, 
bij Driessen p. 47 heet het" aggerem seu obstructionem 



aque, que vulgo Sidwendene dicitur." Zie verder DriesseN 
a. w. bl. 431 5 die de ware beteekenis des woords grondig 
verklaart. 

Zijl. Sluis, in Friesland en de Ommelanden nog in gebruik; 
van daar de plaatsnamen Blokzijl, Delfzijl, Randerzijl, 
Monnikezi}l, Nyezijl, Oldenzijl, Pieterzijl, Kommerzijl. 
In Noordholland wordt het ook wel van een bruggetje 
gebruikt. 

Zijp, vr. Waterloozing, van daar de naam der grenzen van 
het oude Holland, tusschen Maas en Zijp. In eene be- 
kendmaking van burgemeester en kroosheemraden van 
Rijnsburg las ik onlangs dat zij zouden komen schouwen 
de Zijpen of waterloozingen. Kili^en verklaart het cloaca. 



LIJST DER NEDERLANDSCHE HEItTOGEN EN GRAVEN IN 

DIT WERK VERMELD. 



Friesland^ 



Saxen ^ 
Frankenland ^ 



Hertogen. 

tot 719, Radbod. 

734 of 736, POPPO. 
809, N. N. 
968, N. N. 

IOI85 GOZELO. 
1050, GODEFRIDUS. 



Graven. 



Hunusga , 
Fivilga , 



Hugmerchi^ 
Ostraga , 



IVestraga^ 



Texla, 



1057 — 68, ECBERTUS L 
10 . . , GOTAFRIDUS duX. 

1057 68, EcBERTUS L 

1068 90? ECBERTUS II. 

8** eeuw, Deodredus? 
vóór 755, Abba. 

873. Albdagus. 

1038 — 57, Bruno IIL 

1057 68, ecbertus l 

1068 90? ecbertus ii. 

7 . ., Gerhart? 
1038 — 57, Bruno IIL 

1057 68, ECBERTUS. L 

1068 — 90, EcBERTUS IL 

985, Theodericus. il 



JVesterlinga , 
Kinhem , 
Rsnland^ 
Masaland^ 



vóór 



vóór 



Lake et Isla^ vóór 

vóór 
Germepi^ vóór 



vóór 



Ni f t ar lake ^ 
Thrianta^ 



Umbalaha^ 

Tuvanti^ 
Salon ^ 

Hamaland^ 



tusschen 

vóór 
vóór 

vóór 



omstr. 



Felua^ 
Flehite^ 

Batua^ 



986, Ansfridüs? 

1064, Theodericus IV of V. 

985, Theodericus II. 

1083, Theodericus V. 

889, Gerulphus. 

1064, Theodericus IV of V. 

985, Theodericus II. 

10465 Theodericus IV. 

1083, Theodericus V. 

944, w algerus? 

944, Radbod? 

1027, Unroch. 

10 . . , GODEZO. 

10645 Theodericus Bavo. 
725 of 7265 Erkenfridus? 
975, ruotbodo. 
944 5 Everhardus. 
1006, Baldricus. 
1025, Temmo. 

1025 — 10465 GOZELINUS dux. 

9435 Everhardus. 
10425 Eckehardus. 
10545 godescalcus. 
9565 everardus. 
10865 Egbertus. 
799 — 7995 Wracharius? 

855, WiGMANNUS. 
9545 WiGMANNUS. 
9685 WiGMANNUS. 

10495 Wecklo. 

1083 — 10855 Gerardus. 

10765 DiEDERlCUS. 
7765 WiGGERUS? 
950 5 LlUDGERUS. 

855, Ansfridüs. 
897 « Dodo. 



ao 



\ 



i:4 



Testrebenti^ 


vóór 950, Walchkrus. 




999, lOCO, UXROHUS. 




1052, Gb&abj>us. 


Dubla^ 


700, Ebroivus? 




948, I&INV&10US. 




1014. — icai, Baldericus? 


Niumagen^ 


830, LAMBB9.TL-S*? 




863, Ansfbidcs? 




1165, Meinardus. 




iTTÓ, Herjmannus. 




1196, Alarbus. 


Mosago^ 


9c8, Ar.BUiNus. 




968, RODULPUUS. 


Taxandrie^ 


969 — iccó, Ansfrldus. 


Holtland^ 


loiS, Theodericus III. 




1083, Theodericus V. 


Stria^ 


992, Ansfredus. 


Walachra^ 


837, ËGGIHARDUS. 



Graven^ zonder bepaling van gouw. 

8* eeuw; Regixbert. / -y. ,.,, ^ , t , , , 

[ Ir^dttt. FuIdenses^hovQïi bl. 140. 

WiCCIXGUS. ^ 

84:; SiGiRus, I 2ifi boven bl. 196. 

LlUTHARIUS ï 

Men moet hierbij in het oog houden, dat wij de gravea 
alleen opgegeven hebben, in zoover dit voor ons oogmerk 
dienstig was en dat- deze lijst dus uit de charters en andere 
gedenkstukken diens tijds nog mcFkelijk aangevuld kan worden. 



REGISTER. 



■u> 



De namen der gouwen zijn met kapitaal, die der wateren 
met cursief, die der plaatsen met gewoon schrift gedrukt. 



Abecenwalde, i68. 

Adelricheim , 197, 206. 

Adgeringelant, 152. 

Adingama mora, 145* 

Agastaldaburg, 179, 183. 

Jgilmari, 87, 193. 

Agridiocensis comitatus, 173. 

Alatinghe, 187. 

Alblas^ 75. 

Alburch, 203. 

Aldcnsele, 176, 177. 

Aldenthorp, 152. 

Aldulsashem , 131. 

Alfheim, 214* 

Alfiia, 156. 

Alisti, 203. 

Alingi, 129. 

Alcmere, 150. 

Alladna, i86* 

Alm^ 79. 

Almeri, 51, 

Alodun, 173. 

Amaloh, 177. 

Amba, 198. 

Ambla, 138. 

Ambraveld, 198. 

Amersforde, 194* 

Amstelland, i68* 

Amuda, 167. 

Amuthario walde, 131. 

Amuthon, 131* 

Analo, 202. 



Andassale, 197. 
Andledi, 132. 
Angarlo, 186. 
Angeslengi, 131. 
Angledura, 21 1. 
Angra, 198* 
Angrina, 186, 199* 
Angrisa, 215* 
Anlidun, 173* 
Anrepe, 173. 
Apinis, Epene, 213* 
Apoldro, I90« 
Arachem, 179. 
Archi, 191. 
Arclo, 203. 
Amarion, 129. 
Arnhem, 192* 
Arnvurdh, 131. 
Arlo, 172. 
Ascamannasdelf, 152. 
Aschendorpc, 180. 
Ascetc, 184. 
Asderingon, 173. 
Aslccarwald, 157. 
Aspanmora, 142. 
Asporon, 203. 
Asuin, 186, 187. 
Aszi, 191. 
Astnun, 173. 
Athethilt, 153. 
Attingohem, 167* 
AudacO) 223* 



a7Ö 



Austmora, i45« 
Avesate, 203. 
Axele, 2s6. 

Babinheim, 206. 

Raccamun, 131. 

Bacchem, 151. 

Bachevorth, 194. 

Baclaos, 214. 

Baltremodorf, 138 

Bamestray 60, 148. 

Banez, 152. 

Barla, 197, 198, 221. 

Batenburg, 204, 208. 

Ratua, 195. 

Bedorowalda, 129. 

Bemel, 212. 

Benetfelda, 151. 

Berg, 211, 212. 

Berga, Bergen, Bergum, 152, 153. 

Bergan, i6i. 

Berghem, 13^. 

Bergis, 222. 

Bergon, 216, 221. 

Berugtanscotan , 192. 

Bestlon, Bathlon, 129. 

Bevelant, Bievelant, 27, 223. 

Beygrna, 225. 

Bidnlngahem, Bidningahusum , 191. 

Biettine, 212* 

Binbinna, 206* 

Bingart, 187. 

Binthem, 138. 

Bimi, 202. 

Birsun, 173. 

Bisashem, 131. 

Blaricge, 211. 

Blidgeringmad , 191. 

Bobanscot, 214. 

Bochursti, 192. 

Bodengraven, 164. 

Bodliswert, 143. 

Bogehem, 151. 

Bomela, 202, 203. 

Bonfurt, (Bomfurt?]) 138. 

Bordonchar, i42« 

Braclog, 97, 190. 



Bredhem, Bretenheim, 145. 

Brictenburg, 36. 

Brocchinc heiand, 153. 

Brummen, 192. 

Brumsale, 27, 224. 

Bruoche, 191. 

Brusslna, 173. 

Budiclar, 217* 

Budilio, 215. 

Bunninchein, 168. 

Buocholtz, 212. 

Buosinchem, 203. 

Burdine^ 45. 

Burcundun, 139. 

Burgiri, 173. 

Burchnon, 205. 

Burgun, 173. 

Buria, 202, 203. 

Burlo, Burlohe, 97, 191, 192. 

Burtnun, 173, 

Buschusa, 157. 

Busloth,^i4. 

Buxingi, 133. 

C zie K. 

Dabbonlo, 97, 191. 

Dagerberch, 205. 

Dalamun, 173. 

Daventre, 183, 186. 

Deddingiwerbe , 143. 

Delf, 160. 

Deringun^ 173. 

Dersmun, 173. 

Dhest, 204. 

Dholre, 177. 

Diderin, 191. 

Digena, 87. 

Dynnun, 173. 

Dioli Maan dra, 197. 

Diosna^ 214, 215. 

Dipanha, 82. 

Dodewero, 199. 

Doensburg, 205. 

Doccinga, Dockynchirica, 137. 

Dorbun, 173. 

Dorestad, 169. 



a77 



Ooronburc, i86, 197. 
Drechterland, 149. 
Driela, 202, 203. 
DuBLA, 205. 
Duhle, 8o. 
Dubridun, 97, 192. 
Dude, 173. 
Duisburg, i86. 
Dule, 191. 
Dungha, 222. 
Duminum, 214. 
Dusburg, 191. 
Duthmala^ 87. 
Dutdnghem, 187. 

DUVELERO MARCA, 205* 

Echmari, 138. 

Bcke, 198. 

£gmond, 150. 

Bhti, 211. 

Eycha, 217. 

Einddes^ 138. 

Einon, Einingi, 131, 132. 

Elceron, Aiteron, i68* 

Ekerslato, 152. 

Ekutha, 131* 

Elbisge, 193. 

Elebentem, 152. 

Eliste, 196* 

Ellasvurdh, 129. 

Eltene, 186. 

Ehi, 197. 

Embini, 173. 

Emedun, 131. 

Emelberga, 222. 

Emese, 42. 

Emingi, 133. 

Empele, 202, 215, 217. 

Endeholt, 217. 

Engilbrehtesambehte, 145. 

Engislingi, 131. 

Englandi, 189, 190. 

Epena, 212. 

Erbeke, 183. 

Eresloch, 214. 

Ermkina, 202« 

Erthepe, 217. 



Escmundelf, 153. 
Even, 173. 
Everikesthorpe, 168. 
Ewic, 197. 
Extra Schaldmeda, 131. 

Falburcmarca, Valburg, 196. 

Fardincheim, 145. 

Fasna, 191. 

Fatfuwerde, 138. 

Fehta^ Fech^ 68. 

Fehtna, 167. 

Pheleppe, 186, 191. 

Felisun, Velsan, 151, 

Felua, 187. 

Fenkiga, 139. 

Fersne, 173. 

Finnun, 173. 

Fivil^ 43. 

FiviLGA, 130. 

Flardinghe , Florthingos,Phladirtingha, 159. 

Fledeglo, 192. 

Flehite, Flethetti, Fladate; 193, 

Fleodrodun, 214* 

Fli, 48. 

Flieta^ 69. 

Flissinghe, 224. 

Fore, 156. 

Forenburg, 156. 

Forenholte, 157. 

Forest, 216. 

FORESTENSIS PAGÜS, I39, I73. 

Forismarischc, 145. 
FoRNE, 219, 220. 
Fornhese, 98, 193. 
Forschate, 156. 
Forste, •191. 
Fortrapa^ 56. 
Franlo, 149. 
Fregimahusonhem , i&j* 
Fresdore, 168. 
Fretmarashem, 131. 
Friesland, 129. 
Fughte, 214, 217. 
Furs, 168, 194. 
Fulnaho, 98, 175, 177. 



a78 



Gaddingenheim, 145. 

Galinghem, i^ 

Galllnghem, 203. 

Gallinchusen, 173. 

Gamberen, 204. 

Ganc, Gankchala, 145. 

Ganderon, 205. 

Gannitae marca, 196, 197, 198* 

Gasterna, 225. 

Geddigmore, 145. 

Genape, 212. 

Gengiloe, 191. 

Gerhardas weritha, 131. 

Germepi, 162* 

Gerleviswert, 130. 

Gerselre, 224. 

Gersicha, 224. 

Gestharpe marca, 164. 

Gestichin, 153, 

Gevesvurdhi, 133, 135. 

Gezzi, 173. 

Gillizela, 221. 

Gimminich, 212. 

Godekines hoflfstat, 219. 

Godlevingi, I3i, 

Golda, 81. 

Gore, 176. 

Gotolfeim, Godolfheim, 145. 

Granavurdh, 131. 

Grese, 187. 

Grijn, 25. 

Gruoninga, 172. 

Gruosna, 187. 

Grusbeke, 208. 

Gusaha, 223. 

Haagsche bosch, 100. 
Haaks, 26. 
Haccmunde, 150. 
Haemmi, 205. 
Haeslaos, 214. 
Haftlii, 204. 
Haggon werva, 131. 
Hallem, 151. 
Hallithe, 173. 
Halosta, 202, 203. 
Halma, 168. 



Hamaland, l82« 

Hamarithi, Hamerthè, aöQ, itóif 204. 

Hany, 139. 

Haragum, Horgana, 145. 

Haralem, 151. 

Harlemerholte, 99, x$l« 

Harawa, 197. 

Har ga i 80. 

Hariche, 161. 

Harun, 173. 

HasaluD, Haslum, 142, 143. 

Hasbenni, 203. 

Haspengouw, 211. 

Hasungum, 176. 

Hatalle, Hedilla, 202, 215. 

Hathcim, 191. 

Havekesdreht, 162. 

Hedilla, Hatalle, 202. 

Hehun, Hiam, 197. 

Heilgalo, Helichelo, 151, 152. 

Heimes, 13S. 

Heca, Hera, 187. 

Helberga, 191. 

Helicrichesambahte, 145. 

Heligwerde, Hclagwrdh, 128, 129. 

Helderi, 173. 

Hellanwich, 186. 

Hellowa, 203, 204* 

Hem, 143. 

Hemecekyrike 153. 

Hemstede, 152. 

HemuSj 88, 193. 

Hemvurdh, 131. 

Hengestcote, 98, 193. 

Heopurdum, 214. 

Hera, Heca, 189. 

Heram, 152. 

Heriwina, 203. 

Hero, 203. 

Herpina, 215. 

Hersingi, 129. 

Hcrtc, 179. 

Hcrtena, 212, 

Hertra, 211. 

Hervelt, 198. 

Hesin, 187. 

Heslem, 151. 



479 



Hesok, 203. 
Hessiga, 139. 
Heterheim, 142* 
Hezia, 215^ 
Hiam, Hehun, 198. 
Hildebrandislant, 152. 
Hilderedesziericon , 139. 
Hlndahlop, 142. 
Hinesloten, 214. 
Hohorst, 194. 
Hoccascaute, 214. 
Holsto, 179. 

HOLTLANT, 218. 

Holtsole, 161. 

Holzhusen, 193. 

Homeru, 197, 

Homlo, 97, 190. 

Hosenheim, 197. 

Hosle, 97, 187, 192. 

Hostenpinhem , 161. 

Hostholt, 224. 

HosTRAGA. Z. Ostraga. 

Hostsagem» 149. 

Hotseri, 190. 

Hbverathorp, 157. 

Hubshuven, rpS. 

HuGMERCHi, 131. 

Huiftarbant, 97 , 193. 

Huilpa, 90. 

Huinni, 174. 

Houa^ 129. 

Hukilheim, 206. 

Huleri, 176. 

Hulesdon , 173. 

Hulislauin, 214. 

Hulste, 227. 

Humarcha, 132. 

Humelle, 186, 187. 

Hunese^ 44. 

Hu^ve, 204. 

Hunsetti, Hunsece, ao2, 215* 

Hunte^ 82. 

HUNUSGA, 127* 

Huokena, 87* 

Huron^ 142. 
Husidina, 145. 



Husingest, 157. 

Husntn, 197, 198. 

Hustin, 198. 

Hustlnga, Husdingen, 126, 129. 

Husuduna, 197. 

Hl, Hn, Hr. Hw. Z. op L. N. R. W. 

Idingehem, 216. 
Imazankerka, 152. 
Imiswalde , 143. 
Ingaldinghem , 129. 
Instarlaice, 164. 
Irmenlo, 97, 191, 
lodichem, 168. 
Isendic, 225. 
Isendra, 198. 
Isla, (In HoU.) 70* 
Isla^ (in Gelr.) 89. 
IsLEGOüw, 181. 
IsLOi, 180, 182. 

Cacradesheim, Cachritheim, Kekercem,2od. 

Callinge, 145. 

Callo, Caljaart, ^7. 

Cammingehunderi, 142. 

Campan, 223. 

Campinia, 217. 

Campthorpa, 151. 

Cassalo, 211. 

Kasterchem^ 152. 

Gastra, 197. 

Catuwrt, 133. 

Keddingrlp, i42« 

Chinnelosara gemarchi^ 56. 

Kinlosun, 145, 150, 

KiNHEM, 149. 

Kinnem^ 56. 

Cluma, 211. 

Colimehomon, 139. 

CoUehem, 138. 

Colwidum, 142* 

Combescura, 225. 

Corfcau, Corscan, i6u 

Cralingen, i6o. 

Crastlingi, 131, 132. 

Creca, 223* 

Kreil, 90e 



38o 



Crempene, i^£. 
Crepelfiïece, 34. 
Cake, 212, 
Cuna^>suni, 223. 



LSCM.^ 69. 

Langenmore, 145. 
Lan^o, 93, 191. 
Laxi<±eci, i63. 
LinDjoi, Landei, 145. 
Hkn, 193. 

La5don)e, 13a 
Lacliem, 186. 
Ls^cschi, 44. 
Lenui, i36. 
Lt^atn, LcgSun, 156. 
Le^cle, 193. 
HIegiio, 197. 
Legurio, 93, 191. 
Leidor., 198- 
Leyla, lyS. 
Lei::-.en, 155, 15-. 

Leomebjkë, 1S6. 

Ler, 161. 

Lethennen^: , 131. 

LeLHipih, 145. 

Leveda;:i, 214. 

Liendna, 198. 

LiicJzf, 68. 

Limbon, Limban, 151, 152. 

Linna, 213. 

Lincarwrde, i38« 

Lincerwic, 199. 

Lindierunge, 173. 

Liora, 80. 

LlORA ET HlSLA, 160. 

Lippinge, 156. 
Liiiduna, 193. 
Lita, 211, 212. 
Lochem, 187. 
Lodon, 173. 
JLona, Lonaralaca, 167» 



Lom in Feliia., 19c 

Loiia iz Raria, 193. 

L'i'pena., 191. 

L*3pp'-yren , Lopsan, 156, 157. 

Lüppesceia, 131. 

Lorech, 1^3. 

Locde. 2c6. 

Lo veren, i33- 

LL-TÏy 212- 



Musdn, 197. 
Majl5 en Waal, 204. 
Mi^lgenbenn, 143. 
Mxzehanchelanr, 153. 
^lafori'jsoc, 129. 
Milben:, 193. 
MaLdericke, 198. 
Milsne, 2C2j 2C3. 
Manheri, 17^ 
Jijrde.igSj 51. 

>Iari5fiiece, 129. 

Miriihaime, 196. 

Marsna Qjij Uiechc^ 167. 
Mir>ne (bïj ytnszi»'), 211. 

MAR3LTI, 157. 

MartraSj 215. 
Marv-ilde, 215. 
Jfdss^ M.'sjj 76. 
Masaland, 157. 

>L\SALAND, 209. 

Masaland, 161. 
Maiamuchon, 161. 
Ma^uic, 2i2« 
Mat'ilingiy 80. 
AidJi.ruldchjs, 56. 
Medemelacha , 147. 
Medua, 203. 
Meginhardeiwich , 196. 
Megrim, 205. 
Meniwer\*a, 129. 
Menkenesdrecht, 219* 
Mephin, 173. 
Merclede, 191. 
Mereheim, i38« 



^Üt 



<! 



Meri, 205. 

Merona Bennonis, 225. 
MerwedCj 73. 
Mereweda, 218. 
Metwid, 138. 
MiDAGB, 134. 
Midishelm, 129. 
Midningi, 143. 
Mydrecht, i68. 
Mierdupa, Werdupa, 192. 
Millingen, 205, 206. 
Minorhuson, 129. 
Misnen, 148. 
Mitilistenheim , 128. 
Moerwater y 86. 
Mofiet, 98, 192. 
Mokoroth, 98, 193. 
Monicesloe, 142. 
Mons litoris, 221. 
MosAOO, Masau, 208. 
Mundeswide, 173. 
Munihchusen, 192. 
Municmad^ 129. 
Munzhic, 212. 
Nardinglant, 194, 195. 
Naruthl, 194. 
Nethe, 187. 

NlFTARLAKE, 164. 

Niol, 206. 
Nitre, 205. 

NlUMAGONi 206. 

Niutlo, 190. 
Hnodi, 193. 
Nocdac, 142. 
Nordmora, 150* 
Northa, Nortgho, 157. 
Northgouwe, 189, 190. 
Northorpe, 152. 
Northrevinc, 216. 
Nywele, 204. 

Obbinghem, 150 9 152. 

Obergon, 129. 

Odigmore, 150* 

Ocanni, Okinni, 180, 186, 190. 

Occenyortkf 60, loo. 

Offem, 157. 



Oya, 2o8. 

Ordebolla, 152. 

Orclo, 98, 191. 

Orlinguerba, 137. 

Ortinon, 215. 

Osborgh, 225. 

Osdem, 152. 

Osne, 214. 

Ospretashem , Osbragtashem , 153, 157, 

Osterbac, 192. 

Osterol, 215. 

Ostesgest, 157. 

Ostmore, 145. 

OsTRAGA, 135. 

Ostreholt (in Batua) 198. 

Ostsagem, 151. 

Ostwerdi, 131. 

Ottarfliaton, 131. 

Ottarloun, 98, 191. 

w 

Palethe, 215. 

Pannardum, 198. 

Paplngalant, 223. 

Pethem, 145. 

Pieplo, 215. 

Pithelo, 173. 

Pharanrodun, 139. 

Pladella, 216. 

Podarwic, 202* 

Polgest, 157. 

Poiarne, 164. 

Prast, 196. 

Pulmeri, 6i« 

Puthem,97, 190, 192, 194. 

Quadraginta houvae, 168. 
Quarsingseli , 191* 
QuASA, 226. 
Quirnifurt, 142, 143. 

Radenburgarebroke , 1 57. 

Raginni, 133. 

Rachnon^ 183. 

Redh, 198. 

Redun, 173. 

Reynaren, 205. 

Redinchem, 1889 190 » 19^9 I94* 

ai 



Hrenhero sylva, 193. 
Hrenheri, 17Ö. 
Hreni, 193. 
Reniggem , isa< 
Renon , 109. 
Reniito, 190. 
Reple , 215. 
Reuword, 139. 
Rexna , 196, 19Z. 
Riazvunh, 129. 
Richara, 59. 
Ryede, 219. 
R^kswald , 97. 
Rimbrahd , 193. 

Rinesburg, 157. 
Hriiieshein, 197, i^Z. 
Rinesmuthon . €5 , 155 , 158 , 164. 

Ringeshcim , iji8. 

RiNLAND, 153> 

Rinsaterwald , 157. 

Rinwicli, 198. 

Riswich, 199. 

Rodanburg, Rüdenburch, igÖ, 157. 

Rodenburg, 215> 

Roggun, 173. 

Roccun, 173- 

Rosmalla, zi5> 

Rothem, 196, 198, 103. 

Rotherimarca , 190. 

Rotliulvasheni, 157, 

Roiton, i£9> 

Rudinhem , itiS. 

RuHgen, 161. 

Ruroelo, 217- 

Runwerde, 138. 

Hrussingi, 133- 

Saflicka, aoiS. 
Sagem, öi. 
Sahsenheim , 129, 133. 
Salon, 177. 
Sanden, Sunderc, 222. 
Sandwich, 203. 
Saxbn, 172, 
Saxnem, T5f> 
Seaewald loi , 191. 



flSs 

S«<Uinei, 133 > 144- 
SeUte , 194. 
Selebach, 190 
Seltnon , i33> 
SethoQ, 198. 

Sibinwerde, Sibufurte, 138. 
Sigeldrirh, 155, 
SittcfaU, CincfaU, S3. 
Sinuinum, 203. 
Siwirdingebni, 152. 
Scagon, 148. 
ScALDis , 26 , 222. 
Scaldity Sz. 
Scakcrslo, 224. 
Schakenbosch , 100. 
Sceddanvurilii , 142, 143. 
Scddwalda, 131. 
Schi, 161. 

Schipleda , i6i, 
Scininottïra , 211. 

Scinuere, 60, 152. 

Scotonlo, Scorla, 152, 153. 

Scorlewakh, 148. 

Scbota., 152. 

Sculingleke , 60. 

Scutnforc, 133. 

Slavenburg, \6o. 

Slydreeiic, 219. 

SJohtoron , 131. 

Smiiban , 152. 

Soys, 194. 

Spana, tSo, 1S6. 

Spcllhorf, 2D<5. 

Spernt, 6u 

Spemerewald, 15a. 

Spiesanc, 224. 

Spilincri, €i. 

Sprange , 222. 

Sprundellieiin , 23i> 

Sladun ,139. 

Staverun, 140. 

Stedion, 131. 

Sieenwalc, Sceenrewali:, 98, 19a. 

Stekede, 156. 

Stele, 142. 

Stellingwerf, 170. 



a83 



Steninge, 2ft2« 
Stevere, 102, 179, 183. 
Sdllinga, hagamundi, 197. 

StRIA, 220, 221. 

Strude, 146. 

Struona^ 85. 

Stucciaswrdh, 129* 

Sturnahem, 222. 

Stutheborch, 194. 

Sualisna, 167. 

Suattingaburich 9 Swadenburg, 157. 

Subenhara, i86* 

Subort , 98 , 192. 

Suegsnon, 167. 

Suesteren, 212. 

Suetan, 156, 157. 

Suiftarbant, loi, 191. 

Suigna, 167. 

Suindrecht, 219. 

Sulvenda, 190. 

Suma±ara, 187. 

Sunnonmeri^ 80, 223. 

Suolle, 179. 

Suornum, 97, 191, 192. 

Sutfen, 1869 187. 

Sutkflieta , 223' ,81. 

Su±ardeshaghe , 149, 153. . 

Suthempe, 183. 

Sutherlem, 152. 

Taglingi, 157. 
Taxandrib, 213. 
Telgud, 192. 
Temsica , 226. 
Teratina, 203. 
Terschelling, 31. 
Testrebenti, 199. 
Texalmore, Tyeslemore, 145. 
Texla, 23, 31, 143, 
Thelden, 177. 
Theoden, 187. 
Theole, 200. 
Theo±orne, 192. 
Thorenghest, 153. 
Thorhem, 194. 
Thorne, 212. 
Thornspic, 191. 



Thornvurdhy 129. 

Those, 148* 

Thri, 191. 

Thrianta, 171. 

Thrumiti, 203. 

Thrusriingi, 133. 

Thuredrecht, 218. 

Thurlede, 8o, 

Thuvine, 187, 189. 

Tilliburgis, 214. 

Tihem, 129* 

Tijeslemorc , 145. 

Tippencheim, Dipbingheim, 137. 

Tiuli, 193. 

Tochingen, 138. 

Tornacum, 198. 

Trajectum (ad Rh.)» 164. 

Trajecta (ad M.) 210, 211, 212. 

Tremelc, 204. 

Tremella, 222. 

Tremethe, 187. 

Trenscoten, 168. 

Triendiim, 177. 

Tuilon , Thule, 203, 204. 

Tunegurum, 179. 

Tunenwert, Tununfun, Thuncwerd, 

137» 138» 139» 
Tungren, 191. 

TuvANTi, 175. 

Uberan Malsna, 202. 
Ubburon , i68. 
Ubkirica, 170. 
Ukele, 203. 
Ulft, 176. 
Ulsnen, 177. 
Uma, 203. 
Umbalaha, 173. 
Umeron, 197, 198. 
Upgoy, 169- 
Uphelte, 173. 
Uphusen, 161. 
Uplun, 186. 
Upwilcanhem « 162. 
Urch, 178. 

Urthunsula, 190, 192. 
Usquurd, 128* 



a84 



Uteromer y 6i. 
Uthuson , 130. 
Utttloch, 190. 
Utrecht, 16/^ 

Valburg, 198. 

Valcanaburg, 157. 

Valchenburch , 212. 

Vals, 212. 

Vamele, 204. 

Varoth, 24. 

Vedervurdhi, 133, 

Veldericke, 203. 

Velesan ,151. 

Velide, 192. 

Vellepe, 192. 

Velgasse, 202. 

Vennapen ^ Fennepa, 61, 152, 157. 

Verdam, 198. 

Versta, 76. 

Vinchem, 129. 

Vixvurt, 129. 

VoUun, 173. 

Voreholt, 158. 

Vorthusen , 192 , 194* 

Vronanstat, 161. 

Vronle, Franlo, 148. 

Vulfras, 27, 224. 

Vunnilo, 97, 190. 

Wachcndorpe , 173. 

Wacheringe, 138. 

Wadahem , 202. 

Wadetiooi, 203. 

Waderlo, 214, 215. 

Wadinghem, 156. 

Waganlose, 186, 189, 199. 

Waganleisero marca, 188, 197. 

Wagenwega, 190. 

Wahtnun , 130. 

fVal, 70. 

Walachra, Walchra, 27, 224. 

VValare, 211. 

Waldern, Waldahi, 139. 

Walderinchem , 203. 

VValdmannevetina , 157. 

Walli, 203. 



Wallehem, 152. 

Walinoon, 173. 

Waltheim, 138. 

Warada, 197. 

Warmelde, 157. 

Warmunde, 157. 

Wasda, 100, 226. 

Wasia, 226. 

Wastervelde , 187. 

Waterange, 222. 

Waterland, 149. 

Watica, 202. 

Watlarero marca, 197. 

Watvurdh, 129. 

Wecheramerlas , 192. 

Wediche, 203. 

Wefrisse, Wesfrisse, 168. 

Wcggestapolon , 179, 183. 

WeUe, 198. 

Welle, 204. 

Welsib, 143. 

Wenghelo, 179. 

Werba , 138. 

Werdupa, 190. 

Werf hem, 128, 129. 

Werkene, 75. 

Werkenemunde , 219. 

Werkum, 168. 

Weromeri , 60 , 148. 

Wertena, 211. 

Werthusen, 207. 

Wervon, 131. 

Wesderewalde , 173 , 180. 

Westcappel , 225. 

Westenpinhem , 161. 

Westerbeiran , 161. 

Westerbure, 142, 143. 

Westerfle, 179, 183. 

Westerhesi, 187. 

Westerlinga , 146. 

Westervurd, 186. 

Westraga, 140. 

Westsagem, 151. 

Wethlara, 197. 

Wictulfintfurt , Wictulfingeturt , 146, 

Wide, 197. 

Widock, 98, 195. 



a8s 



Widropla, 173, 
Widuwrdh, 130. 
Wie, 129, 
W1ERINGEN9 24. 
Wildiona, 131. 
Wilere, 212, 
Willighen, 162. 
Huilpa, 90. 
Wilshem, 176. 
Wiltaburg, i66* 
Wimnon , 152. 
Hwinni, 173. 
Windeshem, 208. 
Wincheum, 128. 
Wyrda, Wrdan, 163. 
Wirem, 132. 
Wirkingi, 129. 
WiRON, 145. 
Wrthun, 131. 



Wisside, 191. 
Witebord, 139, 
Withelte, 173, 
Withmundi, 180, 185. 
Witmuntheim , 145. 
Witlam, Witland, 40, 220. 
Witvurdh, 131. 
Witwurdh, 129, 
Wognem, 148. 
Wolfgersdike , 27^ 224. 
Wotun, 197. 

Woud zonder genade, 63, 94* 
Wuardlo, 98, 191 • 
Wulfara, 196, 198. 

Zeeland, 112. 
Zegoltmarca ^ 190. 
Zwin f 84. 



^t 



OPGEMERKTE DRUKFOUTEN. 



13. «g. 9 V. ond., 


.,..„ 




liiJ^ 




Sr. noot 3. 


„ 


heredtate , 


„ 


hereditate. 


57, « 4, 


„ 


ommibus , 


„ 


omnibus. 


Ö8, «6.1, 


„ 


sleshts , 


„ 


slechts. 


, 77. noot 2, 


„ 


Mtósao, 


„ 


Masao. 


8i, reg-ij.v. bov.. 


„ 


noordehe, 


„ 


noordsche. 


8a, noot 3, 


„ 


Pbrz, 


„ 


Pertz. 


94. » I. 


„ 


Beigis, 


„ 


Belgis. 


96. » », 


» 


Junnis. 


» 


Junius. 




■ .. 


vecgeten , 


» 


vergeten. 


„ 


Gaermanos , 


„ 


Gennanos. 


„ 


coUlocavit , 


„ 


coUoMvit. 




. » 


Sszen, 


„ 


Saxen. 


„ 


Frieslandt , 


^ 




11^.^, 5,V. OJid.. 


. » 




Oosterlauwersche. 


1:14, « S.v.bov. 


= .. 


Aliengs, 


„ 


aUengs. 


ia?, noot ! , 


« 


Hugmcrchi, 


„ 


Hugmerchi. 


177, reg. 4 V. ond.. 


„ 


welker , 


„ 


welken. 


191 , « 12 V. „ . 


„ 


Lopenermarkt 


. » 




ao3 z\jn de lant. 5 en iS verwisseld. 






aii,reg. I, 


tiast 


; iia. 


„ 


108. 


ai4. M 13, V. ond.. 


„ 


Haesloos, 


„ 


Haeslaoi. 


ai7. » 14. 


„ 


Budiclur, 


„ 


Budiclai. 


aai, „ a,v. ond.. 


„ 


Baerie, 


„ 


Barle. 


aaSi M "»v. „ 


» 


83, 


„ 


Sd. 


004, noot?, 




Flishingbe , 


■ 


Flisrfnghe, 



M)G 121921 



.■: 



I 






/ 




TAX